ECLI:NL:RBNNE:2022:697

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
LEE 22-708
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake evenementenvergunning met aanzienlijke milieugevolgen

Op 9 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een evenementenvergunning voor een Off Road Rit voor motoren. De burgemeester van de gemeente De Wolden had op 24 februari 2022 een evenementenvergunning verleend aan de vergunninghoudster voor het houden van het evenement op 13 maart 2022. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met de milieueffecten van het evenement en dat de inspraakverplichting volgens het Verdrag van Aarhus niet was nageleefd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester ten onrechte de beoordeling had beperkt tot openbare orde en veiligheid, zonder de milieueffecten van het evenement in overweging te nemen. De rechter concludeerde dat er een fundamenteel gebrek aan het bestreden besluit kleefde, omdat er geen kenbaar onderzoek naar de natuurgevolgen was verricht. Dit gebrek kon niet meer worden hersteld voor de datum van het evenement, waardoor de voorzieningenrechter besloot om de evenementenvergunning te schorsen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het besluit van de burgemeester tot zes weken na bekendmaking van een besluit op de bezwaren van verzoekster. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 779,-- werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 365,-- worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 22/708

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

9 maart 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], gevestigd te [plaats], verzoekster,

(gemachtigde: H. Baptist),
en

de burgemeester van de gemeente De Wolden, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Breider).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], gevestigd te [plaats], vergunninghoudster,
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder sub 1 aan vergunninghoudster een evenementenvergunning onder voorschriften verleend voor het houden van het evenement [naam]” (hierna: het evenement) te [plaats] op zondag 13 maart 2022 van 08:00 tot 15:00 uur.
Verder heeft verweerder sub 1 met het bestreden besluit ontheffing ingevolge artikel 3, derde lid, van de Zondagswet verleend van het verbod om op zondag na 13 uur zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is.
Daarnaast heeft verweerder sub 1 met het bestreden besluit ingevolge artikel 4, derde lid, van de Zondagswet ontheffing verleend van het verbod om op zondag voor 13 uur openbare vermakelijkheden te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft verzoekster bij brief van 3 maart 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 9 maart 2022.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, J. Bakker en S. Bos.
Namens vergunninghoudster zijn voornoemde gemachtigde en [naam] verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit van 24 februari 2022 van verweerder tot zes weken, nadat door verweerder op de wettelijk voorgeschreven wijze een besluit op de bezwaren van verzoekster bekend is gemaakt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 779,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan haar dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 365,-- aan haar dient te vergoeden.

Overwegingen1.1.Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster onder meer een evenementenvergunning onder voorschriften verleend voor het houden van het evenement te [plaats] op zondag 13 maart 2022 van 08:00 tot 15:00 uur. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de aanvraag om evenementenvergunning voldoet aan de criteria gesteld in de Evenementenverordening en de Beleidsregels evenementen 2021.

1.2.
Verweerder is bevoegd tot het verlenen dan wel weigeren van een evenementen- vergunning. De weigeringsgronden staan beschreven in artikel 7 van de Evenementen-verordening.
1.3.
Met betrekking tot de door verzoekster gestelde verplichte inspraak ingevolge het Verdrag van Aarhus overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Onder verwijzing naar een uitspraak van 3 februari 2022 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Neder-land, kenbaar uit ECLI:NL:RBNNE:2022:270, is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Aarhus voortvloeit dat verweerder gehouden is om een inspraakverplichting gestand te doen, indien er sprake is van een besluit met aanzienlijke milieueffecten. Uit de aanvraag en het bestreden besluit leidt de voorzieningenrechter af dat het bij voormeld evenement gaat om maximaal 700 deelnemers op de motor en maximaal 100 bezoekers. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat het zonder kenbaar onderzoek naar de milieugevolgen van het evenement en de daarbij behorende vervoersbewegingen niet valt uit te sluiten dat het in dit geval gaat om een besluit met aanzienlijke milieueffecten, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Aarhus. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verweerder gehouden was om inspraak door verzoekster te organiseren. Door dit na te laten, kleeft er een fundamenteel gebrek aan het bestreden besluit van verweerder dat niet meer kan worden hersteld voor zondag 13 maart 2022, de dag waarop het evenement zou plaatsvinden.
1.4.
Gelet op rechtsoverweging 1.3. is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in dit geval ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure heeft gevolgd bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Gelet hierop zal het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar geen stand houden, zodat de voorzieningenrechter in beginsel bevoegd is tot het treffen van een voorlopige voorziening en/of het treffen van een maatregel. Voor de beantwoording van de vraag of de voorzieningenrechter dat moet doen, zal de voorzieningenrechter een belangenafweging moeten voltrekken. Daarin zal het inhoudelijke aspect of verweerder zich in dit geval op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 van de Evenementenverordening voordoet, een rol spelen.
1.5.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Evenementenverordening kan een vergunning voor het organiseren van een evenement worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of de bescherming van het milieu/ de natuur.
1.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht dat verweerder zich bij de beoordeling van de aanvraag om evenementenvergunning heeft beperkt tot de aspecten openbare orde en openbare veiligheid. In dit verband heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting nader verklaard dat er vanuit is gegaan dat de evenementenvergunning en de natuurvergunning in dit geval gescheiden trajecten zijn en dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe het bevoegd gezag is in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de voorzieningenrechter vast dat aannemelijk is geworden dat verweerder de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Evenementenverordening bedoelde weigeringsgrond, voor zover die betrekking heeft op de bescherming van het milieu/de natuur, niet in zijn beoordeling van de aanvraag om evenementenvergunning heeft betrokken. Door dit na te laten, kleeft er naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat als gevolg van voormelde gebreken ook een kenbare motivering van de door verweerder te verrichten belangenafweging in het bestreden besluit ontbreekt. Dit klemt te meer, nu uit het door verzoekster overgelegde verslag van ecoloog
H. Baptist blijkt dat niet valt uit te sluiten dat het evenement schadelijke gevolgen kan hebben op uit de winterslaap ontwakende beschermde reptielen en/of amfibieën alsmede eventueel aanwezige broedende vogels in het bos of de bospercelen langs de route. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen ook deze geconstateerde gebreken in het bestreden besluit niet worden hersteld voor zondag 13 maart 2022, de dag dat het evenement zou plaatsvinden. Gelet op voorgaande overwegingen en na een afweging van de betrokken belangen, waarbij doorslaggevend gewicht wordt toegekend aan het feit dat het laten doorgaan van het evenement tot onomkeerbare schade aan de natuur zou kunnen leiden, schorst de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening het bestreden besluit van verweerder in vorenbedoelde zin. Dit betekent dat het evenement op zondag 13 maart 2022 geen doorgang kan vinden.
1.7.
Gelet op de voorgaande overwegingen wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit van 24 februari 2022 van verweerder wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder op de wettelijk voorgeschreven wijze een besluit op de bezwaren van verzoekster bekend heeft gemaakt.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen deze kosten worden begroot op € 779,--, waarvan € 748,-- wegens professioneel verleende rechtsbijstand en € 31,--, zijnde de reiskosten van de vertegenwoordiger van verzoekster. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 365,-- aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(De voorzieningenrechter is buiten staat
om het proces-verbaal te ondertekenen)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: