ECLI:NL:RBNNE:2022:749

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
18/261738-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld door minderjarige verdachte

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van een poging tot diefstal van mobiele telefoons met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 december 2020 in Groningen, samen met anderen, heeft geprobeerd twee mobiele telefoons te stelen. Tijdens deze poging heeft de verdachte de aangever met een schaar gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een andere diefstal met geweld, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de poging tot diefstal niet was voltooid, omdat de telefoon van de aangever niet aan diens heerschappij was onttrokken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder hulpverlening en urinecontroles. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/261738-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.K. Bulthuis, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 december 2020, in de gemeente Groningen, op of aan de openbare weg, de Bedumerstraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2 mobiele telefoons (Iphone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich, terwijl verdachte of zijn mededader in het bezit was van een schaar, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te begeven, en/of
  • met een schaar, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden/prikken, en/of
  • die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of overige delen van het lichaam te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2020, in de gemeente Groningen, op of aan de openbare weg, de Bedumerstraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om 2 mobiele telefoons (Iphone), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- zich, terwijl verdachte of zijn mededader in het bezit was van een schaar, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben begeven, en/of
- met een/die schaar, althans een/dat scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestoken/gesneden/geprikt, en/of - die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of
overige delen van het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 november 2020 te Oude Pekela, gemeente Pekela, op of aan de openbare weg, de Burgemeester van Weringstraat, althans op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan en/of te houden in de richting van die [slachtoffer 3], en/of
  • ( dicht) achter/naast die [slachtoffer 3] te gaan staan en/of (vervolgens) die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of achterover te trekken, en/of
  • ( vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen de hals van die [slachtoffer 3] te plaatsen/drukken/duwen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde.
Zij heeft veroordeling voor het onder 1 primair ten laste gelegde gevorderd en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is sprake van een voltooide diefstal van de mobiele telefoon van zowel aangever [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 2]. Door de telefoon uit de handen van aangever [slachtoffer 1] te pakken, heeft verdachte de telefoon buiten de beschikkingsmacht van aangever gebracht. De telefoon van aangeefster [slachtoffer 2] was na het strafbare feit verdwenen en is op enig moment daarna bij iemand aangetroffen, zodat er vanuit moet worden gegaan dat verdachte ook deze telefoon heeft weggenomen.
Daarnaast kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De medeverdachte heeft verdachte met de auto naar Groningen gebracht en heeft hem na het strafbare feit weer met de auto opgepikt en weggebracht. Daarnaast heeft de medeverdachte zijn telefoon aan verdachte uitgeleend om een afspraak te maken met aangever.
Vervolgens heeft de medeverdachte rond het tijdstip dat de diefstal plaats zou vinden naar aangever gebeld met het doel hem naar buiten te lokken. Tot slot blijkt uit de stukken dat er vlak voor de diefstal met geweld een telefonisch gesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de medeverdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ook van het onder 1 primair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte de telefoon van aangever [slachtoffer 1] voor diens woning heeft afgepakt. Vrijwel direct daarna ontstond er een worsteling tussen aangever en verdachte, waarbij verdachte de telefoon op straat heeft laten vallen. Hij is uiteindelijk weggerend zonder de telefoon van aangever mee te nemen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de mobiele telefoon nog niet aan de heerschappij van aangever was onttrokken en dat daarom niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van een voltooide diefstal.
Een voltooide diefstal van de telefoon van aangeefster [slachtoffer 2] acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar is deze telefoon uit de macht geraakt van aangeefster, nu deze uiteindelijk teruggevonden is bij een derde, maar van enige relatie tussen die derde en verdachte is niet gebleken en ook overigens is niet gebleken dat verdachte deze telefoon heeft weggenomen of dat deze telefoon op enig moment in het bezit van verdachte is geweest.
Ook van de poging tot diefstal van de mobiele telefoon van aangeefster [slachtoffer 2] zal de rechtbank verdachte vrijspreken, nu van een begin van uitvoering van deze diefstal niet is gebleken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2020,opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020344259 d.d. 18 november 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 december 2020,opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat niet eenduidig is vast te stellen dat het de medeverdachte is geweest die vlak voor de diefstal met geweld met aangever heeft gebeld. De medeverdachte heeft dit ontkend en de resultaten van het onderzoek sluiten niet buiten redelijke twijfel uit dat een ander bij dit incident betrokken is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank staat verder weliswaar vast dat de medeverdachte verdachte gebracht en gehaald heeft en zijn telefoon op enig moment aan verdachte heeft uitgeleend, maar, mede gezien hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om aan te kunnen nemen dat hij dit heeft gedaan ten dienste van het misdrijf dat door verdachte gepleegd is. Overigens levert het enkele brengen en halen van verdachte door de medeverdachte en het uitlenen van een telefoon aan verdachte onder de gegeven omstandigheden ook niet de vereiste bijdrage om te kunnen spreken van medeplegen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 december 2020, in de gemeente Groningen, op de openbare weg, de Bedumerstraat, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een mobiele telefoon (IPhone), toebehorend aan [slachtoffer 1], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze diefstal te doen vergezellen en te doen volgen van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
  • zich, terwijl verdachte in het bezit was van een schaar, naar de woning van die [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] heeft begeven, en
  • met die schaar, in/op het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en
  • die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd en overige delen van het lichaam heeft geslagen en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1 subsidiair:
Poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld gepleegd tegen personen, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 184 dagen met aftrek waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van deze jeugddetentie moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft geadviseerd. Ook moet er een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod aan verdachte worden opgelegd. Daarnaast moet aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uur worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de door de officier van justitie gevorderde
jeugddetentie te matigen. Zij heeft daartoe onder andere gewezen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en op het tijdsverloop in deze zaak. Ook heeft zij de rechtbank verzocht om er rekening mee te houden dat het inmiddels goed gaat met verdachte. De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen een deels voorwaardelijke straf. Verdachte kan zich vinden in de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op enig moment het plan opgevat om een IPhone te stelen. Daartoe heeft hij een afspraak gemaakt bij het huis van aangever, die zijn mobiele telefoon te koop had aangeboden via Marktplaats. Nadat aangever op verzoek van verdachte naar buiten was gekomen, gaf hij zijn telefoon aan verdachte zodat deze de telefoon kon bekijken. Op dat moment wilde verdachte met de telefoon wegrennen. Aangever heeft verdachte tegengehouden en kwam met hem in worsteling. Daarbij heeft verdachte aangever eerst meerdere keren geslagen. Toen het verdachte niet lukte om los te komen, heeft hij aangever meerdere keren met een schaar in zijn lichaam gestoken. Op een gegeven moment is de vriendin van aangever naar buiten gekomen om haar partner te helpen. Zij heeft verdachte vastgepakt en wilde hem rustig krijgen. Daarop heeft verdachte haar stompen in het gezicht en tegen haar hoofd gegeven. Uiteindelijk is verdachte zonder de telefoon van aangever weggerend. Aangever heeft door het steken met de schaar letsel opgelopen.
Bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog lange tijd grote psychische gevolgen kunnen ondervinden, zoals angsten, herbelevingen en problemen in hun dagelijks functioneren. Dat daarvan in dit geval ook sprake is blijkt uit de ter terechtzitting namens de slachtoffers voorgedragen slachtofferverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk feit in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie van enige duur rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het rapport van de Raad van 21 februari 2022. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte is een jongen met een belaste voorgeschiedenis en heeft een periode gekend waarbij er sprake was van ernstige gedragsproblemen en verslavingsproblematiek.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de kans op herhaling van delictgedrag op midden uit komt. Voornamelijk op het gebied van gezin en geestelijke gezondheid komen risicofactoren naar voren. Deze domeinen scoren hoog, maar dat ligt vooral in risicofactoren uit het verleden. De praktijk laat zien dat verdachte en zijn gezin de afgelopen jaren grote, positieve stappen hebben gezet en dat er ook veel beschermende factoren aanwezig zijn. Er is veel hulpverlening betrokken geweest en ouders en verdachte hebben alles positief doorlopen.
Op dit moment ervaart verdachte duidelijkheid door de strakke schorsende voorwaarden en hij gedijt daar goed onder. De Raad vindt het van belang dat er, onder regie van de jeugdreclasseerder, gebouwd gaat worden naar meer vrijheden.
De Raad adviseert om aan verdachte een werkstraf op te leggen, maar adviseert de rechtbank om bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf rekening te houden met het tijdsverloop. Gezien de ernst van de feiten adviseert de Raad daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur. Aan de voorwaardelijke jeugddetentie moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die bestaan uit verplicht contact met de jeugdreclassering, meewerken aan hulpverlening/ diagnostiek/behandeling door een door de reclassering te bepalen instelling, het meewerken aan urinecontroles en het volgen van onderwijs/het hebben van een zinvolle dagbesteding.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd. De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting benoemd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis goed is verlopen en heeft zich achter het advies van de Raad geschaard.
Gezien het uitgebrachte strafadvies en de (grotendeels) bekennende proceshouding van verdachte bij de politie en ook ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, langer dan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, niet in het belang is van de persoon van verdachte. De rechtbank acht het wel van belang dat er een forse voorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit en om te garanderen dat verdachte zich zal houden aan de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd. De rechtbank zal geen contactverbod en locatieverbod aan verdachte opleggen, zoals gevorderd door de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat verdachte de aangevers nog zal opzoeken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarnaast, gezien de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke werkstraf moet verrichten. Gezien het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat verdachte zich in de afgelopen maanden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden heeft gehouden en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, zal de rechtbank de duur van de werkstraf beperken tot 80 uren. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1], tot een bedrag van € 2.711,48 ter zake van materiële schade en € 5.000,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2], tot een bedrag van € 598,32 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De opgevoerde materiële schade van benadeelde partij [slachtoffer 1] ziet op: a. kleding: € 142,-
maaltijdkosten: € 36,59
gederfd inkomen: € 1701,-
eigen risico 2 x € 385: € 770,-
reiskosten therapie: € 39,15
Proceskosten bestaande uit reiskosten: € 22,74
De opgevoerde materiële schade van benadeelde partij [slachtoffer 2] ziet op: a. jas: € 149,-
broek: € 89,95
aanvullende verzekering bril: € 52,50
toestelkosten € 232
maaltijdkosten € 36,59
iPhone hoesje: € 5,95
screenprotector: € 9,95
Proceskosten bestaande uit reiskosten: € 22,74
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen geheel kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van hoofdelijkheid. De gijzeling moet op nihil worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële post a heeft de verdediging aangevoerd dat deze kosten niet zijn onderbouwd. Ten aanzien van de kosten onder b en c geldt dat het causaal verband met het strafbare feit ontbreekt. Deze posten moeten worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over de posten d en e.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht om deze te matigen tot een bedrag van € 1000,-, onder verwijzing naar de letselschadelijst.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële posten a, b, c, d, f en g heeft de verdediging aangevoerd dat deze kosten niet zijn onderbouwd en dat niet eenduidig uit het dossier blijkt dat deze schade ook is geleden. Ten aanzien van de kosten onder e geldt dat het causaal verband met het strafbare feit ontbreekt. Deze posten moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht om deze te matigen, eveneens onder verwijzing naar de letselschadelijst.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade onder a heeft geleden. De vordering zal op dit punt daarom worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van post b geen sprake van rechtstreekse schade die aan de benadeelde partij is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet ontvankelijk is.
Ten aanzien van post c geldt dat de verdediging de gestelde schade betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering op dit punt niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu zij niet kan vaststellen dat de gederfde inkomsten enkel voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade op dit punt onvoldoende aannemelijk is gemaakt, terwijl nadere onderbouwing het strafproces onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering op dit punt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade onder d en e heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Gelet op vorenstaande zal een bedrag van € 958,15 aan materiële kosten worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de geweldshandeling van verdachte lichamelijk letsel en psychisch letsel heeft opgelopen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 2.500,-. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 13 december 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gijzeling op nihil moet worden gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 12,30 (te weten € 9,28 + € 1,16 + € 1,86) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank wijst de kilometerkosten voor slachtofferhulp en het slachtoffergesprek voor de helft toe, nu de rechtbank ervan uitgaat dat de benadeelde partij samen heeft gereisd met zijn partner en de kosten heeft kunnen delen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de posten a en b geldt dat de verdediging de gestelde schade betwist. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade op dit punt onvoldoende aannemelijk is gemaakt, terwijl nadere onderbouwing het strafproces onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering op dit punt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij door toedoen van verdachte schade heeft geleden aan haar bril. Door een verzekering voor de bril af te sluiten en de kosten van die verzekering te vorderen, heeft de benadeelde partij schadebeperkend gehandeld. De vordering zal op dit punt daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de posten d, f en g geldt dat de rechtbank het feit niet bewezen acht waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering op die punten.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van post e geen sprake van rechtstreekse schade die aan de benadeelde partij is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet ontvankelijk is.
Gelet op vorenstaande zal een bedrag van € 52,50 aan materiële kosten worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de geweldshandeling van verdachte lichamelijk letsel en psychisch letsel heeft opgelopen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 750,-. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 13 december 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gijzeling op nihil moet worden gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 10,44 (te weten € 9,28 + € 1,16) en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank wijst de kilometerkosten voor slachtofferhulp en het slachtoffergesprek voor de helft toe, nu de rechtbank ervan uitgaat dat de benadeelde partij samen heeft gereisd met haar partner en de kosten heeft kunnen delen. De kilometerkosten voor de rechtbank wijst de rechtbank af, nu de benadeelde partij niet bij de zitting aanwezig is geweest.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 184 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde meewerkt aan hulpverlening/behandeling/diagnostiek door een nader te bepalenorganisatie, indien dat door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
dat veroordeelde meewerkt aan urinecontroles, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
dat veroordeelde onderwijs volgt en/of passende dagbesteding heeft.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen te Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 12,30.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor een gedeelte van € 1.737,59 niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering voor een gedeelte van € 2.500,- af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van €
3.458,15(zegge: drieduizend vierhonderd achtenvijftig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 958,15 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
Stelt het aantal dagen gijzeling op nihil.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 10,44.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor een gedeelte van € 486,85 niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering voor een gedeelte van € 1.250,- af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van €
802,50(zegge: achthonderd twee euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 52,50 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Stelt het aantal dagen gijzeling op nihil.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J. van Bruggen en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2022.