ECLI:NL:RBNNE:2022:811

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
18-108423-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot afpersing in vereniging met vrijspraak van andere feiten

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 april 2021 in Stadskanaal, samen met een medeverdachte, heeft geprobeerd het slachtoffer [slachtoffer 1] onder druk te zetten om geld af te geven. De verdachte en haar medeverdachte hebben het slachtoffer bedreigd en gedwongen om naar verschillende geldautomaten te rijden, waarbij het slachtoffer meerdere keren probeerde geld op te nemen, maar zonder succes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte zich bewust waren van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die een verstandelijke beperking heeft. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 366 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten, waaronder diefstal en afdreiging, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-108423-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-072363-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

22.maart 2022 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 3 april 2021 te Stadskanaal en/of Ter Apel en/of Klazienaveen en/of Coevorden en/of Emmen, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 1],
  • tegen die [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd dat hij geld moest pinnen en/of (daarbij) die [slachtoffer1] bij de kleding en/of de borst heeft gepakt en/of
  • met de auto naast die [slachtoffer 1] is gaan rijden en/of die [slachtoffer 1] door het openstaanderaam heeft beetgepakt en/of (daarbij) geschreeuwd dat die [slachtoffer 1] geld moest pinnen en/of
  • die [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht geslagen,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 3 april 2021 te Stadskanaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid (giraal) geld (te weten ongeveer 2733,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat weg te nemen geld onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de pinpas en/of de random/pinpas reader en/of de telefoon van die [slachtoffer 1], waarmee zij, verdachte en/of haar mededader geld naar de bankrekening van haar mededader heeft overgeboekt;
3.
zij op of omstreeks 3 april 2021 te Stadskanaal , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld (te weten ongeveer 390.000,- euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder haar/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten de pinpas en/of de random/pinpas reader en/of de telefoon van die [slachtoffer 1], immers heeft zij, verdachte en/of (met) haar mededader een (aantal) betaalopdracht(en) gemaakt en/of klaargezet om te worden overgemaakt naar haar bankrekening en/of de bankrekening van haar mededader, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
zij in of omstreeks de periode van 29 maart 2021 tot en met 30 maart 2021, te Emmen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 300,- euro) dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] toebehoort via what's app tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij geld moest betalen, omdat er anders camerabeelden waarop hij seks heeft met haar, verdachte, met daarbij het kenteken van zijn auto, op Facebook gezet gaan worden, althans teksten van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 4 en veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 en 3. Met betrekking tot feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie in het bijzonder het volgende aangevoerd. Het is onwaarschijnlijk dat aangever zelf het geldbedrag heeft overgemaakt en de opdrachten voor het overmaken van geldbedragen heeft klaargezet. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren in de woning aanwezig en aangever heeft verklaard dat beide verdachten geld van aangever wilden hebben. Beide verdachten zijn met zijn telefoon bezig geweest. Er is ook geprobeerd geld over te maken naar de rekeningen van beide verdachten. Wie daadwerkelijk de overboeking heeft verricht, is niet relevant.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten. Hij heeft met betrekking tot feit 1 het volgende aangevoerd. Verdachtes opzet was enkel gericht op het innen van de € 150,00 waar zij recht op had na het verlenen van seksuele diensten. Zij verhuurt zichzelf nooit voor niets. Het was voor verdachte niet duidelijk dat aangever een beperking heeft. Verdachte was niet bekend met de locatie. Zij is maar een keer meegelopen naar een pinautomaat en zij heeft aangever ook niet vastgepakt of geslagen. Ook heeft verdachte niet geschreeuwd. Met betrekking tot feit 2 en 3 is het volgende aangevoerd. Verdachte wist niets van het overmaken van een bedrag of het klaarzetten van bedragen en heeft daar geen enkele rol in gehad. Als verdachte dit wist dan zou zij niet zijn gaan pinnen met verdachte. Zij heeft geen uitvoeringshandelingen verricht en wist niet waar aangever en medeverdachte mee bezig waren.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 april 2021,opgenomen op pagina 215 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021085692 van 2 juli 2021, inhoudend als verklaring van [verdachte]:
Ik was op 3 april 2021 in Stadskanaal bij [slachtoffer 1]. Ik ben er met [medeverdachte] naar toe gegaan. Nadat [slachtoffer 1] niet kon betalen was het zijn idee om te gaan pinnen. We zijn samen in de auto gaan zitten en [medeverdachte] is achter ons aangereden. Ik zat bij [slachtoffer 1] in de auto. Hij ging zelf naar een pinautomaat en ik wachtte in de auto. In Bargeres ben ik met hem meegelopen naar een pinautomaat.
V: Het slachtoffer zegt dat hij is geslagen door jou en door [medeverdachte]. Hij heeft hierdoor licht letsel opgelopen.
O: Verbalisanten tonen foto's D en D1.
A: [medeverdachte] was boos en die schudde hem heen en weer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 april 2021,opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 8 april 2021 werd [slachtoffer 1] als getuige gehoord. Dit proces-verbaal bevat de letterlijke weergave van de opname.
Ik heb seks gehad in mijn woning in Stadskanaal met een vrouw. Dat kostte uiteindelijk 150 of 160 euro. Het lukte niet om in mijn woning te betalen. Ik zei: "Nou, dan moet ik even naar de bank." Dat was allemaal na die tijd. Toen zijn ze met mij naar de bank gegaan. Eerst bij de Rabobank in Stadskanaal. Daar heb ik geprobeerd te pinnen. Daarna heb ik het geprobeerd in Musselkanaal, Ter Apel en Duitsland. Ze werden op gegeven moment heel opdringerig, heel erg bedreigend. De man reed op gegeven moment achter mij aan en zei: "Je moet nou pinnen! Pinnen!" en dat soort dingen. Het lukte niet. Hij heeft me op gegeven moment ook nog geslagen.
O: De getuige tuit zijn lippen en wijst naar zijn mond terwijl hij bovenstaande zegt.
O: De getuige wijst vervolgens naar zijn jukbeen.
Ik ben in mijn auto gegaan en de vrouw is bij mij ingestapt. De jongen reed achter mij aan.
Toen ik wilde pinnen stond de vrouw ongeveer een halve meter achter mij en de jongen ongeveer 2
meter achter mij. Het pinnen lukte niet. Daarna zijn we naar de ABN AMRO gegaan, ook in Stadskanaal. Het lukte niet helemaal.
Omdat het niet lukte, werden ze opdringerig. Ik zei dat er in een dorp verderop nog wel een bank was. De jongen werd op een gegeven moment heel bedreigend. Hij ging heel agressief naast mij rijden, hij deed het raam open en zei: "Jij moet nou pinnen!" Dat was niet prettig.
O: De getuige pakt met zijn rechtervuist zijn shirt vast ter hoogte van zijn borst terwijl hij bovenstaande zegt.
Dat deed de jongen bij mij op het moment dat hij uit de auto stapt en op het moment dat ik uit wil stappen. Dat was in Musselkanaal. Daarna zijn we naar Ter Apel gegaan.
De jongen is met me meegelopen naar de pinautomaat, op een agressieve manier. Hij zei: "Hier gaan we pinnen" en hij stond achter mij. Dat vond ik indrukwekkend. Het pinnen lukte hier ook niet. Daarna zijn we naar Duitsland gereden. Het pinnen lukte daar ook niet. Toen is hij ook naast mij gaan rijden en de hele tijd dreigen. Hij zegt: "Ik wil nooit meer wat met jou te maken hebben!". Heel dreigend. Hij zegt: "Je gaat nou pinnen." Hij stond buiten de auto. Ik had mijn raam open en hij pakte me beet. Dat was net over de grens en ik vermoed na het pinnen.
O: De getuige pakt met zijn rechtervuist zijn shirt vast ter hoogte van zijn borst en steekt zijn linker vuist omhoog.
Hij heeft me hier gewoon geslagen.
O: De getuige wijst met zijn linkerhand naar zijn mond terwijl hij bovenstaande zegt.
Hij gaf me 1 dreun. Dat voelde heel bedreigend.
3. Een niet ondertekend proces-verbaal van aangifte van 5 april 2021, opgenomen op pagina 19 e.v.van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam], namens [slachtoffer 1]:
Op 3 april 2021 ben met ik met mijn zoon [slachtoffer 1] in gesprek gegaan en ik kreeg het volgende van hem te horen.
[slachtoffer 1] vertelde mij dat hij samen met een dame de auto in stapte om geld te gaan pinnen. Hij vertelde mij dat hij samen met een andere auto naar de Rabobank pinautomaat aan de
Hemendwarsweg in Stadskanaal reed. Hier probeerde hij vijftig euro te pinnen maar dit lukte niet. Doordat dit niet lukte, reden ze verder naar een andere pinautomaat. Ik hoorde hem zeggen dat hij naar Ter Apel, Klazienaveen, Coevorden, Emmen en Duitsland is geweest.
Hij werd vervolgens door de jongen, vanuit de auto, tweemaal met een vuist geslagen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 14 april 2021, opgenomen op pagina87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 12 april 2021 heb ik de telefoon met goednummer PL0100-2021085692-1375474 onderzocht.
Ik heb met toestemming van de eigenaar de Google tijdlijn van het account [slachtoffer 1]@gmail.com gedownload. Op het toestel de Google tijdlijn geopend en drie screenshots gemaakt van de locaties die Google vastlegt wanneer je er enige tijd verblijft of stilstaat. Ik zag de volgende locaties op 3 april 2021:
05:11 – 06:12 Vanaf locatie [adres] autorijden 51 km
06:12 – 06:18 Aanwezig bij Becker’s Markt Alt-Ruhlertwist 65 Twist, Duitsland
07:06 – 07:15 Aanwezig bij Primera Alerderbrink 4 Emmen
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 14 april 2021, opgenomen op pagina97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 9 april 2021 werden mij beelden geleverd door Geldmaat van een geldautomaat, gevestigd op de Alerderbrink 4 te Emmen.
07:06:26 uur. Een kleine zwarte auto verschijnt in beeld.
07:06:05 uur. Vanaf de bestuursderszijde stapt een persoon uit de auto. Hij loopt alleen naar de geldautomaat. Ik herken deze persoon als [slachtoffer 1], naar aanleiding van vergelijking van zijn foto.
07:07:26 uur. [slachtoffer 1] brengt een pas in de geldautomaat, en verricht hierbij handelingen aan de geldautomaat, alsof er op knoppen gedrukt wordt. [slachtoffer 1] lijkt onrustig, hij beweegt namelijk onafgebroken heen en weer.
07:08:14 uur. [slachtoffer 1] haalt de pas uit de geldautomaat. Er wordt geen geld uitgenomen
07:08:18 uur. [slachtoffer 1] stopt voor een tweede maal een pas in de geldautomaat en verricht handelingen aan de geldautomaat. [slachtoffer 1] beweegt zich onrustig heen en weer.
07:09:10 uur. [slachtoffer 1] haalt zijn pas uit de geldautomaat, er wordt geen geld uitgenomen.
07:10:57 uur. De deur van passagierszijde wordt geopend, een vrouw, verder verdachte te noemen in dit proces-verbaal, stapt uit en loopt [slachtoffer 1] achterna.
07:11:30 uur. [slachtoffer 1] verricht handelingen aan de geldautomaat. De verdachte kijkt mee naar wat [slachtoffer 1] doet.
07:11:36 uur. De verdachte verricht handelingen op de geldautomaat, alsof knoppen gedrukt wordt.
07:11:55 uur. De verdachte haalt de pas uit de geldautomaat en geeft de pas aan [slachtoffer 1]. Er wordt geen geld uit de automaat genomen.
07:11:59 uur. Verdachte grijpt naar de pas die [slachtoffer 1] in zijn rechterhand heeft. [slachtoffer 1] haalt zijn rechterhand met daarin de pas naar rechts waardoor de verdachte de pas niet in handen krijgt.
07:12:01 uur. [slachtoffer 1] stopt een pas in de geldautomaat.
07:12:25 uur. De verdachte verricht handelingen aan de geldautomaat.
07:12:41 uur. De verdachte draait zich om en loopt weg. [slachtoffer 1] haalt de pas uit de automaat, er wordt geen geld uit de geldautomaat genomen.
07:12:58 uur. De verdachte stapt als bijrijder in de auto waarmee zij gekomen is.
07:13:07 uur. [slachtoffer 1] stapt als bestuurder in de auto waarmee hij gekomen is.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 15 april 2021, opgenomen op pagina106 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 15 april 2021 zag ik een verzoek om herkenning van een vrouw. Bij deze mail was een filmopname toegevoegd. Op de opname zijn een man en een vrouw te zien bij een pinautomaat. Ik herken deze vrouw als de mij ambtshalve bekende [verdachte] Nuil. Ik heb [verdachte] op 1 april 2021 nog aangehouden ter zake heling.
7. Een niet ondertekend proces-verbaal van aangifte van 3 april 2021, inclusief bijlagen, opgenomenop pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 3 april 2021 gingen wij naar een locatie voor begeleid wonen voor mensen met een verstandelijke beperking. Wij spraken medewerkster van de ochtenddienst mevrouw [getuige], het slachtoffer [slachtoffer 1] en zijn moeder. Mevrouw [getuige] vertelde ons dat zij zag dat [slachtoffer 1] wat verwondingen aan zijn gezicht had.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs het volgende.
Uit het dossier volgt dat op 3 april 2021 omstreeks 01:00 uur verdachte bij de woning van aangever [slachtoffer 1] is gekomen. Hoewel aangever dit heeft tegengesproken, heeft verdachte verklaard dat zij bij de woning kwam, omdat er een afspraak was gemaakt voor het afnemen van seksuele diensten. Uiteindelijk heeft aangever hiermee ingestemd en heeft hij seks gehad met verdachte. Nadat later is gebleken dat aangever het bedrag van € 150,00 niet kon voldoen, is ook medeverdachte [medeverdachte] in de woning gekomen, kennelijk ten behoeve van de overdracht van het geld. In de woning is vergeefs geprobeerd om het bedrag via een bankoverschrijving te voldoen. Omstreeks 05:13 uur zijn aangever, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in twee auto’s naar verschillende geldautomaten in Nederland en Duitsland gereden, waarna aangever verschillende keren heeft geprobeerd bedragen op te nemen.
Het dossier bevat ondersteuning voor de verklaring van aangever dat hij is geslagen. Uit de foto’s die zijn bijgevoegd op pagina 4 en 5 van het dossier blijkt dat aangever kort na het incident letsel aan zijn gezicht had. Verdachte heeft na confrontatie met die foto’s ook verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] aangever ‘heen en weer schudde’. De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen af dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die aangever heeft geslagen. Daarnaast blijkt hieruit dat medeverdachte [medeverdachte] tegen aangever heeft geschreeuwd en dat hij hem heeft vastgepakt. Hiermee is een dreigende situatie gecreëerd waardoor aangever zich gedwongen heeft gevoeld om het geld af te geven. De rechtbank acht ook relevant dat verdachte een verstandelijke beperking heeft en dat verdachte en haar medeverdachte (die op dat moment al uren bij elkaar waren) dit moeten hebben gemerkt. Verdachten hadden dit bijvoorbeeld moeten opmerken toen het aangever niet lukte om een bedrag van € 150,00 euro over te maken via zijn bankrekening en ook niet wist hoe een en ander met digitaal overboeken werkte en daarbij geholpen moest worden. Ook heeft het slachtoffer blijkens de verklaring van zijn moeder een IQ van 77 en een waterhoofd, hetgeen duidelijk zichtbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet hebben beseft dat zij door de handelwijze van haar en haar medeverdachte de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed. Ondanks het feit dat verdachte wellicht recht had op het geldbedrag van € 150,00, dat laat de rechtbank in het midden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelet op genoemde omstandigheden het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling had.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte]. Hoewel verdachte niet zelf de ten laste gelegde handelingen heeft uitgevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank wel van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking worden gesproken. De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] door verdachte werd ingeschakeld toen zij het geldbedrag van aangever niet ontving. Verdachte was degene die (al dan niet rechtmatig) het geld van aangever zou ontvangen. Beide verdachten zijn met aangever naar de geldautomaten gereden, waarbij verdachte met aangever meereed en verdachte in een andere auto zat. Ook blijkt uit de camerabeelden dat verdachte zich met de handelingen bij de geldautomaat in Emmen heeft bemoeid en dat zij zeer dicht bij aangever stond.
Feiten 2 en 3
De rechtbank acht de feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank merkt op dat de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden in de woning van aangever, na afloop van de seksuele handelingen en voordat aangever met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] langs verschillende geldautomaten is gereden. Nadat was gebleken dat aangever het bedrag van € 150,00 niet kon voldoen, is ook medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van aangever gekomen. Hij heeft een random reader opgehaald ten behoeve van de betaling. Uit de bankgegevens is gebleken dat er is ingelogd in internetbankieren en dat meerdere malen is geprobeerd om vanaf de bankrekening van aangever bedragen van € 150,00 en hoger over te maken naar bankrekeningnummers ten name van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Er is uiteindelijk een bedrag van € 2.733,00 overgemaakt naar een bankrekeningnummer ten name van medeverdachte [medeverdachte].
Uit de verklaring van de moeder van aangever, tevens bewindvoerder van aangever, volgt dat aangever zelf niet in staat is om bankzaken te regelen, gelet op zijn beperking. Het kan dus niet anders dan dat verdachte en/of haar medeverdachte een rol hebben gespeeld bij het klaarzetten van betaalopdrachten en het overmaken van het geldbedrag. Uit het dossier valt echter niet af te leiden wie deze handelingen heeft verricht. Uit de verklaringen van verdachten volgt dat zij elkaars bankrekeningnummer en/of bankpas gebruikten. De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat alleen medeverdachte [medeverdachte] de handelingen via internetbankieren heeft uitgevoerd. Nu niet kan worden vastgesteld of verdachte in die situatie wetenschap heeft gehad van het overmaken van grotere bedragen dan de afgesproken € 150,00, waarvan medeverdachte [verdachte] stelt dat zij daar recht op had, kan het opzet van verdachte ten aanzien van beide feiten naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4
De rechtbank acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 3 april 2021 te Stadskanaal en/of Ter Apel en/of Klazienaveen en/of Coevorden en/of Emmen en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en haar mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld dat toebehoorde aan die [slachtoffer 1],
  • tegen die [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd dat hij geld moest pinnen en daarbij die [slachtoffer 1] bij de kleding en/of de borst heeft gepakt en
  • met de auto naast die [slachtoffer 1] is gaan rijden en/of die [slachtoffer 1] door het openstaanderaam heeft beetgepakt en daarbij geschreeuwd dat die [slachtoffer 1] geld moest pinnen en
  • die [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 4 en dat verdacht ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 364 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest. Hieraan dienen de voorwaarden te worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een straf waarbij verdachte niet terugkeert naar detentie, gelet op de rol van verdachte en gelet op het feit dat haar moeder recentelijk is overleden, waardoor haar moeder niet meer voor haar kinderen kan zorgen, mocht verdachte nog een gevangenisstraf moeten ondergaan. De raadsman heeft een taakstraf en een voorwaardelijke straf voorgesteld, met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden en eventueel een contact- en locatieverbod. Daarbij heeft de raadsman er nog op gewezen dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapporten, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een medeverdachte geprobeerd het slachtoffer [slachtoffer 1] af te persen, nadat verdachte seksuele diensten had verricht en het slachtoffer het bedrag niet direct kon voldoen, mede door zijn beperking. Zij zijn gedurende enkele uren naar verschillende geldautomaten gereden en hebben het slachtoffer door naar hem te schreeuwen, vast te pakken en hem te slaan gedwongen om geld op te nemen. Verdachte heeft slechts oog gehad voor financieel gewin en geen rekening gehouden met de gevolgen van haar handelwijze voor het (kwetsbare) slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring volgt dat het feit een grote indruk op het slachtoffer heeft gemaakt en dat hij nog steeds veel last van de gevolgen ervaart. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en is van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan gevorderd door de officier van justitie, acht de rechtbank de duur van de gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie recht doen aan de ernst van het feit.
Uit de terugkoppeling van de reclassering per mail d.d. 7 maart 2022 volgt dat het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis moeizaam verloopt. Er is mogelijk sprake van problematisch middelengebruik en er is mogelijk sprake van opzegging van haar huurovereenkomst door de verhuurder in verband met overlast. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, middelencontrole, meewerken aan diagnostisch onderzoek en eventueel een geadviseerde ambulante behandeling en (indien zij haar woning moet verlaten) begeleid wonen.
De rechtbank acht het van belang dat een groot gedeelte van de straf in voorwaardelijke zin en met de geadviseerde bijzondere voorwaarden wordt opgelegd, ter voorkoming van strafbare feiten in de toekomst. De rechtbank zal de geadviseerde voorwaarden overnemen.
Alles afwegende kan de rechtbank zich vinden in de eis van de officier van justitie en zal deze overnemen, met dien verstande dat door een andere berekening van het voorarrest door de rechtbank een gevangenisstraf van hogere duur zal worden opgelegd.

In beslag genomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen voorwerp, te weten de zwarte telefoon, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 6.253,00 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De vordering van materiële schadevergoeding is uitgesplitst in de volgende onderdelen:
  • Kosten ondersteuningstraject MEE: € 2.040,00
  • Persoonlijke verzorging: € 1.000,00
  • Inzet extra personeel, personeelskosten: € 2.713,00 - Reiskosten: € 500,00
Daarnaast is vergoeding van de proceskosten ad € 2.887,67 verzocht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde materiële schade geheel toewijsbaar is en dat de immateriële schade toewijsbaar is, maar dat deze gematigd dient te worden tot € 3.000,--. Over het toewijsbare bedrag dient wettelijke rente te worden berekend alsmede de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Daarnaast zijn de proceskosten toewijsbaar. De vordering dient hoofdelijk te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de onderdelen kosten ondersteuningstraject MEE, personeelskosten en reiskosten en heeft hij gesteld dat de immateriële schade alsmede de proceskosten dienen te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade ten aanzien van het ondersteuningstraject MEE, de persoonlijke verzorging en de reiskosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 april 2021.
De rechtbank is van oordeel dat het onderdeel personeelskosten onvoldoende is onderbouwd. De vordering zal op dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De rechtbank zal echter het gevorderde bedrag matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 2.000,--. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 april 2021, en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank overweegt dat zij bij de berekening van de proceskosten in beginsel zal aansluiten bij de liquidatietarieven kanton, waarbij 1 punt zal worden toegekend voor het opstellen van het voegingsformulier en 1 punt zal worden toegekend voor het bijwonen van de zitting. Het tarief voor onderhavige vordering is op € 373,-vastgesteld, waardoor de proceskosten
€ 746,-- bedragen. Nu namens de benadeelde partij niet is gemotiveerd waarom dient te worden afgeweken van de liquidatietarieven, zal de rechtbank de proceskosten matigen tot voornoemd bedrag.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 20 december 2019 van de politierechter in de rechtbank NoordNederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 januari 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 12 juli 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering gevorderd. Ook de raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vordering.
De rechtbank zal de vordering afwijzen, gelet op de reeds ingezette hulpverlening via het reclasseringstoezicht. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zou dit traject doorkruisen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 366 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 240 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich op afspraken meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt en ook voor zover die toezien op alcohol- en drugsgebruik;
dat de veroordeelde zal meewerken aan controle op gebruik van alcohol en drugs. De controle vindtplaats middels een ruma-marker, urineonderzoek en/of een blaastest. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welke middelen de veroordeelde wordt gecontroleerd;
dat de veroordeelde zal meewerken aan de afronding van het diagnostisch onderzoek bijVerslavingszorg Noord Nederland en dat zij zal meewerken aan een ambulante behandeling, indien dat naar aanleiding van het diagnostisch onderzoek wordt geadviseerd;
dat, indien de veroordeelde haar huidige woning moet verlaten, de veroordeelde zal meewerkenaan een plaatsing in een instantie voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dat zij zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon (kleur: zwart).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 april 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade ad € 2.713,00 niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade ad € 3.000,00 af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.540,00 (zegge: vijfduizend vijfhonderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 3.540,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.072363-19:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf d.d. 12 juli 2021, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 december 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. M.S. van der Kuijl, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.