In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de man, eiser, verzocht om opheffing van een loonbeslag dat door de vrouw, gedaagde, was gelegd. De man stelde dat de vrouw misbruik maakte van haar bevoegdheid door onterecht beslag te leggen op zijn inkomen, terwijl hij aan zijn alimentatieverplichtingen voldeed. De vrouw voerde aan dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet volledig en tijdig nakwam, waardoor er een achterstand was ontstaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man een spoedeisend belang had bij zijn vordering, gezien het loonbeslag dat op zijn inkomen was gelegd.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man beoordeeld aan de hand van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het oordeel was dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang had bij het voortzetten van het beslag, omdat de man zijn verplichtingen grotendeels was nagekomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het loonbeslag onterecht was gelegd en heeft dit opgeheven. Tevens is de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat zij onterecht beslag had gelegd en niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van de man om duidelijkheid over de vorderingen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het leggen van beslag en de noodzaak voor de beslaglegger om een deugdelijke vordering te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft de vrouw ook aangesproken op haar gebrek aan communicatie en transparantie, wat heeft geleid tot onnodige kosten voor de man.