ECLI:NL:RBNNE:2022:776

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
182363
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van loonbeslag wegens misbruik van bevoegdheid door de beslaglegger

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de man, eiser, verzocht om opheffing van een loonbeslag dat door de vrouw, gedaagde, was gelegd. De man stelde dat de vrouw misbruik maakte van haar bevoegdheid door onterecht beslag te leggen op zijn inkomen, terwijl hij aan zijn alimentatieverplichtingen voldeed. De vrouw voerde aan dat de man zijn alimentatieverplichtingen niet volledig en tijdig nakwam, waardoor er een achterstand was ontstaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man een spoedeisend belang had bij zijn vordering, gezien het loonbeslag dat op zijn inkomen was gelegd.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man beoordeeld aan de hand van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het oordeel was dat de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang had bij het voortzetten van het beslag, omdat de man zijn verplichtingen grotendeels was nagekomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het loonbeslag onterecht was gelegd en heeft dit opgeheven. Tevens is de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat zij onterecht beslag had gelegd en niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van de man om duidelijkheid over de vorderingen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het leggen van beslag en de noodzaak voor de beslaglegger om een deugdelijke vordering te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft de vrouw ook aangesproken op haar gebrek aan communicatie en transparantie, wat heeft geleid tot onnodige kosten voor de man.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/182363 / KG ZA 22/14
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 15 maart 2022
inzake
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Speksnijder, kantoorhoudende te Akkrum.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 22, aan de vrouw betekend op 17 februari 2022;
  • een conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3, van de vrouw, ontvangen op 23 februari 2022;
  • een brief van 24 februari 2022, met productie 23, van de man
  • een brief van 25 februari 2022, met een nieuwe productie 4, bijlagen bij producties 23 en producties 24 en 25, van de man;
  • de mondelinge behandeling op 1 maart 2022.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. P. Sipma;
- de vrouw, bijgestaan door mr. A. Speksnijder.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. De rechtbank heeft bij beschikking van [datum] de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is [datum] ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld op [datum] . Daarin is onder artikel 4.1. afgesproken dat de man aan de vrouw een bedrag aan partneralimentatie zal betalen van € 1.150,- per maand. Dit bedrag zal voor de eerste maal geïndexeerd worden per [datum] . Het convenant is aan de echtscheidingsbeschikking gehecht en partijen zijn veroordeeld tot naleving van het convenant.
2.3.
De vrouw heeft in het najaar 2021 twee keer beslag gelegd op (lege) bankrekeningen van de man. Op 21 november 2021 heeft de vrouw opnieuw beslag gelegd onder [naam bank] , voor een bedrag van € 6.694,36 plus nakosten, in totaal € 7.615,29. De vrouw heeft bij exploot van 31 december 2021 loonbeslag laten leggen onder [naam BV] te [vestigingsplaats] en ten laste van de man, voor een door haar te verhalen vordering op de man per 28 december 2021 van € 7.909,87.

3.De vordering

3.1.
De man heeft bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gevorderd:
- dat de voorzieningenrechter het loonbeslag, zoals deze op 31 december 2021 is gelegd onder [naam BV] te [vestigingsplaats] en ten laste van de man, opheft;
- de vrouw te veroordelen de executie ter uitvoering van de beschikking van [datum] binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw niet aan dit gebod voldoet, met een maximum van € 10.000,-;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw heeft verzocht de vordering van de man af te wijzen en hem te veroordelen in de proceskosten.

4.De korte samenvatting van de standpunten

4.1.
De man heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de vrouw zonder enige grondslag doorgaat met het leggen van executoire beslagen op vermogensbestanddelen van de man. Het loonbeslag dat op 31 december 2021 is gelegd is onrechtmatig en buiten proportioneel in verhouding met de vermeende vordering van de vrouw. Volgens de man maakt de vrouw misbruik van haar bevoegdheid om een executiemiddel in te zetten.
4.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat de man de vastgestelde partneralimentatie, met de jaarlijkse wettelijke indexering, niet altijd volledig en tijdig aan haar betaald. Daardoor is er sprake van een telkens oplopende achterstand in de betaling. Het loonbeslag is volgens de vrouw op juiste gronden gelegd.
4.3.
De verdere inhoudelijke standpunten van partijen zal de voorzieningenrechter bij de beoordeling betrekken.

5.De beoordeling

spoedeisendheid

5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de aard van de vordering voldoende dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, nu er executoriaal beslag is gelegd op zijn inkomen.
wettelijk kader
5.2.
De voorzieningenrechter leest de vordering van de man in het licht van het bepaalde in artikel 438 Rv. De voorzieningenrechter overweegt dat zij de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen of het beslag slechts kan opheffen als zij van oordeel is dat de executant (lees de vrouw) - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (lees: de man) die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. In dat geval levert tenuitvoerlegging van het vonnis namelijk misbruik van (executie)bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 lid 1 BW op.
inhoudelijke beoordeling
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gebleken van een juridische of feitelijke misslag in de beschikking van [datum] . Dit is ook tussen partijen niet in geschil.
5.4.
De voorzieningenrechter zal in het kader van deze procedure moeten vaststellen of er sprake is van een vordering van de vrouw op de man en als dat zo is of de vrouw een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
5.5.
Partijen hebben na de beëindiging van hun huwelijk diverse procedures gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het onderhavige executiegeschil tussen partijen niet (langer) ziet op de verdeling van de huwelijksgemeenschap, maar enkel op de partneralimentatie.
5.6.
De vrouw heeft bij een eerder exploot van 12 juni 2020 de deurwaarder opdracht gegeven over te gaan tot executie van een bedrag van € 35.553,74, te betalen door de man aan de vrouw, in verband met achterstallige partneralimentatie.
Het bedrag is als volgt opgebouwd:
- hoofdsom € 37.270,27
- betekening titel 93,64
- kosten tenuitvoerlegging 1.205,53
- rente 2.273,15
- verdere kosten
581,09
€ 41.423,68
- betaald aan de deurwaarder 1.122,34 -
- betaald aan de vrouw
4.846,76 -
€ 35.454,58
- kosten betekening
99,16+
€ 35.553,74
5.7.
De man stelt dat bij de hoofdsom van € 37.270,27 blijkens het overzicht van de vrouw (productie 11 bij de dagvaarding) al de wettelijke rente van € 2.273,15 was inbegrepen en dat de deurwaarder ten onrechte ditzelfde bedrag nogmaals aan rente in rekening heeft gebracht. De post 'verdere kosten' van € 581,09 wordt bestreden door man, omdat niet vaststaat dat dit gaat om ambtelijke kosten van de deurwaarder. De man erkent de vordering van de vrouw tot een bedrag van € 32.699,50.
Nadien zijn er volgens de man door de vrouw nog kosten opgevoerd in verband met een beslag op de woning van de man en zijn partner. De man stelt zich op het standpunt dat niet meer dan een bedrag van € 625,- terecht in rekening is gebracht, omdat de door de deurwaarder in rekening gebrachte recovery fee van € 1.512,50 niet valt onder het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders en dit bedrag daardoor voor rekening van de vrouw dient te blijven. Zo komt de man dan op een totaalbedrag van € 33.324,50.
5.8.
De man heeft volgende bedragen betaald aan vrouw:
€ 25.000,00 op 24 juli 2020
€ 2.000,00 op 14 juni 2021
€ 5.000,00 op 15 juni 2021
€ 1.324,50op 25 juni 2021
€ 33.324,50 totaal.
Na betaling van het laatste bedrag heeft de man bij brief van 24 juni 2021 aan de vrouw gesteld dat hij ervan uit gaat dat de alimentatiekwestie hiermee is afgerond. De man heeft de vrouw gevraagd te bevestigen dat zij hem finale kwijting verleend.
De vrouw is niet ingegaan op het verzoek van de man om hem na betaling van het laatste bedrag finale kwijting te verlenen. Zij reageerde enkel door te stellen dat de man nog een bedrag van € 6.940,- verschuldigd is, welk bedrag zij later verhoogde tot € 10.973,59.
5.9.
De vrouw heeft in haar overzicht, productie 2 van de conclusie van antwoord, de vordering op de man vanaf 29 juni 2020 bepaald op € 13.091,-. De voorzieningenrechter kan dit bedrag niet verklaren ten opzichte van de vordering, zoals die in het exploot van 12 juni 2020 is opgenomen. De vrouw heeft bij de mondelinge behandeling gesteld dat het genoemde exploot uitgaat van een achterstallige alimentatie, inclusief wettelijke indexering en rente, tot maart 2020, terwijl het volstrekt duidelijk is daar nog niet de maanden maart, april, mei en juni 2020 in zijn meegenomen. Volgens haar kun je niet uitgaan van bedragen uit een exploot, omdat die nooit juist zijn.
5.10.
De voorzieningenrechter volgt de vrouw niet in haar stelling dat bedragen die in een deurwaardersexploot staan, vaak niet kloppen en dat daarvan dus niet mag worden uitgegaan. Zoals tijdens de mondelinge behandeling reeds besproken, neemt de voorzieningenrechter de inhoud van het exploot van 12 juni 2020 en de daarin genoemde hoofdsom als uitgangspunt. De voorzieningenrechter is niet duidelijk waarop het door de vrouw genoemde bedrag op 29 juni 2020 van € 13.091,- is gebaseerd. Zelfs al zou het standpunt van de vrouw worden gevolgd dat in het exploot nog niet de maanden maart t/m juni 2020 zijn meegenomen, dan nog is de hoogte van het bedrag niet te verklaren. Immers de alimentatiebijdrage in 2020 was € 1.320,- per maand, zodat – als er al van wordt uitgegaan dat de man de verschuldigde partneralimentatie niet betaald zou hebben - de vordering over maart t/m juni nooit
€ 13.091,- kan zijn.
5.11.
Het genoemde overzicht van de vrouw is ook verder niet te volgen, gelet op het gelegde beslag in juni 2020. De man heeft na de beslaglegging in gedeelten de vordering van de vrouw betaald.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting eenvoudig kunnen vaststellen dat, gelet op productie 11 bij de dagvaarding en zoals door de man gesteld, de wettelijke rente inderdaad dubbel was berekend, zodat de man de dubbel berekende rente van de vordering heeft mogen aftrekken. Als het gaat om deze vordering, dan zijn alleen de deurwaarderskosten tussen partijen nog in geschil, waarbij het gaat om de post verdere kosten en de recovery fee. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vrouw niet op vragen van de man daarover is ingegaan en geen duidelijkheid heeft gegeven over de juistheid van deze kosten en over de juistheid van haar vordering op dit punt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen duidelijkheid ontstaan of de vordering van de vrouw in zoverre terecht is.
5.12.
Als het gaat om de periode na 2020 heeft de voorzieningenrechter enkel kunnen constateren dat de man in juli 2021 niet het volledige bedrag aan partneralimentatie, maar een bedrag van € 686,- heeft betaald en in augustus 2021 geen alimentatie heeft betaald. De man heeft aangevoerd dat hij deze bedragen heeft ingehouden als verrekening van wat hij teveel heeft betaald naar aanleiding van het eerdere beslag. Of dit terecht is of niet, valt voor de voorzieningenrechter in het bestek van het kort geding niet te beoordelen. De voorzieningenrechter constateert aan de hand van de stukken wel, dat de man ook op dit punt veelvuldig een reactie van de vrouw vraagt, maar dat ook hierop niet door de vrouw wordt gereageerd. Ook op zitting blijft de vrouw herhalen dat van haar overzichten bij de conclusie van antwoord moet worden uitgegaan, terwijl deze, zoals hiervoor overwogen, gelet op eerder gelegd beslag de vordering niet kunnen verklaren.
Voor het geval de vordering betreft de niet volledig betaalde alimentatie over de genoemde twee maanden, dan bedraagt deze vordering hooguit twee maal € 1.360,- is € 2.720,- minus de betaalde alimentatie van € 686,- is € 2.034,-.
5.13.
Resumerend stelt de voorzieningenrechter vast dat, zoals onder 5.15 overwogen, er nog geen duidelijkheid is over de kosten van de deurwaarder en dat er nog onduidelijkheid bestaat of de vrouw in het verleden voor een te groot bedrag beslag heeft gelegd en de man om die reden in de maand juli en augustus 2021 al dan niet terecht € 2.034,-- minder partneralimentatie heeft betaald. De voorzieningenrechter stelt vast dat gelet op de stellingen van de man het voldoende duidelijk is dat voor het overige de vordering van de vrouw ongegrond is, en dat het beslag in zoverre onterecht is gelegd, omdat de man het verschuldigde heeft voldaan. Het loonbeslag moet in zoverre worden opgeheven. Voor wat betreft bedrag van € 2.034,- en voornoemde deurwaarderskosten is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een executoriaal beslag te leggen, omdat zij al die tijd, ondanks uitdrukkelijk verzoek van de man tot overleg, niet de door de man benodigde duidelijkheid heeft verschaft en daarmee onduidelijk blijft in hoeverre nog een vordering van de zijde van de vrouw bestaat. De voorzieningenrechter zal dan ook het gehele loonbeslag opheffen.
staken executie
5.14.
De voorzieningenrechter beoordeelt de vordering van de man om de vrouw te veroordelen de executie ter uitvoering van de beschikking van [datum] te staken en gestaakt te houden als volgt. De man heeft bij zijn vordering geen onderscheid gemaakt tussen de reeds verschuldigde alimentatie en eventuele toekomstige termijnen. De voorzieningenrechter kan niet beslissen over de betalingen in de komende termijnen. De voorzieningenrechter beschouwt de vordering als een handeling in de toekomst. Daarover kan zij niet oordelen. De vordering van de man zal op dit punt worden afgewezen.
proceskosten
5.15.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de man. De man heeft veel correspondentie overgelegd, waaruit blijkt dat hij de vrouw voorzag van overzichtelijke betalingen. Daaruit blijkt dat de man de alimentatiekwestie goed wilde afwikkelen, maar de vrouw reageerde zelden en zeker niet inhoudelijk op de brieven en mails van de man. De reacties die wel werden gegeven met daarin steeds nieuwe verschuldigde bedragen zijn onbegrijpelijk. De vrouw heeft meerdere beslagen gelegd, waarvan twee maal zelfs op lege bankrekeningen van de man. De vrouw jaagt de man daardoor onnodig op extra kosten. Daarbij is het ingrijpende loonbeslag van 31 december 2021 gelegd zonder dat er een deugdelijke vordering aan ten grondslag ligt, dan wel dat er een vordering vaststaat. Ook op de zitting is niet duidelijk geworden waar de door de vrouw opgesomde bedragen op gebaseerd zijn.
5.16.
De kosten van de man tot aan deze uitspraak worden begroot op € 127,43 aan explootkosten, € 314,- aan griffierechten en € 1.016,- aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
heft het loonbeslag, zoals dat is gelegd door de vrouw bij exploot van 31 december 2021 onder [naam BV] te [vestigingsplaats] en ten laste van de man, op;
6.2.
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op:
€ 127,43 aan explootkosten
€ 314,00 aan griffierechten
€ 1.016,00aan salaris advocaat
€ 1.457,43;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Couperus-van Kooten, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
(
fn: 31