Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 13 oktober 2021;
- de zittingsaantekeningen van mondelinge behandeling van 17 januari 2022 met inbegrip van de pleitaantekeningen van de beide advocaten.
2.De feiten
KOOPOPTIE
[naam 2], voornoemd, voor de tijd van dertig (30) jaren, te rekenen vanaf vandaag het recht om het verkochte te kopen onder de hierna vermelde voorwaarden en bedingen. (…)”
artikel 3 Eigendomsoverdracht
20 november 2020of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen.
€ 19.000,-zegge
NEGENTIENDUIZEND EUROverbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
“Ik wil een pand in stad verkopen maar heb geen idee hoe”.[gedaagde] deelde daarbij aan [naam 1] mee dat hij zelf maar twee keer in het pand is geweest en dat hij geen contact meer heeft met zijn moeder. Nadat [naam 1] verklaarde dat het door [gedaagde] genoemde bedrag van € 250.000,- in zijn ogen een te hoge verkoopprijs is (
“Dat is voor mij geen handel”) vroeg [gedaagde] hem wat volgens hem dan wel een reële prijs is. Op grond hiervan moet het [eiseres] duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] onwetend was wat de woning - al dan niet in verhuurde staat - waard was en dat [gedaagde] geen enkele ervaring had met de verkoop van onroerend goed.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank sprake van lichtzinnigheid aan de zijde van [gedaagde] en is hij gemakkelijk beïnvloedbaar gebleken. De rechtbank baseert dat oordeel op de omstandigheid dat [gedaagde] de woning, die hij zelf slechts twee keer gezien heeft, zonder tussenkomst van een makelaar of adviseur, via WhatsApp aan [eiseres] wilde verkopen, waarbij hij in een tijdsbestek van negen minuten zijn (daarvoor al verlaagde) vraagprijs van € 220.000,- heeft laten zakken tot € 190.000,-, daarbij enkel afgaande op de mededelingen van [naam 1] omtrent de waarde van de woning.
“kun jij ook te goeder trouw namens mij onderhandelen?”.[eiseres] heeft deze vraag bevestigend beantwoord en heeft daarmee bevorderd dat [gedaagde] erop vertrouwde dat [eiseres] zijn belangen zou behartigen.
“Dat gaat niet lukken. Daar koop je een begane grond woning voor zonder huurder er in. Vorige keer dacht ik rond 2 ton. Maar denk dat het op houd bij 185-190.000”.De onduidelijkheid of [eiseres] namens [gedaagde] zou onderhandelen, dan wel zelf de woning zelf van [gedaagde] zou willen kopen, heeft zij daarbij laten voortbestaan. Op 1 november 2020, vlak voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, merkte [eiseres] in dit kader nog op:
“Kan ik hem verkopen komende week voor je”en:
“Ik ga er mee bezig deze week ok? Komt goed.”
de gok wel wil nemen” en de woning wilde kopen voor € 190.000,-. Nadat [gedaagde] nog aangaf dat die verkoopprijs onder de WOZ-waarde lag, heeft [eiseres] [gedaagde] ervan overtuigd dat er geen kopers op de markt zijn die de woning zouden willen kopen. [eiseres] merkte op:
“Nou, meer als 190.000,- kan ik niet doen … Daar zal die ook niet op getaxeerd worden”en:
“WOZ zegt helemaal niks”en:
“Er is niemand die deze woning snel koopt in verhuurde staat”en:
“Ik heb hem al zo vaak aan anderen aangeboden. Die zien het er niet in.”.Toen [gedaagde] op 2 november 2020 instemde met de verkoop voor € 190.000,- meldde [eiseres] dat zij zo snel mogelijk de koopovereenkomst zou opmaken. Op 4 en 5 november 2020 informeerde [eiseres] vervolgens of [gedaagde] al getekend had, waarna [gedaagde] uiteindelijk op 6 november 2020 zijn handtekening heeft gezet. Enkele dagen later, op 10 november 2020, heeft [eiseres] de woning doorverkocht aan GPPI voor een koopprijs van € 250.000,-.