ECLI:NL:RBNNE:2022:765

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/1141
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor woningbouw aan de Bonkevaart te Leeuwarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over een omgevingsvergunning voor het planologisch mogelijk maken van 14 grondgebonden woningen en 26 appartementen aan de Bonkevaart te Leeuwarden. Eiser, woonachtig nabij de bouwlocatie, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, dat op 4 februari 2021 de omgevingsvergunning heeft verleend. Eiser betoogde dat de raad van de gemeente onjuiste informatie heeft ontvangen over het bouwplan, en dat de vergunninghouder niet op een objectieve manier is geïnformeerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de raad van de gemeente Leeuwarden voldoende heeft geïnformeerd over de planologische mogelijkheden en de aanpassingen die zijn gedaan aan het bouwplan. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de raad onjuiste of onvolledige informatie heeft ontvangen. Eiser's argumenten over de impact van het bouwplan op de privacy en het uitzicht van omwonenden werden door de rechtbank niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer LEE 21/1141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser], woonachtig op [adres]

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder
(gemachtigden: P. Jager en J.J. Hengst).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Slokker Vastgoed B.V., te Zwolle, de vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. Klijnstra).

Procesverloop

In het besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) verleend voor het planologisch mogelijk maken van 14 grondgebonden woningen en 26 appartementen aan de Bonkevaart te Leeuwarden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Het beroep is tegelijk behandeld met de beroepen met zaaknummers LEE 21/1132, LEE 21/1173 en
LEE 21/1174. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon].
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Drie beroepen ingetrokken
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de beroepen met zaaknummers LEE 21/1132, LEE 21/1173 en LEE 21/1174 na de zitting zijn ingetrokken. Daarmee zijn die beroepsprocedures geëindigd.
Omvang van het geding
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit een eerste fase omgevingsvergunning betreft voor het planologisch mogelijk maken van 14 grondgebonden woningen en 26 appartementen aan de Bonkevaart te Leeuwarden. Ter zitting is gebleken dat de tweede fase omgevingsvergunning voor dat bouwplan op 5 augustus 2021 is verleend. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De tweede fase omgevingsvergunning valt buiten de omvang van dit geding.
Belanghebbendheid
3. De vergunninghouder voert aan dat eiser geen belanghebbende is bij het bestreden besluit omdat hij daarvan geen gevolgen van enige betekenis zou ondervinden.
3.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) (onder meer de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873) volgt dat het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.2.
Vaststaat dat eiser woonachtig is op het perceel gelegen ten noordwesten van de locatie waar het vergunde bouwplan is geprojecteerd. De afstand tussen het in het bouwplan geprojecteerde appartementencomplex en eisers woning is ongeveer 35 meter. Daarnaast is niet in geschil dat eiser vanuit (delen van) zijn woning zicht heeft op de planlocatie.
Gelet op die omstandigheden en op de aard en omvang van het bouwplan acht de rechtbank rechtstreekse feitelijke gevolgen van het bouwplan voor eiser aannemelijk. Dit betekent dat eiser belanghebbende is bij het bestreden besluit en daartegen beroep kon instellen.
Verklaring van geen bedenkingen
4. Eiser betoogt dat sprake is van een onjuiste verklaring van geen bedenkingen (vvgb) omdat sprake is geweest van een onjuiste perceptie bij de raad van de gemeente Leeuwarden (de raad). Die perceptie is gevormd op basis van niet actuele plattegronden en nadruk op de afstandsbepaling tot de wijk Blitsaerd. Dat terwijl het volgens eiser primair over de relatie van dit bouwplan tot het project Tolhuis-Bonkevaart dient te gaan. De zienswijzen die zijn gegeven vanuit laatstgenoemd project zijn door gemeenteambtenaren echter niet aan de raad voorgelegd. Eiser meent dat het proces door gemeenteambtenaren is gestuurd, waardoor de raadsleden geen objectief beeld van het bouwplan hebben gekregen.
4.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat de aanvraag met alle bijbehorende stukken aan de raad zijn voorgelegd. Richting de raad is nadrukkelijk ingegaan op de afstandsbepaling tot de wijk Blitsaerd, omdat er vanuit die wijk zeer kritische geluiden zijn afgegeven. Er is echter ook onderbouwd dat de nieuwbouw zich ruimtelijk goed voegt in het plan voor de wijk Tolhuis-Bonkevaart waar eiser woont, aldus verweerder.
4.2.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onjuiste dan wel onvolledige informatie over het bouwplan is voorgelegd aan de raad. Uit de vvgb volgt dat verweerder de raad heeft voorgehouden hoe het onderhavige bouwplan zich verhoudt tot de planologische mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan “Leeuwarden-Tolhuis” (het bestemmingsplan). Tevens volgt uit de vvgb dat de raad tegen een eerdere aanvraag voor kleinere appartementen op de planlocatie grote bezwaren had, waarna de vergunninghouder het bouwplan heeft aangepast. Uit de vvgb volgt ook dat de gewijzigde aanvraag, de zienswijzen over het bouwplan en de daaropvolgende reactie- en antwoordnota aan de raad zijn voorgelegd. Gelet op al die omstandigheden acht de rechtbank niet aannemelijk dat verweerder de raad onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd voordat de vvgb werd afgegeven. Eisers stelling dat het proces door gemeenteambtenaren is gestuurd, vindt geen onderbouwing in de gedingstukken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening
5. Eiser voert – samengevat – aan dat in de reactie- en antwoordnota niet wordt ingegaan op zijn argumenten. Eiser stelt dat hij woont in het woonblok waarbij de bezwaren over zichtlijnen, kijkhoek en privacy wel meespelen. Ook wordt volgens hem niet ingegaan op zijn stelling dat de sociale huurwoningen en gerealiseerde starterswoningen met één derde toenemen ten nadele van de oorspronkelijk beoogde kleinschalige en groene opzet. De elders in 2018 opgeleverde starterswoningen bewijzen dat door een bouwbedrijf op een vergelijkbaar bouwterrein ook zonder hoogbouw kan worden gebouwd, aldus eiser.
5.1.
In reactie hierop heeft verweerder – samengevat – aangevoerd dat de bestaande appartementen zijn georiënteerd op het noorden of op het oosten. Vanuit deze appartementen is mogelijk zicht op de nieuwbouw vanuit de slaapkamers, maar niet vanuit de woonkamers. Volgens verweerder is de aantasting van de privacy en het uitzicht beperkt. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het bouwplan sprake is van een bescheiden hoogteaccent dat ruimtelijk aanvaardbaar is. Verweerder acht de aantasting van de privacy ook beperkt door de afstand van de appartementengebouwen onderling en de oriëntatie van de bestaande appartementen. Verder beschikken de nieuwe appartementen alleen over een buitenruimte aan de zuidzijde, zodat er vanaf de balkons geen zicht is op de bestaande appartementen. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat er weliswaar sprake is van een toename van het aantal woningen, maar dat dat slechts een beperkte invloed heeft op de kleinschaligheid en de groene opzet. In het oorspronkelijke plan zou het gehele terrein aan de Bonkevaart geprivatiseerd worden met woningen en privétuinen, die mogelijk voor een aanzienlijk deel bebouwd en verhard konden worden. De aangepaste planopzet voorziet onder andere in de aanleg van een stuk openbaar groen.
5.1.1.
Verweerder acht de door eiser genoemde locatie voor starterswoningen niet vergelijkbaar. De grondprijzen zijn verschillend en de bouwkosten zijn de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Eerdere plannen voor grondgebonden woningen op dit perceel zijn financieel niet haalbaar gebleken. Vanwege de gestegen bouwkosten is een project met louter grondgebonden woningen niet mogelijk gebleken, aldus verweerder.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorop staat dat verweerder bij zijn beoordeling van de aanvraag uit moet gaan van het bouwplan zoals dat is aangevraagd. Eisers vergelijking met andere projecten in hetzelfde plangebied maken dat uitgangspunt niet anders. Voorts heeft verweerder kunnen betrekken dat het bestemmingsplan reeds woningbouw op de planlocatie toestaat in de vorm van vrijstaande en 2-onder-1-kap-woningen en dat in de omgeving reeds woningbouw aanwezig is. Vaststaat dat het bouwplan wel voorziet in meer en andersoortige woningen dan waarin het bestemmingsplan voorziet. Verweerder heeft de aanzienlijke toename van het aantal woningen in zijn ruimtelijke afweging onderkend en betrokken, mede in relatie tot de gevolgen daarvan voor de omgeving van de planlocatie. Hoewel de rechtbank eisers gevoel bij grotere gevolgen van meer woningen op kleinere percelen begrijpt, heeft verweerder in zijn ruimtelijke afweging mogen wijzen op de verdeling van de woningen binnen de planlocatie, de situering van de woningen en de beperkte toename van de nok- en goothoogte ten opzichte van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De (gevolgen van de) toenemende bouwhoogte en het toenemende bebouwingspercentage heeft verweerder als marginaal en niet onevenredig kunnen bestempelen in relatie tot de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan reeds toestaat.
5.2.1.
Nu de meeste zienswijzen over het bouwplan uit de wijk Blitsaerd kwamen, acht de rechtbank het begrijpelijk dat verweerder in de reactie- en antwoordnota veel aandacht heeft gehad voor de visies vanuit die wijk op het bouwplan. Dit neemt echter niet weg dat verweerder in die nota en de daarin opgenomen ruimtelijke afweging ook aandacht heeft geschonken aan de visies van andere omwonenden, zoals van bewoners van het appartementencomplex Tolhuis. Wat de gevolgen van de nieuwe appartementen voor (de bewoners van) laatstgenoemd complex betreft, heeft verweerder de aantasting van de privacy en het uitzicht beperkt mogen achten gelet op het beperkte hoogteaccent van het nieuwe appartementengebouw, de oriëntatie van (de buitenruimte van) de nieuwe appartementen en de afstand tussen beide appartementengebouwen. Verweerder heeft dit bouwplan in redelijkheid passend mogen achten in relatie tot de bestaande woonbebouwing.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 17 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.