ECLI:NL:RBNNE:2022:724

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
18/090470-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid van bestuurder

Op 11 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een bedrijfsauto betrokken was bij een verkeersongeval op 20 november 2020 in de gemeente Noardeast-Fryslân. De verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, wat leidde tot een botsing met een andere auto, waarbij meerdere slachtoffers fors letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte de verkeersveiligheid in ernstige mate heeft geschonden. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Berbee, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de ernst van de gevolgen van het ongeval en de rijmentaliteit van de verdachte in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de getuigenverklaringen en het bewijs, waarbij de rechtbank de verklaringen van de getuigen geloofwaardig achtte en de verdediging van de verdachte verwierp.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/090470-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam], [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2020, in de gemeente Noardeast-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de H.M. Gerbrandywei (N361), komende uit de richting Lauwersoog en gaande in de richting Anjum en gekomen in of nabij een in die weg gelegen naar links voerende (flauwe) bocht zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in plaats van de voor verdachte bestemde (rechter) weghelft te blijven volgen, met het door verdachte bestuurde motorrijtuig in de - gezien verdachtes rijrichting rechterberm is gereden / terechtgekomen en/of (vervolgens) - al dan niet ten gevolge van een door verdachte uitgevoerde stuurreactie - in een slip(beweging) is terechtgekomen en/of (vervolgens) over/op de - gezien verdachtes rijrichting linker weghelft is gereden / geslipt en/of (vervolgens) in de - gezien verdachtes rijrichting - linker berm is gereden / terechtgekomen, juist op het moment dat er in die - gezien verdachtes rijrichting - linker berm een ander motorrijtuig reed / stond, en welk ander motorrijtuig naar / in die linker berm was gereden teneinde aan aanrijding of botsing met het door verdachte bestuurde motorrijtuig op de - gezien verdachtes rijrichting - linker weghelft te voorkomen, ten gevolge waarvan een botsing en/of aanrijding is ontstaan tussen dat door verdachte bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig, waardoor
- een inzittende van dat andere motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 1] ) zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
- de bestuurder van dat andere motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
- een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 3]
) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur van processus styloideus radii (een gebroken pols), althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of
- een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (genaamd [slachtoffer 4]
) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2020, in de gemeente Noardeast-Fryslân, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsbus), daarmee rijdende op de weg, de H.M. Gerbrandywei (N361), komende uit de richting Lauwersoog en gaande in de richting Anjum en toen gekomen in of nabij een in die weg gelegen naar links voerende (flauwe) bocht, in plaats van de voor verdachte bestemde (rechter) weghelft te blijven volgen, met het door verdachte bestuurde motorrijtuig in de - gezien verdachtes rijrichting rechterberm is gereden / terechtgekomen en/of (vervolgens) - al dan niet ten gevolge van een door verdachte uitgevoerde stuurreactie - in een slip(beweging) is terechtgekomen en/of (vervolgens) over/op de - gezien verdachtes rijrichting linker weghelft is gereden / geslipt en/of (vervolgens) in de - gezien verdachtes rijrichting - linker berm is gereden / terechtgekomen, juist op het moment dat er in die - gezien verdachtes rijrichting - linker berm een ander motorrijtuig reed / stond, en welk ander motorrijtuig naar / in die linker berm was gereden teneinde aan aanrijding of botsing met het door verdachte bestuurde motorrijtuig op de - gezien verdachtes rijrichting - linker weghelft te voorkomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; (art. 5 Wegenverkeerswet 1994)

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verkeersongevallenanalyse bevat geen informatie over de afstand tussen de inhaalmanoeuvre die verdachte eerder zou hebben gemaakt en het ongeval. Ook bevat de analyse geen informatie over de wegmarkering op de plaats waar verdachte de vrachtwagen zou hebben ingehaald. Verder heeft er geen technisch onderzoek plaatsgevonden naar het gebruik van de mobiele telefoon door verdachte tijdens de autorit. Er was sprake van een laaghangende zon boven het naastgelegen water. Verdachte had last van de laagstaande zon en daarom was hij bezig met de zonneklep. Daardoor belandde de auto deels in de berm. De verklaringen van getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dat verdachte een gevaarlijke inhaalmanoeuvre maakte, waarbij hij zijn telefoon vasthield, bieden onvoldoende aanknopingspunten om te stellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, aldus de raadsman. Daarnaast kunnen getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hun verklaringen op elkaar afgestemd hebben, waardoor aan de geloofwaardigheid van die verklaringen moet worden getwijfeld. Niet iedere verkeersovertreding levert een gevaarzetting en schuld op als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De handeling met de zonneklep is niet aan te merken als een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ook levert de handeling geen gevaarlijk gedrag op, zodat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 25 februari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 20 november 2020 reed ik als bestuurder van een bedrijfsauto op de weg bij Lauwersoog. Ik wist wel dat er een flauwe bocht in de weg zat, maar ik was kennelijk zo afgeleid dat ik in de berm raakte. Ik ben in de berm geraakt. Ik stuurde de auto terug de weg op. Ik kwam terecht op de weg, waarna ik weer naar rechts stuurde. Ik kwam in een slingerende beweging. Toen rolden wij richting de linker berm. Toen zag ik de Peugeot met daarin, zo bleek later, de familie [slachtoffer 1 en 2] . Wij kwamen in botsing. Ik was voorafgaand aan het ongeluk met mijn telefoon bezig, ik heb wat berichten gestuurd aan een transporteur.. Wij wilden op tijd in Den Helder aankomen, om 17.00 uur. Wij hadden haast. Ik durf niet te zeggen hoe hard ik reed, ik heb niet op de snelheid gelet. Ik had mijn aandacht op de weg gericht en op de laagstaande zon.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 november2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik was bestuurder en kwam vanaf Anjum, ik reed in de richting van Lauwersoog. Ik reed ongeveer 90100 km/h. Ik zag een auto slingerend op ons afkomen. Ik zat met mijn vader in de auto. Ik zag de auto erg slingeren. Het ging allemaal erg snel. Ik zag de auto op mijn weghelft rijden. Ik heb naar de berm gestuurd, rechts van mij. En toen kon ik geen kant meer op. Ik voelde een klap en toen zijn in de rondte geslingerd.
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Forensische opsporing verkeer d.d. 26 januari 2021, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op vrijdag 20 november 2020, omstreeks 15:40 uur, hebben wij een onderzoek ingesteld
naar de toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Bij dat ongeval waren de volgende voertuigen betrokken.
Voertuig 1, bedrijfsauto, Ford Transit, kenteken [kenteken] .
Voertuig 2, personenauto, Peugeot 2008, kenteken [kenteken] .
Het ongeval had eerder die dag, omstreeks 14:58 uur, plaatsgevonden op de Harmen Martens
Gerbrandyweg (N361), ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom, onder Anjum, in de gemeente Noardeast-Fryslan. Beide voertuigen hadden, in tegengestelde richting aan elkaar, gereden op genoemde weg. Ter hoogte van hectometer 41,3 botsten beide voertuigen in de berm nagenoeg frontaal tegen elkaar. De inzittenden van de Peugeot en de passagiers van de Ford raakten gewond.
Sporen op het wegdek/berm:
Vanaf het 0-punt en de rechter rijbaankant zagen wij, verbalisanten, de aanvang van een recent bandenspoor dat zich kenmerkte als een schuif/slipspoor. Het spoor liep in een lichte curve naar links in de richting van de asstreep en was ongeveer 10,4 meter zichtbaar op het wegdek. Op een afstand van ongeveer 32,5 meter na het 0-punt en ± 3,9 meter links vanaf de rechter rijbaankant zagen wij, verbalisanten, in het verloop van het hiervoor genoemde spoor op het wegdek de aanvang van nog een schuif/slipspoor. Dit spoor liep in een lichte curve naar rechts in de richting van de linker rijbaankant. Het spoor was ongeveer 10,2 meter zichtbaar op het wegdek. Op een afstand van ongeveer 65,4 meter na het 0-punt en ± 1,2 meter rechts vanaf de linker rijbaankant zagen wij, verbalisanten, op het wegdek de aanvang van een schuif/slipspoor dat in een links afbuigende curve naar de linker berm liep. In deze berm liep het spoor nog ongeveer 1 meter door. Voornoemde sporen werden klaarblijkelijk afgetekend door de rechter wielen van de Ford tijdens de slipbeweging dat dit voertuig ondervond voorafgaand aan de botsing. In het verdere verloop richting de eindpositie van de Ford zagen wij, verbalisanten, op een afstand van ongeveer 79,1 na het 0-punt en ± 1 meter links vanaf de linker rijbaankant in de linker berm de aanvang van een behoorlijke diepe woeling in het gras. Vanaf deze woeling liep een bandenspoor richting de eindpositie van de Ford. De botsplaats bevond zich in de linker berm op een afstand van ongeveer 79,8 meter na het 0-punt en ± 1,2 meter vanaf de linker rijbaankant. De botsplaats werd gemarkeerd door de in deze linker berm aangetroffen woeling/beschadiging in het gras ontstaan doordat de voorzijde van één of beide voertuigen op het moment van botsen naar beneden werden gedrukt. Het ongeval is te wijten aan de gedraging van de bestuurder van de Ford. Uit de analyse en interpretatie van de genoemde sporen kon blijken dat de bestuurder van de Ford had gereden met het door hem bestuurde voertuig op de rijbaan van de genoemde Harmen Martens Gerbrandyweg (N361), komende vanuit de richting van Lauwersoog (oostelijke richting) en gaande in de richting van Anjum (westelijke richting). De bestuurder van de Peugeot had met het door hem bestuurde voertuig eveneens gereden op de rijbaan van genoemde weg, echter in tegenovergestelde richting. Kort vóór hectometer 41,2 op genoemde weg, in een bocht naar links, kwam de Ford zeer waarschijnlijk met de rechter wielen rechts naast de rijbaan in de rechter berm terecht. Vervolgens kwam dit voertuig, kennelijk als gevolg van een stuurcorrectie, in een slipbeweging terecht waarbij het naar links om de hoogte-as draaide. Het voertuig reed vervolgens over de linker weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer de linker berm in. In de linker berm botste ter hoogte van de aangetroffen woeling de rechter voorzijde van de Ford tegen de voorzijde van de Peugeot.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 april 2021,opgenomen op pagina 2 van het aanvullend proces-verbaal met nummer PL0100-2020322256-19, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Wij zaten met zijn drieën in het busje. [verdachte] was de bestuurder ten tijde van het ongeluk. Ik zag dat [verdachte] ruim voor het ongeluk veel met zijn telefoon in zijn hand zat tijdens het besturen van het voertuig. Ik hoorde dat hij aan het bellen was. Ik weet het niet helemaal zeker maar ik vermoed toen [verdachte] met de bus in de berm raakte dat hij ook op zijn telefoon zat, oftewel zijn telefoon vast had. Ik kan wel vertellen dat ik zag dat [verdachte] al voor het in de berm raken met de bus de zonneklep al had teruggedraaid. Het is pertinent niet waar dat [verdachte] bezig was met zijn zonneklep ten tijde dat hij met de bus in de berm terecht kwam. Ik zag net voor het ongeval dat [verdachte] een vrachtwagen inhaalde. Ik zag dat dit net voorbij de brug van Lauwersoog richting
Dokkum was. Ik zag dat [verdachte] hierbij ook zijn telefoon in zijn hand had. Ik hoorde dat
[verdachte] een ingesproken bericht aan het beluisteren was. Ik zag dat [verdachte] de vrachtwagen over een doorgetrokken streep inhaalde. Ik zag enkele ogenblikken later dat we met het busje in de berm raakte.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 april 2021,opgenomen op pagina 4 van het aanvullend proces-verbaal met nummer PLO100-2020322256-20, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Het gaat niet goed met mij. Ik lig nu al langdurig eruit. Ik kan nog niet werken. Ik ben in behandeling in het ziekenhuis. Op vrijdag 20 november 2020 reden wij, [verdachte] (bestuurder), [slachtoffer 3] en ik, terug naar Den Helder. Ik zag dat [verdachte] in 70 km stukken 100 km/per uur reed en waar je 100 km/per uur mag harder dan 100 reed. Tijdens de rit, die eindigde op de N361 bij Anjum, zag ik dat
[verdachte] meerdere malen met zijn telefoon in zijn hand zat terwijl hij de bus bestuurde. Op de N361, net voorbij de brug bij Lauwersoog, zag ik dat [verdachte] een vrachtwagen inhaalde over een doorgetrokken streep. Ik zag dat hij zijn telefoon vasthad in zijn hand tijdens het inhalen. Ik zag dat hij iets opzocht op zijn telefoon. Ik zag dat [verdachte] net op tijd de bus kon terugsturen naar de rechterrijstrook om een aanrijding met een tegenligger te voorkomen. Ik voelde opeens abrupt dat de bus in de berm raakte. Ik schrok op en zag een tegenligger op ons afkomen. Ik voelde dat deze tegenligger ons frontaal aan mijn zijde (passagierszijde) raakte. In mijn beleving is [verdachte] met de bus in de berm geraakt omdat hij de telefoon vasthad. De afstand tussen de inhaalactie met de vrachtauto, waarbij hij de telefoon vasthad, en de aanrijding bedraagt ongeveer 400 meter.
7. Een geschrift, te weten een brief van een arts d.d. 6 april 2021, voor zover inhoudend als verklaringvan drs. B. Mirck, chirurg:
Betreft: dhr. [slachtoffer 3] .
Patiënt is gezien door ons voor de eerste maal op 25 november 2020 nadat patiënt eerder gezien was in het Medisch Centrum Leeuwarden. Het letsel dat aanwezig was is een fractuur van processus styloideus radii. Patiënt heeft aanvullend van ons geen medicatie gehad, wel hebben wij hem tot en met 18 december 2020 in onderarms gips behandeld welke toen is verwijderd in verband met aanhouden van de pijnklachten, op dat moment heeft patiënt wel een brace gekregen. Wij hebben hem nog één keer gezien op 11 februari 2021. Toen was er nog steeds sprake van pijnklachten. Bij lichamelijk onderzoek was er enige drukpijn aan de dorsale zijde. Ik heb patiënt ditmaal gezien en uitgelegd dat het naar verwachting een halfjaar tot 9 maanden zal duren voordat patiënt klachten vrij was ten opzichte van het ongeval.
8. Een geschrift, te weten een brief van een arts d.d. 25 maart 2021, voor zover inhoudend alsverklaring van mw. E.J. Teuben, bedrijfsarts:
Spreekuurrapportage:
Datum: 15-02-21.
Naam: [slachtoffer 2] .
De heer [slachtoffer 2] is bij mij op het spreekuur geweest, hij is momenteel niet belastbaar met eigen werk of ander passend werk. Re-integratie is momenteel niet wenselijk omdat dit het verdere noodzakelijke herstel negatief kan beïnvloeden.
9. Een geschrift, te weten een brief van een fysiotherapeut d.d. 1 april 2021, voor zover inhoudend deverklaring van dhr. [naam] , fysiotherapeut:
Patiënt: [slachtoffer 1] .
Ik kan duidelijk merken dat concentratie en lerend vermogen door het trauma zeer nadelig zijn beïnvloed. Veel meer dan vóór 20-11-2020 moeten opdrachten worden herhaald en voorgedaan om tot een redelijke respons te komen. Ook de fysieke kwaliteiten zijn snel progressief verslechterd na het doorgemaakte auto-ongeval. Er wordt vooral slordiger gefunctioneerd. De zelfstandigheid komt onder druk te staan; meer dan voorheen is mantelzorg in de buurt om veilig in en rond het huis te kunnen functioneren.
Bewijsoverwegingen
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat het rijgedrag van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake is geweest van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken dient te worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in genoemde zin.
Uit het proces-verbaal van Forensische opsporing verkeersongeval, maar ook uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, volgt dat verdachte als bestuurder van de Ford over de N361 reed. Hij is op enig moment in de berm geraakt, waarna hij enige tijd in de berm reed. Daarna stuurde verdachte het voertuig terug het wegdek op, waarna hij in een slingerende beweging geraakte en op de -gezien zijn rijrichting- linker weghelft terechtkwam. Toen is hij in botsing gekomen met de Peugeot. Verdachte heeft verklaard dat hij in de berm is geraakt doordat hij bezig was om zijn zonneklep naar beneden te draaien, in verband met de laagstaande zon en de weerspiegeling op het naastgelegen water. Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte bij het inhalen van een vrachtwagen zijn telefoon in zijn hand had en dat hij zag dat enkele ogenblikken later het busje in de berm raakte. Hij verklaarde daarnaast dat het pertinent niet waar is dat verdachte op dat moment bezig was met het terugdraaien van de zonneklep; de zonneklep had verdachte daarvoor al teruggedraaid. Getuige [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte gedurende de autorit zijn telefoon veelvuldig in de hand had, ook tijdens een inhaalmanoeuvre vlak voordat zij in de berm geraakten. Getuige [slachtoffer 4] heeft voorts verklaard dat verdachte een vrachtwagen inhaalde over een doorgetrokken streep. Hij verklaarde ook dat verdachte steeds harder reed dan toegestaan. Verdachte verklaart zelf ook dat hij voor het ongeval een vrachtwagen heeft ingehaald, waarbij hij over een doorgetrokken streep heeft gereden. Hij plaatst dit echter -anders dan de getuigen- voor het oprijden van de brug en daarmee op een wat grotere afstand van het ongeval. Ook heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan het ongeval meermalen zijn telefoon in de hand had.
Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Er zijn geen aanwijzingen dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Hoewel de politie heeft nagelaten onderzoek te doen naar het telefoongebruik door verdachte tijdens de autorit, kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op de verklaringen van getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] - worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval kort voor het ongeval zijn telefoon nog in zijn handen had. Getuige [slachtoffer 3] verklaart zeer stellig dat verdachte de zonneklep al had teruggedraaid toen de bedrijfsauto in de berm raakte. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat hij in de berm raakte doordat hij met zijn zonneklep bezig was dan ook ter zijde. Daarnaast kan, gelet op de verklaring van getuige [slachtoffer 4] , worden vastgesteld dat verdachte op een afstand van ongeveer 400 meter van de plaats van het ongeval een gevaarlijke inhaalmanoeuvre heeft gemaakt, waarbij hij over een doorgetrokken streep reed en zijn telefoon in zijn handen had. Aangezien beide getuigen de inhaalmanoeuvre plaatsen net voorbij de brug bij Lauwersoog en niet daarvoor zoals verdachte stelt, zal de rechtbank hier ook van uitgaan. Dit is bij een snelheid van honderd kilometer per uur slechts een korte afstand tot het ongeval. Daar komt bij dat verdachte die dag, gelet op de verklaring van verdachte zelf, haast had en dat hij niet op de snelheid heeft gelet. Verdachte heeft daarmee ook zijn snelheid niet aangepast aan de weersomstandigheden. Juist bij een laagstaande zon en een weerspiegeling in het water kan van de bestuurder worden verwacht dat hij extra voorzichtigheid in acht neemt. Dat heeft verdachte niet gedaan. Gelet op het geheel van de gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich verwijtbaar aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen en dat daardoor een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij ‘roekeloos’ heeft gereden. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit bestanddeel vrijspreken.
Ten aanzien van het door het ongeval veroorzaakte letsel overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, gelden als algemene gezichtspunten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en de uitzicht op en duur van herstel. Uit de medische stukken blijkt dat bij [slachtoffer 3] een fractuur van de processus styloideus radii is opgetreden. Ook is gebleken dat hier gips moest worden aangebracht en dat de pijnklachten voor langere tijd aanhielden. De duur van het herstel werd geschat op een half jaar tot negen maanden. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en de duur van het herstel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] blijkt uit de medische stukken dat sprake is geweest van een tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde personen wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2020, in de gemeente Noardeast-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de H.M. Gerbrandywei (N361), komende uit de richting Lauwersoog en gaande in de richting Anjum en gekomen in een in die weg gelegen naar links voerende flauwe bocht zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, in plaats van de voor verdachte bestemde rechter weghelft te blijven volgen, met het door verdachte bestuurde motorrijtuig in de, gezien verdachtes rijrichting, rechter berm is gereden, en vervolgens ten gevolge van een door verdachte uitgevoerde stuurreactie in een slipbeweging is terechtgekomen en vervolgens op de, gezien verdachtes rijrichting, linker weghelft is gereden vervolgens in de, gezien verdachtes rijrichting, linker berm is terechtgekomen, juist op het moment dat er in die, gezien verdachtes rijrichting, linker berm een ander motorrijtuig reed, en welk ander motorrijtuig naar die linker berm was gereden teneinde aan aanrijding of botsing met het door verdachte bestuurde motorrijtuig op de, gezien verdachtes rijrichting, linker weghelft te voorkomen, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen dat door verdachte bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig, waardoor
  • een inzittende van dat andere motorrijtuig, genaamd [slachtoffer 1] , zodanig lichamelijk letsel werdtoegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
  • de bestuurder van dat andere motorrijtuig, genaamd [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werdtoegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en
  • een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, genaamd [slachtoffer 3] , zwaarlichamelijk letsel, te weten een fractuur van processus styloideus radii, en
  • een inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig, genaamd [slachtoffer 4] , zodaniglichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, en overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast vordert de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bereid en in staat is om een taakstraf te verrichten, maar dat oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij verdachte grote problemen oplevert bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in de offshore en als vrachtwagenchauffeur. Verdachte zou daardoor zijn inkomen en als gevolg daarvan ook zijn woning kunnen verliezen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 14 februari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als bestuurder van een bedrijfsauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Door zijn rijgedrag is er een botsing ontstaan met de auto van de slachtoffers. Verdachte heeft met zijn verkeersgedrag de verkeersveiligheid in ernstige mate geschonden. Dit handelen heeft ertoe geleid dat de slachtoffers fors letsel hebben opgelopen en dat er tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan. Ook de inzittenden van de auto van verdachte zijn slachtoffer en hebben fors letsel opgelopen, één van hen heeft zelfs zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit alles heeft groot leed veroorzaakt bij de slachtoffers zoals onder meer is gebleken uit de namens de slachtoffers [slachtoffer 1 en 2] voorgedragen slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gelet op de ernstige gevolgen van het verkeersongeval, maar ook op landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten nemen in gevallen als het onderhavige als uitgangspunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het delict is gepleegd door een zogenoemde ‘first offender’.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 december 2021 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een (soortgelijk) strafbaar feit. De rechtbank neemt het voornoemde oriëntatiepunt als uitgangspunt.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat uit voormeld reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden in de offshore en als
vrachtwagenchauffeur. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de gebleken rijmentaliteit van verdachte, het feit dat het ongeval meerdere slachtoffers heeft veroorzaakt en de ernst van het letsel, niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Om verdachte ervan te weerhouden om zich opnieuw zo te gedragen in het verkeer, legt de rechtbank de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wel deels voorwaardelijk op.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden aan verdachte opleggen, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van
Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van zes maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2022.
Mr. A.H.M. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.