ECLI:NL:RBNNE:2022:830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
18-302651-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel

Op 15 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 24 juni 2019 te Emmen. De verdachte, een vrouw geboren in 1966, was als bestuurder van een personenauto betrokken bij een ongeval waarbij een andere bestuurder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot het ongeval. Tijdens de zitting op 1 maart 2022 werd vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval afgeleid was door papieren op de bijrijdersstoel, waardoor zij niet voortdurend de aandacht op de weg en het verkeer had kunnen houden. De officier van justitie eiste veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de afleiding slechts van korte duur was.

De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van een kort moment van onachtzaamheid, maar dat de verdachte enige tijd niet op het verkeer had gelet. Dit leidde tot een stuurcorrectie die resulteerde in een botsing met een tegemoetkomende auto. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijke schuld had in de zin van de Wegenverkeerswet, en dat dit schuldgedrag had geleid tot het ongeval en het zware letsel van het slachtoffer. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van het meer of anders ten laste gelegde.

De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de strafvervolging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-302651-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Jacobs, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 juni 2019, te of bij Emmen, (in elk geval) in de gemeente Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N391 zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet voortdurend de handeling(en) verricht die van haar, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig werden vereist, waardoor, in elk geval mede waardoor zij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze met het door haar bestuurde motorrijtuig de rechter weghelft van die door haar bereden weg te (blijven) volgen, geheel of gedeeltelijk in de rechterberm terecht is gekomen en/of (vervolgens) naar links is gezwenkt en daarbij/vervolgens geheel of gedeeltelijk op de linker weghelft van de rijbaan van die provinciale weg N391 terecht is gekomen en aldaar (vervolgens) is aangereden of opgebotst tegen een haar aldaar op de rijbaan van die weg tegemoetkomende personenauto is aangereden/opgebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten ribfracturen, botbreuken in een voet en een scheur in het middenrif, of/in elk geval zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
zij op of omstreeks 24 juni 2019, te of bij Emmen, (in elk geval) in de gemeente Emmen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de provinciale weg de N391, niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet voortdurend de handeling(en) verricht die van haar, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig werden vereist, waardoor, in elk geval mede waardoor zij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze met het door haar bestuurde motorrijtuig de rechter weghelft van die door haar bereden weg te (blijven) volgen, geheel of gedeeltelijk in de rechterberm terecht is gekomen en/of (vervolgens) naar links is gezwenkt en daarbij/vervolgens geheel of gedeeltelijk op de linker weghelft van de rijbaan van die provinciale weg N391 terecht is gekomen en aldaar (vervolgens) is aangereden of opgebotst tegen een haar aldaar op de rijbaan van die weg tegemoetkomende personenauto is aangereden/opgebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Er is sprake van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW), omdat verdachte tijdens het autorijden met papieren op de bijrijdersstoel bezig was en daardoor niet steeds op het verkeer heeft gelet.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de verschoven papieren gepakt, waardoor zij slechts zeer korte tijd geen zicht op de weg heeft gehouden. Een dergelijke gedraging is niet als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend aan te merken. Een kort moment van onachtzaamheid is onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat van schuld in de zin van artikel 6 WVW pas sprake is in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Er kan niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
De rechtbank gaat, na kennisneming van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende omstandigheden. Verdachte reed op de N391 van Emmen richting Ter Apel, een rechte weg na een rotonde waar de toegestane snelheid op dat deel 80 km/u betrof. Op de rotonde was een stapel papieren die op de bijrijdersstoel lag, gaan schuiven. Verdachte wilde de stapel terug leggen op de stoel en zag een vrachtwagen naderen toen zij haar blik weer op de weg had. Zij gaf een ruk aan het stuur naar rechts en belandde in de berm, waarna zij een sterke stuurcorrectie naar links maakte. Zij kwam hierdoor op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht en botste tegen de haar tegemoetkomende auto van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van slechts een kort moment van onachtzaamheid. Verdachte heeft door haar handelen enige tijd haar blik niet op het verkeer en de weg gehouden, terwijl zij reed op een weg waar een maximale snelheid van 80 km/u was toegestaan. Met de stuurbewegingen die zij vervolgens in een schrikreactie heeft gemaakt, kon zij haar auto ook niet meer onder controle brengen. De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen in de zin van artikel 6 WVW, waardoor het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had papieren in plastic mapjes en notities voor rapportgesprekken met ouders op school op de bijrijdersstoel liggen. Ik zag dat de stapel ging schuiven wilde het terug leggen. Toen ik weer op de weg keek, zag ik de vrachtwagen en in een schrikreactie heb ik een ruk aan het stuur gegeven. Ik kwam in de berm terecht, zodat ik wederom in een schrikreactie een ruk aan het stuur heb gegeven, te ver naar links. Het ging snel en toen kwam de klap al.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 juli 2019,opgenomen op pagina 55 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019161496 d.d. 16 september 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik reed achter een grote vrachtauto op de N391 toen ik de rotonde nabij de Rondweg van Emmen naderde. Vervolgens zie ik dat mij een personenauto tegemoet komt die deels in de rechts gelegen berm rijd. Dit is dan ook het laatst wat ik mij kan herinneren. Ik kom op een gegeven moment weer bij in een ambulance.
3. Een geneeskundige verklaring, op 7 augustus 2019 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M.Veldhuis, chirurg, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer]
Ribbreuken, scheur middenrif, voet letsel links, wond onderbeen, elleboog, veel blauwe plekken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 juni 2019,opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Ongeveer 1 a 2 kilometer voor de ronde in de N391 waar je rechtsaf kunt richting Emmerschans zag ik dat mij op de N391 een personenauto tegemoet kwam. Mijn aandacht werd door die auto getrokken omdat ik zag dat die auto met de linker wielen van die auto op mijn weghelft reed. Toen ik dit zag was die auto ongeveer nog 500 meter van mij verwijderd.
Toen die auto mij naderde zag ik dat de bestuurder of bestuurster van die auto helemaal naar rechts hing in die auto. Ik zag dat de bestuurder of bestuurster van die auto kennelijk iets zocht dat voor de bijrijdersstoel op de vloer van die auto lag. Toen die auto mij op ongeveer 200 meter genaderd was kwam de bestuurder of bestuurster weer omhoog en zag ik dat het een vrouw betrof. Die vrouw schrok zichtbaar omdat ze deels op mijn rijbaan was geraakt en mij naderbij zag komen. Ik zag dat die vrouw als schrikreactie een heftige stuurcorrectie naar rechts maakte. Bij het elkaar passeren zag ik dat die vrouw door de heftige stuurcorrectie die zij uitvoerde nu met de rechterwielen van haar auto in de voor haar rechts gelegen berm kwam. Kennelijk schrok die vrouw nu opnieuw omdat ze nu rechts van de weg was geraakt en maakte ze kennelijk een nieuwe heftige stuurcorrectie maar nu naar links. Ik zag dit alles nog altijd in mijn linker achteruitkijkspiegel van mijn vrachtwagencombinatie. Ik zag namelijk dat die vrouw met haar donkerkleurige personenauto nu uit de rechts gelegen berm ineens scherp naar links stuurde en daarbij achter mijn trailer langs schoot en op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terechtkwam.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
De bestuurster van de Volvo reed over N391, komende uit de richting Emmen en rijdende in de richting Ter Apel. Ter hoogte van hectometerpaal nummer 10.0 kwam het voertuig in de rechter berm terecht. Tijdens het uitsturen kwam het voertuig in een beginnende dwarsslip terecht. Hierbij brak de achterzijde iets naar rechts uit. Het voertuig kwam vervolgens weer, enigszins dwars, op de rijbaan terecht en schoot door naar de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Op deze rijstrook kwam de Volvo met de voorzijde in botsing met de linker voorzijde van de tegemoetkomende Ford. Als gevolg van deze botsing liepen beide bestuursters (zwaar) lichamelijk letsel op. Kennelijk was de bestuurster kort voor het ongeval enig moment afgeleid waardoor zij onvoldoende aandacht heeft gehad bij het verkeer en het besturen van het voertuig. Zij was namelijk niet bij voortduring in staat haar voertuig onder redelijk eenvoudige omstandigheden (recht weggedeelte / duidelijk zichtbare belijning / ruime rijstrookbreedte) op het verharde weggedeelte te houden.
(…) Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximum snelheid 80 km/h.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 24 juni 2019, te of bij Emmen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N391 zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, niet voortdurend de aandacht aan de weg en aan het verkeer te besteden en het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te hebben en niet voortdurend de handelingen te verrichten die van haar, verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig werden vereist, waardoor, zij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze met het door haar bestuurde motorrijtuig de rechter weghelft van die door haar bereden weg te blijven volgen, gedeeltelijk in de rechterberm terecht is gekomen en vervolgens naar links is gezwenkt en daarbij geheel of gedeeltelijk op de linker weghelft van de rijbaan van die provinciale weg N391 terecht is gekomen en aldaar tegen een haar aldaar op de rijbaan van die weg tegemoetkomende personenauto is aangereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten ribfracturen, botbreuken in een voet en een scheur in het middenrif, werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair Overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 maanden. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en gepleit voor oplegging van uitsluitend een geldboete.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich verwijtbaar schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval op de N391, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ter zitting heeft verdachte haar
verantwoordelijkheid genomen en oprechte spijt betuigd. De rechtbank heeft in aanmerking genomen
dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Uit de oriëntatiepunten voor straftoemeting en afspraken van het LOVS volgt als straf in beginsel een taakstraf van 120 uren en een ontzegging voor de rijbevoegdheid gedurende 6 maanden. Gelet op het tijdsverloop houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In die overschrijding ziet de rechtbank niet alleen aanleiding om de taakstraf te matigen, maar ook om de ontzegging van de rijbevoegdheid uitsluitend in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Concluderend acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van een jaar passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994..
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 6 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op een jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2022.