ECLI:NL:RBNNE:2022:836

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
18-278044-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft een inbraak in een supermarkt in Groningen op 23 mei 2021, waarbij een kluis werd weggenomen. De verdachte, geboren in 1977, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.K. Bulthuis, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg. Tijdens de zitting op 1 maart 2022 werd de verdachte geconfronteerd met de tenlastelegging, die onder andere het telen van hennepplanten omvatte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan de inbraak en dat er voldoende bewijs was voor de hennepkwekerij die in zijn woning werd aangetroffen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden door de politie, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank achtte feit 1, de diefstal, wettig en overtuigend bewezen, en ook feit 2, het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een passende straf voor de gepleegde misdrijven, met aandacht voor de rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-278044-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit aldaar aan de [straatnaam] gevestigde supermarkt (genaamd [benadeelde partij 1] ) een kluis, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2 hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Groningen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) 120130, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1. Ten aanzien van feit 2 heeft zij betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er was onvoldoende reden om te vermoeden dat de tweede persoon die betrokken was bij de inbraak zich schuil zou houden in de woning van verdachte, ook omdat deze persoon niet richting de woning is gevlucht. Er is dus onrechtmatig binnengetreden, zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het aantreffen van de hennepkwekerij moet daarom van het bewijs worden uitgesloten, zodat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring.
Oordeel van de rechtbank Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 maart 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2021, opgenomenop pagina 90 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021133372 d.d. 1 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2021,opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisanten.
Feit 2
De rechtbank overweegt als volgt. Dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden anders dan met toestemming van een bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Het dient als bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht en ook als bescherming van de rechten van de verdachte. In deze zaak is een machtiging tot binnentreden van de woning van verdachte afgegeven door de hulpofficier van justitie om de tweede persoon aan te houden die betrokken was bij de inbraak. Achteraf kan, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, wellicht de conclusie worden getrokken dat de tweede persoon niet richting de woning is gevlucht, maar op het moment dat de verdachte werd aangehouden en bleek dat nagenoeg om de hoek woonde van het plaats delict is het een logische gedachte geweest om te onderzoeken of de tweede persoon zich mogelijk heeft verstopt in de betreffende woning. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van onrechtmatig binnentreden, zodat het aantreffen van de hennepkwekerij door de verbalisanten als bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 10 juni 2021, opgenomen op pagina 231 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Op 23 mei 2021 omstreeks 03.57 uur betraden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de woning aan de [straatnaam] te Groningen. Wij betraden de woning met een machtiging ter aanhouding van een mogelijke verdachte die zich daar zou ophouden, een verdachte van een inbraak in de [benadeelde partij 1] supermarkt aan de [straatnaam] te Groningen. Eenmaal in de woning troffen we niemand aan, echter ontdekten we wel een in werking zijnde hennepkwekerij. De hennepkwekerij bevond zich aan de achterzijde van de flatwoning en kon via de badkamer betreden worden. De hennepkwekerij bestond uit ongeveer 120-130 planten en er waren 12 lampen aanwezig.
Op het genoemde adres [straatnaam] Groningen, staat de volgende persoon ingeschreven: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] .
Voor de belichting werd gebruik gemaakt van kunstlicht, geschakeld op tijdklokken. De hennepplanten werden door middel van een centraal geregeld bevloeiingssysteem of drupsysteem van een voedingsoplossing voorzien. De kweekruimte was geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. In de kweekruimte werd gebruik gemaakt van verwarming, thermostaat- of computergestuurd. Voor het kweken van de hennepplanten werd gebruik gemaakt van speciaal verrijkte aarde, potgrond. Ik constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Ik constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten waren. Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen oppagina 96 e.v. van het voornoemd dossier:
Ik woon aan de [straatnaam] in Groningen. Ik woon daar alleen. Alleen ik heb de sleutel van de woning.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2021 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, in of uit de aldaar aan de [straatnaam] gevestigde supermarkt (genaamd [benadeelde partij 1] ) een kluis die geheel aan [benadeelde partij 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen kluis onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
hij omstreeks 22 mei 2021 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) 120-130 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaatsvan het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een lagere straf, omdat verdachte na zijn aanhouding meteen hulp is gaan zoeken voor zijn problemen. Het gaat nu beter met hem en hij is sindsdien niet weer met politie en justitie in aanraking gekomen. Ook al is de hulpverlening op gang gekomen en wil verdachte zich conformeren aan de voorgestelde bijzondere voorwaarden, hij verzet zich tegen begeleid wonen, omdat dit een omgangsregeling met de kinderen van verdachte zou bemoeilijken. De raadsvrouw verzoek deze voorwaarde daarom niet op te nemen als voorwaarde bij een eventueel op te leggen voorwaardelijke straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 17 januari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak bij de buurtsupermarkt en het wegnemen van een kluis. Om zich toegang tot de winkel te verschaffen is de toegangsdeur geforceerd met een breekijzer. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij zich daarbij enkel heeft laten leiden door zijn persoonlijk financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor anderen. Naast overlast en schade brengt een dergelijke inbraak middenin een woonwijk gevoelens van onveiligheid voor de buurt met zich mee. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder soortgelijke strafbare feiten. Dit heeft het hem er kennelijk niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Uit de reclasseringsrapportage komt naar voren dat verdachte bekend is met problematisch middelengebruik en dat er periodes van abstinentie zijn en periodes van terugval. Op dit moment woont verdachte in een crisisopvang, is hij onder bewind gesteld en wil hij meewerken aan behandeling van [instelling] Verslavingszorg voor terugvalpreventie. De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarde van een ambulante behandeling.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Daarbij zal de rechtbank ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opnemen. Dat geldt ook voor de voorwaarde van het begeleid wonen, voor zover de reclassering dat – uit oogpunt van inperking van het recidiverisico – noodzakelijk acht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 4 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Verdachte meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodigvindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
Verdachte laat zich behandelen door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door dereclassering. De behandeling start zodra het aanbod na ingang van de proeftijd beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik of overmatig middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor
crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische behandeling indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische behandeling duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
3. Indien de reclassering dit nodig acht, verblijft verdachte bij [instelling] of een andere instelling voorbeschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4. Verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik temonitoren en bespreekbaar te maken. De reclassering kan urine-, speeksel- en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2022.