Op 3 april 2021 gingen wij naar een locatie voor begeleid wonen voor mensen met een verstandelijke beperking. Wij spraken medewerkster van de ochtenddienst mevrouw [getuige], het slachtoffer [slachtoffer 1] en zijn moeder. Mevrouw [getuige] vertelde ons dat zij zag dat [slachtoffer 1] wat verwondingen aan zijn gezicht had.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs het volgende.
Uit het dossier volgt dat op 3 april 2021 omstreeks 01:00 uur verdachte bij de woning van aangever [slachtoffer 1] is gekomen. Hoewel aangever dit heeft tegengesproken, heeft verdachte verklaard dat zij bij de woning kwam, omdat er een afspraak was gemaakt voor het afnemen van seksuele diensten. Uiteindelijk heeft aangever hiermee ingestemd en heeft hij seks gehad met verdachte. Nadat later is gebleken dat aangever het bedrag van € 150,00 niet kon voldoen, is ook medeverdachte [medeverdachte] in de woning gekomen, kennelijk ten behoeve van de overdracht van het geld. In de woning is vergeefs geprobeerd om het bedrag via een bankoverschrijving te voldoen. Omstreeks 05:13 uur zijn aangever, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in twee auto’s naar verschillende geldautomaten in Nederland en Duitsland gereden, waarna aangever verschillende keren heeft geprobeerd bedragen op te nemen.
Het dossier bevat ondersteuning voor de verklaring van aangever dat hij is geslagen. Uit de foto’s die zijn bijgevoegd op pagina 4 en 5 van het dossier blijkt dat aangever kort na het incident letsel aan zijn gezicht had. Verdachte heeft na confrontatie met die foto’s ook verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] aangever ‘heen en weer schudde’. De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen af dat het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die aangever heeft geslagen. Daarnaast blijkt hieruit dat medeverdachte [medeverdachte] tegen aangever heeft geschreeuwd en dat hij hem heeft vastgepakt. Hiermee is een dreigende situatie gecreëerd waardoor aangever zich gedwongen heeft gevoeld om het geld af te geven. De rechtbank acht ook relevant dat verdachte een verstandelijke beperking heeft en dat verdachte en haar medeverdachte (die op dat moment al uren bij elkaar waren) dit moeten hebben gemerkt. Verdachten hadden dit bijvoorbeeld moeten opmerken toen het aangever niet lukte om een bedrag van € 150,00 euro over te maken via zijn bankrekening en ook niet wist hoe een en ander met digitaal overboeken werkte en daarbij geholpen moest worden. Ook heeft het slachtoffer blijkens de verklaring van zijn moeder een IQ van 77 en een waterhoofd, hetgeen duidelijk zichtbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet hebben beseft dat zij door de handelwijze van haar en haar medeverdachte de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed. Ondanks het feit dat verdachte wellicht recht had op het geldbedrag van € 150,00, dat laat de rechtbank in het midden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gelet op genoemde omstandigheden het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling had.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte]. Hoewel verdachte niet zelf de ten laste gelegde handelingen heeft uitgevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank wel van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking worden gesproken. De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] door verdachte werd ingeschakeld toen zij het geldbedrag van aangever niet ontving. Verdachte was degene die (al dan niet rechtmatig) het geld van aangever zou ontvangen. Beide verdachten zijn met aangever naar de geldautomaten gereden, waarbij verdachte met aangever meereed en verdachte in een andere auto zat. Ook blijkt uit de camerabeelden dat verdachte zich met de handelingen bij de geldautomaat in Emmen heeft bemoeid en dat zij zeer dicht bij aangever stond.
Feiten 2 en 3
De rechtbank acht de feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank merkt op dat de ten laste gelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden in de woning van aangever, na afloop van de seksuele handelingen en voordat aangever met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] langs verschillende geldautomaten is gereden. Nadat was gebleken dat aangever het bedrag van € 150,00 niet kon voldoen, is ook medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van aangever gekomen. Hij heeft een random reader opgehaald ten behoeve van de betaling. Uit de bankgegevens is gebleken dat er is ingelogd in internetbankieren en dat meerdere malen is geprobeerd om vanaf de bankrekening van aangever bedragen van € 150,00 en hoger over te maken naar bankrekeningnummers ten name van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Er is uiteindelijk een bedrag van € 2.733,00 overgemaakt naar een bankrekeningnummer ten name van medeverdachte [medeverdachte].
Uit de verklaring van de moeder van aangever, tevens bewindvoerder van aangever, volgt dat aangever zelf niet in staat is om bankzaken te regelen, gelet op zijn beperking. Het kan dus niet anders dan dat verdachte en/of haar medeverdachte een rol hebben gespeeld bij het klaarzetten van betaalopdrachten en het overmaken van het geldbedrag. Uit het dossier valt echter niet af te leiden wie deze handelingen heeft verricht. Uit de verklaringen van verdachten volgt dat zij elkaars bankrekeningnummer en/of bankpas gebruikten. De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat alleen medeverdachte [medeverdachte] de handelingen via internetbankieren heeft uitgevoerd. Nu niet kan worden vastgesteld of verdachte in die situatie wetenschap heeft gehad van het overmaken van grotere bedragen dan de afgesproken € 150,00, waarvan medeverdachte [verdachte] stelt dat zij daar recht op had, kan het opzet van verdachte ten aanzien van beide feiten naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4
De rechtbank acht, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.