ECLI:NL:RBNNE:2022:695

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/18/210419/ PR RK 21/371
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 februari 2022 een verzoek tot wraking van rechter mr. H.L. Stuiver ongegrond verklaard. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. E. Peeters, voelde zich niet gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2021 en stelde dat de rechter partijdig was door anonieme meldingen uit de omgeving van verzoekster te hebben ontvangen. De rechter had deze meldingen echter niet in het dossier meegenomen en verklaarde dat hij deze buiten beschouwing liet. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve feiten waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De rechter had de vrijheid om kritische vragen te stellen en het beginsel van hoor en wederhoor was niet geschonden, aangezien verzoekster en haar wederpartij voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen legitieme twijfel bestond over de onpartijdigheid van de rechter, en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/210419/ PR RK 21/371
Beslissing van 24 februari 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
bijgestaan door mr. E. Peeters, advocaat te Groningen,
strekkende tot de wraking van
mr. H.L. Stuiver,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 10 december 2021;
- het schriftelijke verzoek tot wraking met bijlagen d.d. 20 december 2021, ingekomen ter griffie op 21 december 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 21 december 2021.
1.2.
Op 3 februari 2022 is het verzoek ter openbare zitting behandeld door de
wrakingskamer. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- namens verzoekster mr. E. Peeters;
- de rechter;
Verzoekster is vanwege corona-gerelateerde klachten niet verschenen. De belanghebbende [naam 1] en zijn advocaat mr. M. Wierts zijn evenmin verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met registratienummer C/18/208374 / FA RK 21-2936 tussen verzoekster en de heer [naam 1] .
Namens Philips is een verzoekschrift vaststelling gezamenlijk gezag, alsmede vaststelling van een omgangsregeling ingediend. Tijdens een mondelinge behandeling op 10 december 2021 zijn de namens Philips ingediende verzoeken behandeld door de rechter.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Verzoekster voelde zich tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2021 niet gehoord. Dit had o.a. te maken met de soort vragen van de rechter en de toon van de rechter.
Op enig moment tijdens de mondelinge behandeling is door de rechter aangegeven dat er voorafgaand aan de zitting door hem uit de omgeving van verzoekster anonieme meldingen zijn ontvangen. Verzoekster is van mening dat de rechter niet langer objectief is doordat hij kennis heeft genomen van die anonieme meldingen, daar expliciet naar verwijst en die meldingen heeft benoemd tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de rechter niet bereid is geweest om verdere inhoudelijke mededelingen te doen over de meldingen en verzoekster dus niet in de gelegenheid is gesteld om de anonieme meldingen in te zien en daarop te reageren.
Door kennis te nemen van de anonieme meldingen heeft volgens verzoekster de rechter kennelijk een bepaald beeld van verzoekster gekregen zonder dat het voor verzoekster duidelijk is en inzichtelijk is waarop de rechter dit beeld baseert. Een en ander betekent volgens verzoekster dat het beginsel van hoor en wederhoor door de rechter is geschonden.
Daarmee is de schijn van partijdigheid gewekt, waardoor volgens verzoekster de rechter geen onbevooroordeelde/onpartijdige (eind)beslissing meer kan nemen.
2.3.
De rechter heeft kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek als volgt gereageerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2021 is door hem benoemd dat er twee anonieme brieven bij de rechtbank waren binnengekomen. De rechter heeft er een korte blik op geworpen, zag geen afzender staan en heeft ze in de papiercontainer gedeponeerd. Op pagina 5 van het proces-verbaal is vermeld wat de rechter hierover heeft gezegd tijdens de mondelinge behandeling, namelijk: “Ik moet u ook zeggen, er is anonieme post binnengekomen uit de omgeving van de vrouw die niet goed uitpakt voor de vrouw. Ik laat dat verder buiten beschouwing en neem het niet mee in dit dossier. Maar ook uit de vele andere stukken uit het dossier, blijkt een ander beeld van mevrouw dan u in uw verweerschrift schetst.”
De rechter staat nog steeds volledig achter zijn voormelde uitlating, waarbij het woordje "ook" wellicht wat ongelukkig is gekozen, niettemin komt uit de vele andere stukken in het dossier een ander beeld van mevrouw naar voren dan in het verweerschrift wordt geschetst.
Het klopt dat mr. Peeters na de zitting om een afschrift van de brieven heeft verzocht, maar aan dat verzoek kon geen gehoor worden gegeven omdat de brieven al waren vernietigd.
De rechter vond het correct om van de ontvangst van de anonieme brieven melding te maken. Van een gebrek aan hoor en wederhoor is geen sprake. De vrouw heeft immers uitgebreid op het verzoek en de zich in het dossier bevindende stukken kunnen reageren en heeft ook gereageerd.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Hier geldt als criterium dat een rechter op grond van zijn aanstelling als zodanig moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel of de vrees dat een rechter ten opzichte van een rechtzoekende vooringenomen is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid van de rechter moet dan wel objectief gerechtvaardigd zijn. Bij de toets aan objectieve partijdigheid gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat een rechter partijdig is. Hierbij is ook de schijn van partijdigheid van belang. Verzoekster hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden daadwerkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: legitieme twijfel kan voldoende zijn. Dit houdt in dat de feiten en omstandigheden waarop verzoekster zich beroept aannemelijk moeten zijn geworden; zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor de (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen namens verzoekster is aangevoerd niet kan worden afgeleid dat bij de rechter sprake is geweest van subjectieve partijdigheid.
De vraag of er bij de rechter sprake is geweest van objectieve partijdigheid beantwoordt de wrakingskamer als volgt.
3.4.
Het behoort tot de taak van de rechter om op basis van de processtukken en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen kritische vragen te stellen over relevante feiten en omstandigheden. In de wijze van vraagstelling komt de rechter een zekere mate van vrijheid toe. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 10 december 2021 betreft een zakelijke weergave van hetgeen tijdens deze behandeling over en weer naar voren is gebracht. Verzoekster heeft de inhoud van dit proces-verbaal niet betwist.
Uit de gang van zaken zoals die volgt uit voornoemd proces-verbaal alsmede uit de toelichting van de rechter blijkt dat zowel verzoekster als haar wederpartij uitgebreid het woord hebben kunnen voeren en dat zij beiden door de rechter kritisch zijn bevraagd. Verder kan uit de inhoud van dit proces-verbaal noch uit hetgeen namens verzoekster over het verloop van de mondelinge behandeling op 10 december 2021 naar voren is gebracht, worden afgeleid dat sprake is geweest van (processuele) bevoordeling van de wederpartij of benadeling van verzoekster door de rechter.
3.5.
Voorts is niet gebleken dat tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2021 het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
Daartoe overweegt de wrakingskamer dat het beginsel van hoor en wederhoor – onder
meer – vereist dat de in rechte betrokken partijen kennis kunnen nemen van en zich kunnen uitlaten over alle gegevens en bescheiden die in het geding worden gebracht en zijn bedoeld om het oordeel van de rechter te beïnvloeden.
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2021 melding gemaakt van de omstandigheid dat er anonieme post uit de omgeving van de vrouw is binnengekomen die niet goed uitpakt voor de vrouw. De rechter heeft vervolgens expliciet meegedeeld dat hij deze post buiten beschouwing laat en dat deze stukken níet worden meegenomen in het dossier. De rechter heeft eveneens opgemerkt dat ook uit de vele andere stukken uit het dossier, waaronder het 26 pagina’s tellende rapport van Veilig Thuis, een ander beeld van verzoekster blijkt dan in het verweerschrift wordt geschetst. De rechter geeft toe dat de woordkeuze “ook” wellicht wat ongelukkig is gekozen.
Hoewel voorstelbaar is dat voornoemde gang van zaken bij verzoekster wellicht heeft geleid tot een unheimisch gevoel, is daarmee nog geen sprake van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Immers, de anonieme post maakt geen onderdeel uit van het dossier, de rechter hoefde partijen daarover dus niet te horen en die post heeft het oordeel van de rechter niet beïnvloed.
De rechter heeft een naar het oordeel van de wrakingskamer een evenwichtige tussenbeslissing genomen. Concrete feiten waaruit de wrakingskamer de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter kan afleiden, waardoor de rechter (zoals verzoekster stelt) geen onbevooroordeelde/onpartijdig (eind)beslissing meer kan nemen, ontbreken.
3.6.
Het verzoek moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer C/18/208374 / FA RK 21-2936) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
  • beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster en haar advocaat mr. Peeters, de rechter mr. H.L. Stuiver, alsmede de belanghebbende [naam 1] en zijn advocaat mr. M. Wierts.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. de Vroome, voorzitter, mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en mr. A.S. Venema-Dietvorst in tegenwoordigheid van de griffier m. H. Wachtmeester-Koning en in openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.