ECLI:NL:RBNNE:2022:832

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
18-278042-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging na onvoldoende bewijs

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 mei 2021, waarbij de verdachte samen met een of meer anderen een kluis zou hebben gestolen uit een supermarkt in Groningen. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.M. Suurmeijer, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg. Tijdens de zitting op 1 maart 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie veroordeling eiste op basis van camerabeelden en telefoongesprekken tussen de verdachte en een medeverdachte. De medeverdachte was op heterdaad aangehouden, maar weigerde de identiteit van de tweede persoon te onthullen.

De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Er waren geen directe sporen of duidelijke identificatie van de verdachte op de camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de indirecte bewijsmiddelen, zoals het signalement van de tweede persoon en het huren van de bus, niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal te bewijzen. De rechtbank concludeerde dat er alternatieve scenario's mogelijk waren en dat de bewijslast niet was voldaan.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij betrokken was bij de diefstal. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-278042-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , verblijvende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Suurmeijer, advocaat te Stadskanaal. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit aldaar aan de [straatnaam] gevestigde supermarkt (genaamd [benadeelde partij 1] ) een kluis, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Medeverdachte [medeverdachte] is bij de diefstal van de kluis op heterdaad aangehouden, maar zegt niet wie de tweede persoon is. Op de camerabeelden van de [benadeelde partij 1] is te zien dat twee personen bezig zijn met het stelen van de kluis. De tweede persoon heeft een donkere huidskleur en is langer dan medeverdachte, zoals verdachte dat ook is. Ook heeft verdachte aangegeven dat hij telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte. Uit een spraakbericht blijkt dat verdachte opdracht heeft gegeven aan medeverdachte om een bus te regelen. Hij is zelfs samen met medeverdachte de bus gaan halen die later is gebruikt bij de inbraak. In de nacht heeft verdachte nog kortdurend telefonisch contact gehad met medeverdachte, terwijl uit de zendmastgegevens volgt dat hij in de buurt was van het plaats delict. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een slaapplek zocht en om die reden in de buurt was. De officier van justitie acht dat niet geloofwaardig en acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Er is slechts sprake van indirecte bewijsmiddelen. Het signalement sluit verdachte niet uit, maar zonder specifieke uiterlijke kenmerken passen velen in dit signalement. Verder zijn er geen sporen aangetroffen in de winkel, is de kleding niet gevonden bij een huiszoeking en zijn aangetroffen spullen in de bus niet van verdachte. Verdachte heeft met medeverdachte over het huren van de bus gesproken, maar dit is geen bewijs voor betrokkenheid bij de diefstal van de kluis. Verdachte heeft telefonisch contact gehad of heeft getracht in contact te komen met medeverdachte, maar medeverdachte heeft ook telefonisch contact met anderen gehad. Dat is niet onderzocht. Er zou sprake zijn van telefonisch contact tussen verdachten ten tijde van de inbraak of er vlak na, maar dat is naar de mening van de raadsman juist een contra-indicatie voor het medeplegen van de inbraak. Al met al is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft ontkend dat hij de tweede persoon is die te zien is op de camerabeelden van de inbraak bij de [benadeelde partij 1] . Hij heeft weliswaar (telefonisch) contact gehad met medeverdachte over het huren van de bus en ook heeft hij de bus samen met medeverdachte opgehaald, maar hij was niet op de hoogte van de plannen van medeverdachte om een inbraak te plegen bij de [benadeelde partij 1] . Ook heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte, zoals later bleek rond het tijdstip van de inbraak, maar hij wilde vragen naar een slaapplek. Dat gebeurde vaker. Om die reden was hij al in de buurt van de woning van medeverdachte, die ook in de buurt van de desbetreffende [benadeelde partij 1] supermarkt gelegen is.
De rechtbank is van oordeel dat het signalement van de tweede persoon zonder nadere uiterlijke kenmerken te vaag is om als bewijs te kunnen worden gebruikt. Ook de betrokkenheid bij het huren van de bestelbus wijst niet op directe betrokkenheid bij de inbraak waarvoor die bus later is gebruikt. Uit Track&Trace gegevens van de bus blijkt bijvoorbeeld dat de bus die dag op meerdere plekken is geparkeerd wat wijst op meerdere activiteiten die niet zijn onderzocht. Ook uit de telefoongegevens blijkt dat medeverdachte die dag met meerdere personen contact heeft gehad. Dat verdachte telefonisch contact zou hebben gehad met medeverdachte rondom het tijdstip van de inbraak bij de [benadeelde partij 1] is op zichzelf evenmin bewijs voor zijn betrokkenheid daarbij.
Alles overwegende vormen bovenvermelde bewijsmiddelen elk afzonderlijk maar ook in samenhang beschouwd geen direct bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde inbraak. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, wijzen deze - indirecte - bewijsmiddelen niet zodanig naar verdachte dat daaruit zonder redelijke twijfel de conclusie kan worden getrokken dat het niet anders kan dan dat het verdachte moet zijn geweest die samen met medeverdachte de inbraak heeft gepleegd. Er blijven immers alternatieve scenario’s mogelijk.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2022.