ECLI:NL:RBNNE:2022:748

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
18/165559-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor openlijke geweldpleging

Op 17 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat het beroep op noodweer succesvol was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer toen hij een trap gaf aan een aangever die een machete vasthield. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om het hoofd van de aangever te raken, maar dat dit onbedoeld gebeurde tijdens een vechtpartij. De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee openlijke geweldplegingen, waarvoor hij werd veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een leerstraf van 35 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de slachtoffers vaststelde en de verplichting oplegde aan de verdachte om deze te betalen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/165559-21 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/298485-21 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/079353-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/165559-21hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Appingedam, gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,met geschoeide voet en/of met kracht (onverhoeds) tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt (terwijl deze (weerloos) bij de armen en/of nek, althans aan het lichaam, werd vastgehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Appingedam, gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met geschoeide voet en/of met kracht (onverhoeds) tegen het (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt (terwijl deze (weerloos) bij de armen en/of nek, althans aan het lichaam, werd vastgehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Appingedam, gemeente Eemsdelta [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met geschoeide voet en/of met kracht (onverhoeds) tegen het (achter)hoofd te schoppen (terwijl deze (weerloos) bij de armen en/of nek, althans aan het lichaam, werd vastgehouden).
parketnummer 18/298485-21
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Groningen openlijk, te weten, in/op/aan/bij (de)
Boumaboulevard/het voetbalstadion van FC Groningen, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd (en/of
(elders) op en/of tegen het lichaam) te slaan en/of tegen het lichaam te schoppen; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd (en/of (elders) op en/of tegen het lichaam) te slaan en/of tegen het lichaam te schoppen.
parketnummer 18/079353-21hij op of omstreeks 17 maart 2021 te Groningen openlijk, te weten, in het [naam school]
([straatnaam]), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 3] door
  • die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
  • die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/165559-21 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 18/298485-21 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/079353-21 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/165559-21 primair ten laste gelegde heeft zij het volgende aangevoerd. Door het slachtoffer hard tegen zijn hoofd te schoppen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daarbij het leven zou laten. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en het slachtoffer is ook daadwerkelijk bewusteloos geraakt. Een beroep op noodweer kan niet slagen. Primair was er geen sprake van een noodweersituatie en subsidiair is er niet voldaan aan het proportionaliteitsvereiste.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/165559-21 primair ten laste gelegde.
Het onder parketnummer 18/165559-21 subsidiair ten laste gelegde, het onder 18/298485-21 primair ten laste gelegde en het onder 18/079353-21 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/165559-21 geldt dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/165559-21 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Op 23 juni 2021 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen de vriendengroep van verdachte en de vriendengroep van aangever. Op het moment dat een vriend van verdachte, [getuige 1], op anderhalve meter van aangever stond, heeft aangever een machete uit zijn schooltas gepakt. Aangever heeft deze machete omhoog gehouden en [getuige 1] heeft geprobeerd de machete van aangever af te pakken. Op dat moment werd er vanuit de groep geroepen dat [getuige 1] was gestoken met de machete. Verdachte is toen naar aangever en [getuige 1] toegelopen en heeft een trapbeweging in de richting van aangever en [getuige 1] gemaakt. Na deze trapbeweging is aangever bewusteloos op de grond gevallen. Verdachte en [getuige 1] zijn vervolgens weggelopen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij richting aangever en [getuige 1] is gerend op het moment dat hij hoorde roepen dat [getuige 1] gestoken zou zijn. Met zijn trapbeweging wilde verdachte de machete uit de hand van aangever schoppen, maar daarbij heeft hij het hoofd van aangever geraakt.
Dat aangever een machete uit zijn tas haalde wordt bevestigd door diverse getuigen. Daarnaast bevestigt getuige [getuige 2] dat er werd geroepen dat [getuige 1] gestoken was. Nu de verklaring van verdachte op meerdere punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank er - anders dan de officier van justitie - vanuit dat de intentie van verdachte was om de machete uit de hand van aangever te trappen. De trap van verdachte was dan ook gericht tegen het bovenlichaam/de arm van aangever. Daarbij heeft verdachte onbedoeld het hoofd van aangever geraakt, die op dat moment met [getuige 1] in een vechtpartij was verwikkeld en daardoor in beweging was.
Nu verdachte niet gericht tegen het hoofd van aangever heeft getrapt kan niet worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zo die kans al aanwezig was, bewust heeft aanvaard. De rechtbank gaat uit van trappen in de richting van het lichaam, anders dan het hoofd. In dat geval is de kans op zwaar lichamelijk letsel niet zo vanzelfsprekend dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wordt aanvaard.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte door het geven van een trap opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij verdachte. Gezien de verklaringen van onder meer verdachte, getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] acht de rechtbank evenwel aannemelijk dat verdachte handelde uit noodweer. Op het moment dat aangever een machete uit zijn tas pakte en er vanuit de groep geroepen werd dat [getuige 1] zou zijn gestoken, mocht verdachte er naar het oordeel van de rechtbank vanuit gaan dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een ander. Door deze aanranding kon verdachte niet anders handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank acht het handelen van verdachte, één keer schoppen in de richting van het mes/de arm van aangever, proportioneel in verhouding tot de hiervoor genoemde aanranding.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt, vervalt de wederrechtelijkheid van zijn handelen en zal de rechtbank hem ook vrijspreken van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder parketnummer 18/298485-21 primair bewezen verklaarde en het onder parketnummer 18/079353-21 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
parketnummer 18/298485-21 primair
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 28 oktober 2021, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021294591 d.d. 1 november 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].

parketnummer 18/079353-21

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 maart 2021, opgenomen op pagina4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021069637 d.d. 22 maart 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/298485-21 primair en het onder parketnummer 18/079353-21 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/298485-21hij op 27 oktober 2021 te Groningen openlijk, te weten, aan de Boumaboulevard in het voetbalstadion van FC Groningen, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem meermalen tegen het hoofd en elders op en tegen het lichaam te slaan en tegen het lichaam te schoppen;
parketnummer 18/079353-21hij op 17 maart 2021 te Groningen openlijk, te weten, in het [naam school] ([straatnaam]), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 3] door - die [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd en tegen het lichaam te schoppen en - die [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd en het lichaam te stompen en te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

parketnummer 18/298485-21 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen parketnummer 18/079353-21: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/165559-21, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/298485-21 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/079353-21 wordt veroordeeld tot een leerstraf van 35 uren (Tools4U Verlengd Plus) en een werkstraf van 40 uur. Gelet op de ernst van de feiten moet daarnaast, hoewel niet geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), een jeugddetentie van 124 dagen met aftrek waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar aan verdachte worden opgelegd. Aan het voorwaardelijke deel van deze straf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de Raad heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de door de Raad geadviseerde leerstraf aan verdachte op te leggen. Daarnaast kan er een werkstraf aan verdachte worden opgelegd, waarvan een groot deel voorwaardelijk. De raadsman heeft een werkstraf voorgesteld van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf kunnen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de Raad heeft geadviseerd. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht om geen jeugddetentie aan verdachte op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De eerste openlijke geweldpleging vond plaats in de aula van een middelbare school. Verdachte is samen met zijn medeverdachte naar deze school toegegaan, omdat de medeverdachte wilde praten met het slachtoffer. Verdachte wist dat zijn medeverdachte en het slachtoffer onenigheid hadden. Toen het uitliep op een vechtpartij tussen de medeverdachte en het slachtoffer heeft verdachte het slachtoffer ook twee keer geschopt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast moeten de in de aula aanwezige leerlingen gevoelens van angst en onveiligheid hebben gehad.
De tweede openlijke geweldpleging vond plaats in het stadion van FC Groningen tijdens een voetbalwedstrijd. Verdachte en zijn medeverdachte hebben geweld gebruikt tegen een toeschouwer, in het bijzijn van zijn minderjarige zoon, door hem te slaan en te schoppen. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat het slachtoffer het door verdachte gepleegde geweld helemaal niet heeft aan zien komen. Verdachte bevond zich achter het slachtoffer toen hij sloeg en schopte. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij bezoekers van voetbalwedstrijden. Voor veel mensen wordt het plezier in het bezoeken van voetbalwedstrijden hierdoor verpest.
De rechtbank heeft gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is opgenomen welke straf rechters meestal voor een vergelijkbaar feit opleggen. Als uitgangspunt voor een openlijke geweldpleging tegen personen wordt, als de dader een minderjarige is, een onvoorwaardelijke taakstraf vanaf 40 uren gehanteerd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het rapport van de Raad van 25 februari 2022. Dit rapport houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte heeft een vaardigheidstekort dat met name een rol speelt in complexe situaties. Er is mogelijk sprake van onderliggende problematiek waar door middel van diagnostiek nader zicht op moeten worden verkregen. De positieve lijn in het functioneren van verdachte is nog pril. De Raad acht het daarom van belang dat het toezicht en de begeleiding vanuit de jeugdreclassering wordt voortgezet. Er wordt een leerstraf geadviseerd gericht op het vergroten van de sociale vaardigheden, zodat verdachte leert in de toekomst de juiste keuzes te maken en uit de problemen te blijven.
De Raad ziet geen meerwaarde in een aanvullende onvoorwaardelijke straf. Verdachte is door zijn verblijf in het cellencomplex en het schorsingskader al voldoende gewezen op de gevolgen van zijn gedrag en is inmiddels doordrongen van de ernst ervan. Hij heeft daarnaast een positieve ontwikkeling doorgemaakt binnen het schorsingskader. Er worden echter geen contra-indicaties gezien voor een onvoorwaardelijke werkstraf. De Raad adviseert daarnaast om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, dit als stok achter de deur om mee te blijven werken aan de jeugdreclasseringsmaatregel en nieuwe politie- en justitiecontacten te voorkomen.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd. De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting benoemd dat er sprake is geweest van een lange schorsingsperiode met strenge voorwaarden en dat verdachte gedurende vijf weken niet thuis heeft kunnen wonen. Dit bij elkaar heeft een grote impact op verdachte gehad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een leerstraf (Tools4U verlengd plus) voor de duur van 35 uur moet worden opgelegd. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur op met een proeftijd van twee jaar.
Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de Raad heeft geadviseerd. Voor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf ziet de rechtbank geen aanleiding, nu verdachte lang in een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gelopen en zich grotendeels goed heeft gehouden aan de bijbehorende voorwaarden.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank aan verdachte geen jeugddetentie opleggen, nu de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde – qua ernst het zwaarste verwijt – niet bewezen acht.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
parketnummer 18/165559-21
1. slachtoffer 1], tot een bedrag van € 92,80 ter zake van materiële schade en € 1.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;

parketnummer 18/298485-21

2.
[slachtoffer 2], tot een bedrag van € 400,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
parketnummer 18/079353-21
3.
[slachtoffer 3], tot een bedrag van € 325,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.200,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] moet geheel worden toegewezen met toepassing van hoofdelijke aansprakelijkheid. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] moet geheel worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] moet worden toegewezen tot een bedrag van € 250, zonder toepassing van hoofdelijke aansprakelijkheid. Het overige deel van de vordering moet worden afgewezen.
Ten aanzien van alle vorderingen geldt dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd en dat de gijzeling op nihil moet worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 150,-. De benadeelde partij [slachtoffer 1] moet niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18/165559-21
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
parketnummer 18/298485-21
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde.
Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van de geweldshandeling van verdachte en zijn mededader lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 300,-. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal bepalen dat verdachte en medeverdachte ieder de helft van dit bedrag aan de benadeelde dienen te vergoeden. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2021. De rechtbank wijst de vordering voor het overige deel af.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gijzeling op nihil moet worden gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
parketnummer 18/079353-21
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 maart 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gijzeling op nihil moet worden gesteld.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/165559-21 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/298485-21 primair en het onder parketnummer 18/079353-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
een leerstraf, bestaande uit het volgen van het leerproject Tools4U Verlengd Plus voor de duur van 35 uren.
Het leerproject moet plaatsvinden binnen 9 maanden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 17 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
parketnummer 18/165559-21
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
parketnummer 18/298485-21
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
150,(zegge: honderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 150,- (zegge: honderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021.
Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Stelt het aantal dagen gijzeling op nihil.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
parketnummer 18/079353-21
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.525,-(zegge: vijftien honderd vijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 1.525,- (zegge: vijftien honderd vijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021. Dit bedrag bestaat uit € 325,- aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade.
Stelt het aantal dagen gijzeling op nihil.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. T.M.L. Veen en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2022.