ECLI:NL:RBNNE:2022:752

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
18/930106-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot schadevergoeding na beëindiging van vervolging wegens geestelijke en fysieke beperkingen

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die onder voorlopige hechtenis heeft gestaan. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de vervolging van verzoeker niet voortkwam uit de aan de voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde ernstige bezwaren, maar uit de geestelijke en fysieke beperkingen van verzoeker. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om schadevergoeding toe te kennen, ondanks het verzoek van de verzoeker om een schadevergoeding van € 50.400,-- voor de ondergane voorlopige hechtenis en een standaardvergoeding van € 340,-- voor de kosten van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek tot schadevergoeding, ondanks dat hij onder curatele was gesteld. De rechtbank heeft de standpunten van de gemachtigden van verzoeker en het Openbaar Ministerie gehoord. De verdediging stelde dat de lange duur van de procedure en de geestelijke en fysieke gesteldheid van verzoeker gronden van billijkheid vormden voor het toekennen van schadevergoeding. Het Openbaar Ministerie betoogde echter dat de ernstige verdenkingen tegen verzoeker en zijn medische toestand de beslissing om niet verder te vervolgen rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden van verzoeker niet voldoende waren om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft de verzoeken van verzoeker afgewezen, waarbij zij benadrukte dat de beëindiging van de vervolging enkel te maken had met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en niet met de ernst van de beschuldigingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Rekestnummers: 21/65 en 21/66
Parketnummer: 18/930106-19
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 17 maart 2022 op het verzoekschrift ex artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats] , verblijvende [adres] , in deze woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. R.P. Snorn, Burgemeester Falkenaweg 58-102, 8442 LE Heerenveen.
Procesverloop
Het op 12 mei 2021 ter griffie ingekomen verzoek strekt tot vergoeding van schade geleden als gevolg van ondergane voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 50.400,--.
Het verzoek strekt tevens tot het toekennen van de standaardvergoeding ten bedrage van
€ 340,- ten laste van de Staat voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, eventueel te vermeerderen in geval van een zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie van 24 augustus 2021.
Op de openbare zitting van de meervoudige raadkamer van 3 maart 2021 zijn de gemachtigden van verzoeker, mr. Snorn en mr. J. Andonovski en de officier van justitie mr. R. de Graaf gehoord. Verzoeker heeft via zijn gemachtigde de rechtbank laten weten niet te zullen verschijnen.

Ontvankelijkheid van verzoeker in zijn verzoek tot schadevergoeding

Mr. Snorn heeft de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn verzoek tot schadevergoeding aan de orde gesteld en daartoe op de zitting stukken overgelegd. Uit die stukken blijkt het volgende.
Op verzoek van het Openbaar Ministerie heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen met betrekking tot verzoeker op 3 mei 2021 een provisioneel bewindvoerder benoemd over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan verzoeker. De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden. Voorts komt uit de overgelegde stukken naar voren dat verzoeker bij beslissing van 23 november 2021 onder curatele is gesteld.
De omstandigheid dat met betrekking tot verzoeker op 3 mei 2021 een provisioneel bewindvoerder is benoemd brengt niet mee dat verzoeker op het moment van indienen van het verzoekschrift tot vergoeding van geleden schade handelingsonbekwaam was.
Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Standpunten
Mr. Andonovski heeft op de zitting gereageerd op het standpunt van het Openbaar Ministerie en heeft aangegeven dat een sterke verdenking van het plegen van strafbare feiten op zichzelf onvoldoende is om te stellen dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Dat verzoeker keuzes heeft gemaakt en handelingen heeft verricht waardoor hij het risico heeft genomen dat dit bekend zou worden en dat hierdoor een verdenking van strafbare feiten zou ontstaan acht de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd door het Openbaar Ministerie. Uit de opstelling van verzoeker gedurende de voorlopige hechtenis valt niet af te leiden dat hij het voortduren daarvan aan zichzelf te wijten heeft gehad. Ook de lange duur van de strafprocedure is niet aan verzoeker te wijten.
Het verzoek moet integraal worden toegewezen aldus het standpunt van de raadsvrouw. De geestelijke en fysieke gesteldheid van verzoeker en de duur van de procedure zijn gronden van billijkheid om het verzochte toe te wijzen. Subsidiair is verzocht schadevergoeding toe te kennen over de periode 26 oktober 2020 tot 4 maart 2020 gelet op het tijdens de pro forma zitting van 26 oktober 2020 gedane beroep op artikel 16 Sv.
De officier van justitie heeft ter zitting de vooraf schriftelijk ingediende standpunten gehandhaafd.
Dat standpunt houdt onder meer in dat er een sterke verdenking bestond dat verzoeker strafbare feiten had begaan en waarvoor de rechtbank gedurende de procedure ernstige bezwaren heeft aangenomen. De beslissing om verzoeker niet verder te vervolgen is enkel en alleen ingegeven door de uitzonderlijke en unieke medische toestand van verzoeker. De door verzoeker ondergane detentie is daarmee terecht geweest en er zijn geen gronden van billijkheid die het toekennen van schadevergoeding rechtvaardigen.

Motivering

Ontvankelijkheid
De benoeming van een provisionele bewindvoerder ex artikel 1:380 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) leidt niet tot handelingsonbekwaamheid (zie T&C aant 5). Derhalve was verzoeker ten tijde van de indiening van het verzoek tot schadevergoeding (d.d. 12 mei 2021) niet handelingsonbekwaam om een dergelijk verzoek in te dienen.
Ingevolge artikel 1:381 BW is de onder curatele gestelde onbekwaam rechtshandelingen te verrichten voor zover de wet niet anders bepaalt. Ingevolge het derde lid van deze bepaling is de onder curatele gestelde bekwaam rechtshandelingen te verrichten met toestemming van zijn curator. De rechtbank ziet in het door de mr. Snorn overgelegde e-mailbericht voldoende bevestiging dat de curator benoemd bij beschikking van de Kantonrechter d.d. 23 november 2021 toestemming heeft verleend deze procedure te voeren c.q. voort te zetten. Derhalve is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
Verzoek schadevergoeding
In onderhavige zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 4 maart 2021 de officier van justitie nietontvankelijk verklaard in de vervolging van verzoeker.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vervolging van verzoeker niet langer gewenst is omdat bij verzoeker sprake is van zodanige fysieke en cognitieve beperkingen dat hij niet in staat is om het strafproces te volgen dan wel in voldoende mate de eventuele gevolgen te doorzien. De rechtbank heeft uit de rapportage van deskundigen geconcludeerd dat het voor verdachte onmogelijk is om op een effectieve wijze in het strafproces te participeren en dat verdachte met andere woorden ‘unfit to stand trial’ was.
Gelet op deze uitspraak is de zaak geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en is geen toepassing gegeven aan artikel 9a Sr.
Ingevolge artikel 533 Sv kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, hem een forfaitaire vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden.
De rechtbank kan daartoe overgaan indien zij gronden van billijkheid aanwezig acht.
Uit het strafdossier kan blijken dat verzoeker - kort samengevat - ervan werd verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling van zijn kinderen, aan seksueel misbruik van zijn kinderen en witwassen. Voor deze verdenkingen heeft de rechtbank tot haar vonnis van 4 maart 2021 steeds ernstige bezwaren en ook gronden aanwezig geacht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de motivering in het hiervoor genoemde vonnis van 4 maart 2021 het beëindigen van de verdere vervolging enkel is gelegen in de persoon van verzoeker, te weten de geestelijke en fysieke beperkingen ten tijde van de vervolging en niet in de aan de voorlopige hechtenis ten grondslag gelegde ernstige bezwaren (en gronden) ter zake van de verdenking van strafbare feiten in de periode voorafgaand aan de vervolging. Ook ziet de rechtbank in de duur van de voorlopige hechtenis geen gronden van billijkheid om schadevergoeding toe te kennen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt overweegt de rechtbank dat het beroep op artikel 16 Sv (schorsing van de vervolging) niet reeds op voorhand kans van slagen had en dat nadere rapportage door deskundigen en een descente noodzakelijk werd geacht. Ook daarin ziet de rechtbank geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen, temeer nu dit onderzoek voldoende voortvarend is verlopen.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat zij geen gronden van billijkheid aanwezig acht om het verzochte toe te wijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, mrs. O.J. Bosker en M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.
Mrs. Bosker en Van Capelle zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.