ECLI:NL:RBNNE:2022:696

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
21-000037-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde wegens overtreding van voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2022 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1983, was op 12 november 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na een gevangenisstraf van vijf jaar, opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2019. De v.i. was onderworpen aan algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder het zich niet schuldig maken aan strafbare feiten en het naleven van een dagprogramma in een instelling voor begeleid wonen.

Echter, de officier van justitie heeft op 21 januari 2022 gevorderd de v.i. te herroepen voor 120 dagen, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meermalen positief getest heeft op cannabis en cocaïne en zich onvoldoende heeft gehouden aan het dagprogramma. De reclassering heeft geadviseerd tot herroeping van de v.i. omdat er geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking meer waren.

Tijdens de zitting op 18 februari 2022 heeft de raadsman van de veroordeelde de vordering betwist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde de voorwaarden niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de v.i. toegewezen en de v.i. voor 120 dagen herroepen. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de duur van de herroeping proportioneel is, gezien de totale v.i.-periode van 609 dagen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 21-000037-19 (rechtsmiddel van 18-730165-18) v.i.-zaaknummer: 99-000562-36
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 4 maart 2022 op een vordering van de officier van justitie tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats], thans verblijvende in de [instelling], hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 juli 2019, is aan de veroordeelde -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren opgelegd.
De veroordeelde is op 12 november 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn - voor zover hier van belang - als bijzondere voorwaarden gesteld dat:
  • de veroordeelde gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen ofmaatschappelijke opvang, te weten [instelling], althans een soortgelijke instelling. Veroordeelde dient zich te houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • de veroordeelde zijn medewerking verleent aan en een actieve inspanning verricht voor (een trajectgericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden. Veroordeelde dient zijn medewerking te verlenen aan middelencontrole door middel van ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek en/of een ander controlemiddel om uw middelengebruik te monitoren. De reclassering bepaalt de frequentie en op welke wijze de middelencontroles plaatsvinden.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 21 januari 2022 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) zal worden herroepen voor een periode van 120 dagen, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet heeft gehouden aan één of meer van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden.
Bij beslissing van 21 januari 2022 heeft de rechter-commissaris de voorwaardelijke invrijheidstelling geschorst.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 18 februari 2022. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan (via een directe beeld- en geluidsverbinding) door zijn raadsman mr. S. Konya, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers. Tevens is de deskundige mevrouw T. van der Molen (via een directe geluidsverbinding) verschenen.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering
Uit het rapport ‘Advies aan opdrachtgever Herroeping V.I.’ d.d. 20 januari 2022, opgesteld door T. van de Molen, reclasseringswerker van GGZ Fivoor Heerhugowaard, blijkt dat veroordeelde de voorwaarden heeft overtreden. Veroordeelde is meermalen positief getest op zowel cannabis als cocaïne. Vanaf januari 2022 heeft hij zich bovendien onvoldoende gehouden aan het dagprogramma van [instelling], alsook het vinden en behouden van een passende dagbesteding. Op 19 januari 2022 heeft [instelling] gemeld dat het traject met veroordeelde per direct zal worden beëindigd. De reclassering heeft herroeping van de v.i. geadviseerd, omdat zij geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking zien.
De deskundige T. van der Molen heeft ter terechtzitting de inhoud van het rapport bevestigd en gepersisteerd in het advies tot herroeping van de v.i. vanwege het overtreden van de voorwaarden. De deskundige heeft ter terechtzitting nader toegelicht dat opnieuw onderzocht moet worden welke voorwaarden aan een nieuwe v.i. gesteld kunnen worden en waar veroordeelde na detentie kan verblijven. Tevens heeft de deskundige gesteld dat [instelling] voor overplaatsing als voorwaarde had gesteld dat veroordeelde geheel vrij van middelen moest zijn.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft de vordering tot herroepping van de v.i. met 120 dagen gehandhaafd.
Het standpunt van de veroordeelde
De raadsman heeft primair bepleit de vordering tot herroeping van de v.i. af te wijzen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit de vordering tot herroeping van de v.i. gedeeltelijk, voor 60 dagen, toe te wijzen. Veroordeelde heeft het gebruik van cannabis en cocaïne, evenals het dealen, ontkend. Ook heeft hij ontkend dat hij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden omtrent het dagprogramma en/of dagbesteding, omdat hij niet mocht werken van de huisarts en vrijstelling kreeg vanwege persoonlijke omstandigheden. Bovendien heeft de raadsman benadrukt dat uit een mail van [naam], zorgcoördinator van [instelling], blijkt dat veroordeelde op oneigenlijke gronden naar [instelling] moest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de veroordeelde de aan de v.i. verbonden bijzondere voorwaarden (verwijtbaar) niet heeft nageleefd. Het verblijf van veroordeelde bij [instelling] is beëindigd, hij heeft zich niet gehouden aan het dagprogramma en heeft zich niet voldoende ingespannen voor dagbesteding. De rechtbank ziet daarom geen redenen tot afwijzing van de vordering.
De wijze waarop veroordeelde is geplaatst bij [instelling] komt de rechtbank vreemd voor, maar dit doet niet af aan de hiervoor genoemde geconstateerde overtredingen van de bijzondere voorwaarden door veroordeelde. Daarbij komt dat veroordeelde de kans heeft gekregen om alsnog bij [instelling] te worden geplaatst maar is het aan hemzelf te wijten dat dit niet is doorgegaan. Door het gebruik van cocaïne heeft veroordeelde immers niet voldaan aan de heldere voorwaarde die [instelling] aan plaatsing van veroordeelde aldaar had gesteld dat hij geheel vrij van middelen moest zijn.
De deskundige heeft ter terechtzitting verder nog gesteld dat – in het kader van het vinden van passende dagbesteding – veroordeelde een MRI-scan kon ondergaan, maar veroordeelde daaraan zelf zijn medewerking heeft geweigerd door niet mee te werken met de verwijdering van zijn enkelband. Hiervoor heeft de veroordeelde geen verklaring gegeven.
De rechtbank heeft mede hierdoor en de overige inhoud van het rapport de indruk dat veroordeelde probeert om regie te houden op de v.i. door zijn eigen voorwaarden te stellen aan medewerking. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de v.i. is het echter van belang dat het gedrag van veroordeelde niet zonder gevolgen blijft. De rechtbank ziet dan ook aanleiding tot herroeping van de v.i.
Ten aanzien van de duur van de herroeping van de v.i. ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de gevorderde 120 dagen. De rechtbank acht deze duur – gelet op de gehele v.i. periode van 609 dagen – proportioneel.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de v.i. toe.

Beslissing

De rechtbank:

Wijst de vordering toe.
Beveelt de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen.
Heft de geschorste voorwaardelijke invrijheidstelling op.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K.A. de Groot en mr. M.C. van Linde, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2022.
Mr. K.A. de Groot, mr. M.C. van Linde en mr. R.G. Bakker-Dees zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.