De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 24 februari 2022 en toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid.
Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegenomen dat het onder 1 ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 2 ten laste gelegde, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van ‘hulpstukken en onderdelen van vuurwapens’.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich kan vinden in de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in het rapport van 24 februari 2022 met uitzondering van de voorwaarde van het begeleid wonen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de voorwaarde van het begeleid wonen niet over te nemen omdat verdachte bij zijn vriendin wil wonen en er nog geen geschikte plek voor verdachte is gevonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 24 februari 2022, het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 13 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in de avond van 13 september 2021 brand gesticht in zijn woning in Beerta. Vervolgens heeft hij de woning verlaten, terwijl hij de vlammen in de woonkamer zag oplaaien. Verdachte heeft hierdoor het gevaar in het leven geroepen dat de brand niet of niet tijdig zou worden opgemerkt en zou overslaan naar de naastgelegen woning van de buren die op dat moment thuis waren. Dat dit gevaar zich niet heeft gerealiseerd, is louter te danken aan het adequaat ingrijpen van een overbuurman en de brandweer.
Daarnaast heeft verdachte 3D-geprinte wapenonderdelen voorhanden gehad die van wezenlijke aard zijn voor vuurwapens. In de auto van verdachte is een kruisboog aangetroffen. Het onbevoegd dragen van wapens en bezit van wapenonderdelen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Ongecontroleerd wapenbezit kan leiden tot wapengebruik met alle gevolgen van dien. Tot slot heeft verdachte 214,9 gram hennep voorhanden gehad. De combinatie van drugs- en wapenbezit acht de rechtbank extra zorgelijk, temeer daar bij verdachte sprake is van psychiatrische problematiek.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 13 december 2021. De psycholoog heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geconcludeerd bij verdachte sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken en een posttraumatische-stressstoornis. Deze stoornissen zijn van invloed geweest op het handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het onder 1 ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt derhalve bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over. De rechtbank leidt uit de conclusie en onderbouwing van de psycholoog af dat de bij verdachte geconstateerde stoornissen ook ten tijde van het onder 3 ten laste gelegde aanwezig waren, nu niet valt uit te sluiten dat verdachte op 13 september 2021 onder invloed van voornoemde stoornissen de kruisboog in de auto heeft gelegd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zowel het onder 1 als het onder 3 ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Op grond van voornoemd rapport kan naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet dezelfde conclusie worden getrokken.
De psycholoog heeft geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een ambulante cognitieve gedragstherapeutische behandeling in de vorm van EMDR.
Uit het rapport van de reclassering van 24 februari 2022 volgt dat in de dagen voorafgaand aan de brandstichting de emoties bij verdachte hoog waren opgelopen. Twee dagen voorafgaand aan de brandstichting had verdachte de relatie met zijn vriendin verbroken. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij getraumatiseerd is door alles wat hij heeft meegemaakt tijdens zijn lidmaatschap van motorclub No Surrender. Door de ernst en mate van de gedragsproblematiek, de PTSS, de kans op acting out door problemen in de agressieregulatie en zijn rigide denkpatronen schat de reclassering het recidiverisico in als gemiddeld tot hoog. Als positieve factoren weegt de reclassering mee verdachtes medewerking aan het Pro Justitia onderzoek en het feit dat hij open staat voor een nieuwe behandeling bij de AFPN. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleid wonen. De reclassering heeft de afgelopen weken onderzoek gedaan naar de huisvesting van verdachte. Ter zitting heeft deskundige Veenstra toegelicht dat de reclassering verdachte wil aanmelden voor begeleid wonen in Emmen, maar dat dit gelet op de wachtlijst niet op korte termijn gerealiseerd kan worden. Verdachte heeft aangegeven dat hij, nu de relatie met zijn vriendin is hersteld, weer met haar wil samenwonen omdat zij hem tijdens de behandeling goed kan steunen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte voor de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf van 24 maanden moet worden opgelegd waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf, naast de ernst van de feiten, in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten en dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd liep. De rechtbank neemt anderzijds in aanmerking dat verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven, de noodzaak van behandeling inziet en die behandeling zelf ook graag wil. Dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf lager uitvalt dan de eis van de officier van justitie komt doordat de rechtbank naast de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de noodzaak van behandeling zwaar heeft meegewogen bij de bepaling van de strafmaat en de rechtbank acht het dan ook van belang dat verdachte zo snel mogelijk start met zijn behandeling. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 24 februari 2022, met uitzondering van de voorwaarde van het begeleid wonen. Gelet op het belang van een snelle en voorspoedige start van de behandeling en verdachtes verzet tegen het begeleid wonen, ziet de rechtbank de meerwaarde van deze bijzondere voorwaarde niet in.
De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er -gelet op de inhoud van voornoemde rapportages in samenhang met de gepleegde brandstichting- ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 6 oktober 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank NoordNederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 365 dagen met aftrek, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 oktober 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 13 december 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsvrouw de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank ziet echter aanleiding de tenuitvoerlegging van een gedeelte van 10 weken van het voorwaardelijke strafdeel te gelasten en die gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren.
Ten aanzien van het overige voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.