ECLI:NL:RBNNE:2022:7

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
18/160225-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op zijn vader met een mes, beoordeling van noodweer en psychische overmacht

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de doodslag op zijn vader. De feiten vonden plaats op 20 juni 2021 in Appingedam, waar de verdachte, na een gewelddadige confrontatie met zijn vader, hem met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van psychische overmacht, noodweer, noodweerexces of putatief noodweer. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat leidde tot de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodsituatie bevond, maar dat zijn reactie met het mes niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding door zijn vader. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen wapens, een Combat mes en een Machete, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/160225-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 januari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.H.G. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 20 juni 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, zijn vader genaamd
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde
[slachtoffer] met een mes in de borst te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, zijn vader genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met een mes in de borst te steken.
2. hij op of omstreeks 20 juni 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een zogeheten survivalmes waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair ten laste gelegde moord.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag en het onder 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde moord niet bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende overtuigend kan worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake is geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg, zodat voorbedachte raad niet bewezen is. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2021,opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021164051 van 24 augustus 2021, inhoudend de relatering van verbalisant [verbalisant 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning (
[straatnaam] Appingedam) van 23 juli 2021, opgenomen op pagina 217 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
4. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.06.21.096, van 14 juli 2021 opgemaakt door D.J. Rijken, inhoudend het pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring, en opgenomen op pagina 302 e.v. van voornoemd politiedossier.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 december 2021;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning (
[straatnaam] Appingedam) van 23 juli 2021, opgenomen op pagina 217 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021164051 van 24 augustus 2021, inhoudend de relatering van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2021,los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant [verbalisant 4] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 20 juni 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, zijn vader genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met een mes in de borst te steken.
hij op 20 juni 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, een wapen van categorie IV, onder
1. van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een zogeheten survivalmes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachteHet bewezen verklaarde levert op:

Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu er sprake is van psychische overmacht, noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer.
Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht heeft de raadsman aangevoerd dat er bij verdachte sprake is geweest van een zodanige psychische druk dat er van hem in redelijkheid niet kon worden verlangd anders te handelen dan hij deed. De raadsman heeft daartoe verwezen naar de jarenlange psychische en lichamelijke mishandelingen welke verdachte van zijn vader heeft moeten ervaren. Gelet daarop is het zeer aannemelijk dat verdachte in de extreme situatie waarin hij zich bevond, waarbij zijn vader buiten zinnen was, hem met de dood bedreigde en aanviel, instinctief heeft gereageerd om daarmee zichzelf en zijn moeder te beschermen. De raadsman heeft daarbij voorts verwezen naar de over verdachte opgestelde psychologisch rapportage, waarin onder meer wordt aangegeven dat verdachte een symbiotische relatie heeft met zijn moeder, waarbij hij enerzijds nog erg op haar leunt maar anderzijds het gevoel heeft zorg voor haar te moeten dragen. Bovendien is bij verdachte PTSS vastgesteld vanwege de trauma’s die hij heeft opgelopen in zijn jeugd vanwege het huiselijk geweld dat plaatsvond.
Met betrekking tot het beroep op noodweer heeft de raadsman aangevoerd dat de vader van verdachte extreem boos is geworden nadat verdachte ingreep op de door zijn vader veroorzaakte geluidsoverlast. Verdachte wist zijn vader bij de eerste aanval nog van hem af te houden. Bij de tweede aanval in de hal lukte hem dit niet meer. De vader van verdachte was zo door het dolle heen dat hij verdachte achtervolgde naar de hal en verdachte, op het moment dat hij wou vluchten via de voordeur, weer te lijf ging. De raadsman heeft aangevoerd dat het een fysiek ongelijke strijd was tussen verdachte en zijn vader, waardoor er geen twijfel kon bestaan dat verdachte het onderspit zou delven als hij zich enkel met zijn ledematen had getracht te verweren. Evenzogoed zou verdachte doodgeslagen kunnen worden door zijn vader. Gelet op het voorgaande was er derhalve sprake van een noodweersituatie, waartegen verdachte zich mocht verdedigen zoals hij dat heeft gedaan.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op intensief dan wel extensief noodweerexces toekomt. De raadsman heeft ten aanzien van het beroep op intensief noodweerexces aangevoerd dat er bij verdachte, toen hij zijn vader stak, sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Deze hevige gemoedsbeweging blijkt niet alleen uit de gebeurtenissen van kort voor het steken, waarbij de vader van verdachte, verdachte al te pakken had en hem met de dood bedreigde, maar wordt ook ondersteund door de stress welke verdachte door het gedrag van zijn vader jarenlang heeft moeten ervaren. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de noodweersituatie na de eerste confrontatie was geëindigd, heeft de raadsman een beroep op extensief noodweerexces gedaan. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het steken met het mes aangemerkt kan worden als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande aanranding. De raadsman heeft onder verwijzing naar het milieurapport en het psychologisch rapport uitgebreid aangevoerd dat er bij verdachte sprake was paniek en dat hij vreesde dat zijn vader hem mogelijk dood zou maken.
De raadsman heeft meer subsidiair een beroep op putatief noodweer gedaan. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is geweest van een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen omdat hij zich verontschuldigbaar (het dreigende gevaar voor) een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft ingeschat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verweren dienen te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard komt de rechtbank tot vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Op de avond van 20 juni 2021 zat de vader van verdachte in de achtertuin luid muziek te luisteren via een muziekbox. Nadat de moeder van verdachte de vader meerdere keren hierover heeft aangesproken, is verdachte naar de tuin gelopen en heeft hij de muziekbox van zijn vader afgepakt en in de bijkeuken gezet. De vader van verdachte werd vervolgens boos en is achter verdachte aangelopen richting de bijkeuken. In de bijkeuken van de woning is verdachte door zijn vader geslagen. Hierop heeft verdachte zijn vader een duw gegeven, waardoor zijn vader ten val kwam. Vervolgens is verdachte naar boven gerend om uit zijn slaapkamer een mes te pakken. Verdachte is, nadat hij het mes heeft gepakt, naar beneden gegaan. Eenmaal beneden kwam zijn vader opnieuw op hem af. Zijn vader duwde verdachte tegen de trap, waarbij die verdachte klem hield door zijn knie tegen de borst van verdachte te drukken en daarbij verdachte met gebalde vuisten in zijn gezicht te slaan. Verdachte heeft op dat moment meerdere malen met het mest uitgehaald en zijn vader -onder meer- met het mes in zijn borst gestoken.
- Psychische overmacht
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht dient sprake te zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat verdachte – zeker gelet op de ook door de raadsman aangehaalde problematische relatie tussen verdachte en zijn vader – angstig was, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat bij de verdachte sprake is geweest van een zodanige psychische druk dat van hem op dat moment in redelijkheid niet kon worden verlangd anders te handelen. Het dossier biedt hieromtrent in de ogen van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten. Uit geen van de afgelegde verklaringen blijkt dat er bij verdachte sprake was van een dergelijke van buiten komende drang. Ook verdachte zelf heeft hieromtrent nagenoeg niets verklaard. Het verweer wordt derhalve verworpen.
- Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst beoordeeld te worden of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en vervolgens of de door verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was (anders gezegd: of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan). Tenslotte moet worden beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was (oftewel: of aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan).
Verdachte heeft verklaard dat hij na de confrontatie tussen hem en zijn vader in de bijkeuken -die eindigde met de duw die verdachte zijn vader gaf waardoor deze op de grond viel- zag dat zijn vader overeind wilde komen en dat hij vervolgens naar zijn slaapkamer is gerend om een mes te pakken.
Over wat er precies is gebeurd na de eerste confrontatie in de bijkeuken heeft verdachte meermalen verklaringen afgelegd bij de politie en ook ter terechtzitting. Deze verklaringen komen in grote lijnen overeen als het gaat om wat er feitelijk is voorgevallen en in welke volgorde het in de tijd moet worden geplaatst. Over het waarom van de keuzes die verdachte in deze tijdslijn heeft gemaakt, wat hem daartoe dreef, in welke gemoedstoestand hij verkeerde, welke alternatieven er waren, of verdachte zich daarvan bewust was en waarom verdachte niet anders handelde dan hij deed heeft de rechtbank echter slechts minimaal een verklaring van verdachte gekregen en verdachte heeft hierover zeker geen eenduidige verklaring afgelegd. De rechtbank concludeert dat verdachte op veel vragen hieromtrent het antwoord schuldig moet blijven. Dit maakt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een geslaagd beroep op noodweer(exces) niet eenvoudig te geven is.
Het voorgaande in aanmerking genomen stelt de rechtbank vast dat de hiervoor beschreven eerste gewelddadige confrontatie tussen vader en zoon is geëindigd op het moment dat verdachte zijn vader heeft geduwd en zijn vader als gevolg van die duw op de grond is gevallen. Verdachte rent vervolgens naar boven om zich te bewapenen met een mes en gaat direct weer naar beneden, om zich vervolgens, gewapend met dat mes, wederom in de nog altijd dreigende situatie te begeven. Toen verdachte de trap af kwam werd hij opnieuw door zijn vader aangevallen. Dit resulteerde erin dat zijn vader hem op de trap duwde, hem met gebalde vuisten sloeg en hem met zijn knie in bedwang hield.
De rechtbank is van oordeel dat dit moment op de trap aangemerkt kan worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. De rechtbank is eveneens van oordeel dat verdachte zich hiertegen mocht verdedigen, nu er op dat moment van verdachte niet kon worden gevergd dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken. Verdachte bevond zich liggend op een trap, in een smalle ruimte, waarbij hij geblokkeerd werd door zijn vader, doordat zijn vader hem met zijn knie knel hield. Zoals verdachte hierover verklaart was er voor hem op dat moment geen reële mogelijkheid om te vluchten en zich aan de aanranding te onttrekken. Verdachte heeft op dat moment, toen hij onder zijn vader lag en geen andere uitweg zag, zijn vader met het mes dat hij van boven had gehaald en in zijn handen had -onder meer- in de borst gestoken.
Dit verdedigingsmiddel staat naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Van verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende manier tegen de beschreven aanranding zou hebben verdedigd. Uit niets blijkt dat verdacht hiertoe niet in staat was. Zo is de eerdere confrontatie in de bijkeuken ook beëindigd doordat verdachte zijn vader op de grond duwde. Dit ging -aldus zijn eigen verklaring- vrij eenvoudig, mogelijk omdat zijn vader die avond een flinke hoeveelheid alcohol had geconsumeerd. Verdachte verklaart dat hij ook niet geprobeerd heeft om zijn vader met zijn handen van zich af te duwen maar dat hij meteen het mes dat hij in zijn handen had heeft gebruikt ter afweer. Ook uit het letsel van verdachte blijkt niet dat hij in de gewelddadige confrontatie op de trap het onderspit delfde. Verdachte heeft wat oppervlakkige letsels, maar geen letsels die rechtvaardigen dat verdachte meteen met een mes zou moeten steken om zijn vader van zich af te weren. De gedragingen van verdachte, te weten het meermalen met een mes in de richting van en in de borst van zijn vader steken – als verdedigingsmiddel – staan in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding zoals die op dat moment van de vader uitging. Daarmee is niet voldaan aan het proportionaliteitsvereiste. Het beroep op noodweer wordt om die reden dan ook verworpen.
- Noodweerexces
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt nu hij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794).
De rechtbank acht het in dit geval van belang dat verdachte zich, na de eerste confrontatie, bewust heeft voorzien van een mes. Verdachte heeft door een mes te pakken een voorschot genomen op de wijze waarop hij een hem eventueel later hernieuwde aanval van zijn vader zal gaan keren, met alle risico’s van dien.
Hierbij is van belang dat de vader van verdachte bij de eerdere confrontatie in de bijkeuken geen mes of andere wapen heeft gebruikt.
Verdachte is met zijn mes in de aanslag naar beneden gegaan en heeft zich hiermee opnieuw in die dreigende situatie geplaatst. Hij heeft vervolgens ook vrijwel direct na het opnieuw beginnen van de confrontatie gestoken in de borst van zijn vader. Hiermee heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging in de ogen van de rechtbank in hoge mate en op grove wijze overschreden. Onder die omstandigheden dient voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake te zijn van een zeer intense en hevige gemoedsbeweging.
Met betrekking tot zijn gemoed heeft verdachte weinig verklaard. De rechtbank heeft overigens niet het idee gekregen dat verdachte hierover niet wilde verklaren, maar veel meer dat het verdachte ontbreekt aan vaardigheden om hierover te kunnen verklaren en daarnaast dat ook meespeelt dat hij niet goed meer weet hoe hij zich voelde en wat hij heeft gedacht tijdens de confrontaties tussen hem en zijn vader. Wat hij wel meermalen heeft verklaard is dat hij bang was.
Uit het door de psycholoog opgestelde rapport wordt wel wat meer duidelijk over het gemoed van verdachte. Met name dat ervan uit moet worden gegaan dat verdachte door zijn thuissituatie te maken heeft met trauma’s waardoor hij permanent angstig is.
De rechtbank neemt zonder meer aan dat verdachte bang was op het moment dat hij het mes gebruikte in de gewelddadige confrontatie tussen hem en zijn vader. Echter, in de door de rechtbank aangenomen feitelijke gang van zaken ziet de rechtbank een zekere mate van rationaliteit en doelgerichtheid die kennelijk ook een rol speelden in het handelen van verdachte. De rechtbank doelt hierbij op het halen van het mes van boven na de eerste confrontatie. Verdachte had toen immers ook de keuze kunnen maken om door de voordeur het huis te verlaten. Wat verdachte tijdens deze momenten heeft gedacht en hoe zijn gemoed was is voor de rechtbank op basis van het dossier niet vast te stellen.
Om die reden is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging waaruit het handelen van verdachte verklaard kan worden.
Het beroep op noodweerexces wordt derhalve eveneens verworpen.
Putatief noodweer
Het beroep op putatief noodweer behoeft geen bespreking, aangezien de rechtbank reeds heeft aangenomen dat van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding sprake is geweest.
Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of van de verdachte uitsluit, zijn de feiten en de verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank mede tot een veroordeling voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde komt, bepleit om onder toepassing van het jeugdstrafrecht aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De raadsman heeft aangevoerd dat aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering gekoppeld kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft op 20 juni 2021 zijn vader om het leven gebracht door hem met een mes in zijn borst te steken. Dit is een zeer ernstig feit waardoor zijn moeder, andere familieleden en ook de mensen die in de omgeving van de vader en verdachte woonden hevig zijn geschokt. Door zo te handelen heeft verdachte zijn vader het meest wezenlijke bezit, namelijk zijn leven, ontnomen. Het spreekt voor zich dat door het overlijden onder deze omstandigheden veel leed en verdriet is veroorzaakt bij de nabestaanden. Ondanks het leed en verdriet hebben de nabestaanden die gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht – de moeder van verdachte en de zus van de vader namens zijn familie aangegeven dat zij graag contact met verdachte blijven houden en hem willen ondersteunen.
In de bepaling van de (hoogte van de) straf houdt de rechtbank er in sterke mate rekening mee dat verdachte is opgegroeid in een complexe gezinssituatie, waarbij verdachte regelmatig werd gekleineerd, vernederd en ook mishandeld door zijn vader. In de periode voorafgaand aan het dodelijke incident was er bij de vader van verdachte opnieuw sprake van sterk toegenomen middelengebruik en daaraan gerelateerd was er sprake van een toename van spanningen en ruzie binnen het gezin.
Strafblad en rapportages
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Over verdachte zijn verschillende rapportages uitgebracht. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de volgende rapportages:
  • het advies van de reclassering d.d. 29 november 2021;
  • het Psychologisch Onderzoek d.d. 18 oktober 2021, opgesteld door drs. N. Märker, GZ-psycholoog;
  • het Forensisch Milieuonderzoek d.d. 19 oktober 2021, opgesteld door [naam] , forensischmilieuonderzoeker.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank dient bij de strafoplegging als eerste de vraag te beantwoorden of in het kader van het adolescentenstrafrecht toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het feit was verdachte 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van de psycholoog. Hieruit volgt dat de psycholoog adviseert om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Verdachte functioneert cognitief gezien op beneden gemiddeld niveau, is nog onrijp en overziet de gevolgen van zijn gedrag niet volledig. Een pedagogische aanpak is nodig zodat verdachte zich op positieve wijze verder kan ontwikkelen. Verder is gezinsgerichte hulpverlening wenselijk omdat verdachte nog zeer sterk gericht is op zijn moeder en er voorts sprake is van een duidelijke afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van zijn moeder. Er bestaan geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Ook de reclassering heeft in haar rapport geadviseerd om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Gelet op voornoemde rapportages en hetgeen verder uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toe passen.
C
onclusies en advies van de gedragsdeskundige
De psycholoog heeft beschreven dat er bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis ten gevolge van jarenlange psychische en fysieke mishandeling door vader. Ook is er bij verdachte sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Er is daarnaast sprake van een onrijpe identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling en inadequate coping. Van de hiervoor beschreven problematiek was ten tijde van het ten laste gelegde eveneens sprake en verdachte zijn gedrag werd hierdoor sterk bepaald. Het recidiverisico is ingeschat als laag en het ten laste gelegde feit lijkt zeer situationeel bepaald te zijn. Indien het ten laste gelegde feit bewezen verklaard zou worden veronderstelt de psycholoog dat verdachte in aanzienlijke mate beperkt werd in zijn gedragskeuzemogelijkheden en hierdoor de situatie en de mogelijke gevolgen niet meer goed kon overzien. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het bovengenoemde advies van de reclassering. Hieruit volgt dat de reclassering zich grotendeels aansluit bij het advies van de psycholoog. Anders dan psycholoog schat de reclassering het recidiverisico in als gemiddeld, met een gemiddeld risico op letsel. Volgens de reclassering is recidive van een levensdelict niet te verwachten, maar op grond van het dragen van messen en het drugsgebruik ziet de reclassering wel enige risico's. De reclassering heeft in het rapport verder geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugsverbod.
Jeugddetentie
Gelet op het feit dat verdachte berecht wordt onder het jeugdstrafrecht kan aan hem een jeugddetentie opgelegd worden voor de duur van maximaal 24 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel slechts de maximale jeugddetentie recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank ziet echter, in de omstandigheid dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, aanleiding om de straf enigszins te matigen. De rechtbank is van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het van groot belang is dat verdachte wordt begeleid, ondersteund en behandeld voor de bij hem aanwezige problematiek. Gelet op hetgeen in de rapportages over verdachte is geschreven acht de rechtbank het niet in het belang van verdachte dat hij nog langer vast blijft zitten. Teneinde het voorgaande te bewerkstelligen en om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een groot deel van de straf, te weten 11 maanden, voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank zal daarnaast ook als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte begeleid dient te gaan wonen. De rechtbank kiest daarvoor nu zij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat verdachte, wanneer hij weer bij zijn moeder in Appingedam zou gaan wonen, de voor hem benodigde ondersteuning en begeleiding krijgt. Door verdachte begeleid te laten wonen wordt hem de grootste kans geboden om in een stabiele leefomgeving aan zijn problematiek te werken.
In beslaggenomen goederen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Combat mes waarmee verdachte het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit heeft gepleegd onttrokken dient te worden aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over het in beslag genomen mes.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er op de beslaglijst twee wapens staan, te weten een Combat mes en een Machete.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat met behulp die wapens de ten laste gelegde en bewezenverklaarde strafbare feiten zijn begaan en dat voornoemd voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal dan ook de onttrekking aan het verkeer van voornoemde wapens gelasten.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 62, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
11 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich op de eerstvolgende werkdag nadat de proeftijd is ingegaan meldt bijReclassering Nederland op het adres [straatnaam] in Groningen, of hij meldt zich (zolang de Coronamaatregelen van kracht zijn) telefonisch bij de reclassering op nummer [telefoonnummer] .
Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, tebepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De behandeling richt zich met name op het versterken van de copingvaardigheden, de identiteitsontwikkeling en het drugsgebruik. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. dat veroordeelde geen drugs (soft- en harddrugs) gebruikt en meewerkt aan controle op ditverbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zo veel korter als de reclassering dat nodig acht, zalverblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks nader te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en methet vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke opgelegde jeugddetentie in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Verklaart aan het verkeer onttrokken de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 stk mes Combat;
  • 1 stk steekwapen Machete.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. O.J. Bosker en mr.
S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 januari 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.