ECLI:NL:RBNNE:2022:722

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/2049
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van persoonlijke betalingsregeling in het bestuursrecht met betrekking tot kosten van bewindvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst waarin haar bezwaar tegen een persoonlijke betalingsregeling voor een toeslagschuld van € 2.893 ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Belastingdienst opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de kosten van de bewindvoering van eiseres.

Eiseres had een aanvraag ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling, maar de maandtermijn van € 50 bleek niet haalbaar gezien haar financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de bewindvoering, die eiseres niet kon betalen, niet in de berekening van de betalingscapaciteit waren meegenomen door de Belastingdienst. De rechtbank stelde vast dat de toepassing van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 in de situatie van eiseres onevenredige gevolgen zou hebben, omdat zij door de hoge maandlasten in financiële problemen zou komen.

De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe berekening te maken van de betalingscapaciteit van eiseres, waarbij de kosten van de bewindvoering in aanmerking moeten worden genomen. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.518 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: E. Lindeman),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: R. van der Laan en L. Leusink)

Procesverloop

In het besluit van 25 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een persoonlijke betalingsregeling toegekend voor een toeslagschuld van € 2.893.
In het besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In het besluit van 30 juni 2021 (herzien bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 23 juni 2021 ingetrokken en heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Op 16 november 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij verweerder voor een persoonlijke betalingsregeling voor een terugvordering huur- en zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2019 ten bedrage van € 2893. In het kader van het verzoek heeft eiseres inkomensgegevens overgelegd.
1.2.
In het primaire besluit van 25 november 2020 heeft verweerder een persoonlijke betalingsregeling aan eiseres toegekend met 24 maandelijkse termijnen van € 50.
1.3.
Op 4 december 2020 heeft eiseres bezwaar ingediend. In het kader van de bezwaarprocedure zijn aanvullende inkomensgegevens overgelegd.
1.4.
Bij brief van 2 april 2021 heeft verweerder eiseres gewezen op de mogelijkheid van een hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.5
Op 5 februari 2021 is de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoering in 2021 afgewezen.
1.6.
Op 23 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en heeft verweerder de maandtermijn van € 50 gehandhaafd.
1.7.
Op 25 juni 2021 heeft de gemachtigde van eiseres aanvullende inkomensgegevens aangeleverd.
1.8.
Op 30 juni 2021 heeft verweerder een herzien besluit op bezwaar genomen waarin hij de beslissing van 23 juni 2021 intrekt. In het herziene besluit op bezwaar past verweerder de hoogte van het vakantiegeld aan dat hij betrekt bij de berekening van de betalingscapaciteit. Verweerder verklaart het algehele bezwaar van eiseres ongegrond en hij handhaaft de persoonlijke betalingsregeling van 24 maandelijkse termijnen van € 50.
Geschil
2. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bij zijn berekeningen op juiste wijze de geldende wet- en regelgeving heeft toegepast. In geschil is of de geldende wet- en regelgeving in de situatie van eiseres buiten toepassing dient te blijven.
2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de maandtermijn lager dient te worden vastgesteld. Eiseres is bij beschikking van de rechtbank onder bewind gesteld omdat zij zelf onvoldoende in staat is haar financiën te beheren. De gemachtigde van eiseres, tevens haar bewindvoerder, voert aan dat eiseres maandelijks € 35 heeft te besteden. De maandtermijn van € 50 is hierdoor niet haalbaar. Indien deze afloscapaciteit wordt aangewend, dan kan eiseres reguliere vaste lasten niet voldoen en ontstaan schulden. Op het moment is eiseres reeds niet in staat kosten te dragen voor de nodige fysiotherapie of bijvoorbeeld voor kleding en verjaardagen. De feitelijke uitgaven van eiseres op grond van haar budgetplan komen niet overeen met de uitgaven waar verweerder rekening mee kan houden. Het grootste knelpunt hierbij is de maandelijkse uitgave voor de bewindvoering van € 119,69. Verweerder neemt dit bedrag niet mee in zijn berekening. Eiseres komt voor dit bedrag eveneens niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de betalingscapaciteit van eiseres op een juiste wijze heeft berekend. Verweerder voert daartoe aan dat hij bij het berekenen van de betalingscapaciteit enkel rekening kan houden met de in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling) genoemde uitgaven. Dit betekent dat hij geen rekening kan houden met de kosten van bewindvoering. Gelet op het Burgerlijk Wetboek hebben verweerder en de beschermingsbewindvoerder een gelijk recht om hun vordering naar evenredigheid te laten voldoen. Daarnaast volgt uit de in bezwaar overlegde inkomensgegevens een hogere betalingscapaciteit dan initieel is vastgesteld. Verweerder handhaaft echter de maandtermijn van het primaire besluit vanwege het verbod van reformatio in peius.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling bij berekening van de draagkracht voor een persoonlijke betalingsregeling rekening dient te houden met de, limitatief, in dat artikel genoemde uitgaven. De kosten van de bewindvoering van eiseres maken geen deel uit van deze uitgaven.
4. De rechtbank ziet evenwel aanleiding te oordelen dat de Uitvoeringsregeling in de individuele situatie van eiseres buiten toepassing dient te blijven. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij beschikking van de rechtbank onder bewind is gesteld. Uit de beschikking volgt dat eiseres als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is om zelf haar financiën te beheren. De kosten die hieraan zijn verbonden vloeien als zodanig voort uit een van overheidswege opgelegde verplichting, waarvan de kosten op grond van de wet worden afgewenteld op eiseres.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de maandtermijn van de persoonlijke betalingsregeling is vastgesteld op een bedrag waarvan op voorhand vaststaat -hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is- dat eiseres dit niet kan voldoen. Hiermee is vooraf bekend dat bij het niet nakomen van de betalingsregeling deze zal komen te vervallen. Daarna wordt overgegaan tot invordering van de gehele toeslagschuld, daaronder begrepen het bedrag dat in het kader van de persoonlijke betalingsregeling buiten invordering zou worden gesteld na voldoen aan de regeling.
4.3.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eiseres als gevolg hiervan grote financiële gevolgen zal ondervinden. Bestaande uit ofwel het opbouwen van (nieuwe) schulden door het niet kunnen voldoen van reguliere vaste lasten. Ofwel dat zij, als gevolg van het niet voldoen van kosten van haar bewind, haar bewindvoering kwijtraakt, waardoor de financiële gevolgen nog meer impact hebben. Ter zitting is bij monde van de gemachtigde van eiseres gebleken dat eiseres gemotiveerd is om, waar mogelijk, haar schulden af te betalen.
5. Gelet op het onder 4 overwogene concludeert de rechtbank dat toepassing van de Uitvoeringsregeling voor eiseres onevenredige gevolgen teweegbrengt. In zoverre dat op grond van de Uitvoeringsregeling geen rekening gehouden kan worden met de maandelijkse kosten voor de door de rechter opgelegde bewindvoering. De belangen die gemoeid zijn met een juiste toepassing van de Uitvoeringsregeling kunnen niet opwegen tegen de belangen van eiseres om niet verder in de schulden te geraken.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe berekening van de betalingscapaciteit van eiseres te maken aan de hand van de meest recente inkomensgegevens, waarbij hij rekening houdt met de kosten voor de bewindvoering. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt moet toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759), toegekend wordt € 1.518.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.