ECLI:NL:RBNNE:2022:690

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/17/176415 / HA ZA 20/268
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma wegens gewichtige redenen en de vraag wie de onderneming mag voortzetten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] en [B] Verhuizingen B.V. over de ontbinding van de vennootschap onder firma VOF [B]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewichtige redenen voor ontbinding, aangezien de onderlinge verhoudingen tussen de vennoten ernstig verstoord waren. [A] vorderde ontbinding van de VOF en stelde dat hij de onderneming na ontbinding mocht voortzetten, terwijl [B] Verhuizingen c.s. betoogde dat zij het recht hadden om de onderneming voort te zetten. De rechtbank concludeerde dat [B] Verhuizingen de vennoot was die niet de oorzaak van de ontbinding was en dat zij daarom bevoegd was om de onderneming voort te zetten. De rechtbank ontbond de VOF per 1 april 2022 en bepaalde dat het aandeel van [A] in de VOF aan [B] Verhuizingen werd toegedeeld, met de verplichting om een bedrag van € 164.000,00 aan [A] te betalen, vermeerderd met het kapitaal van [A] in het eigen vermogen van de VOF op het moment van uittreden. De proceskosten werden toegewezen aan [A] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/176415 / HA ZA 20-268
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E.T. van Dalen te Groningen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] VERHUIZINGEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in (deels voorwaardelijke) reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] BEHEER B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[E],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
advocaat mr. E. Douma te Sneek.
Eiser in conventie, tevens gedaagde in (deels voorwaardelijke) reconventie, zal hierna [A] genoemd worden. Gedaagden in conventie en (voor zover het [B] Verhuizingen B.V. betreft, tevens eiseres in deels voorwaardelijke reconventie) zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met [B] Verhuizingen c.s. en afzonderlijk als [B] Verhuizingen , [C] Beheer, [D] en [E] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021
  • de conclusie van antwoord in (deels voorwaardelijke) reconventie
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 3 juni 2021
  • de akte van [A]
  • de akte van [B] Verhuizingen c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[D] en [E] zijn - samen met 2 anderen, die geen partij zijn bij deze
procedure - vennoten van de vennootschap onder firma V.O.F. [C] Transport te [vestigingsplaats] (hierna: [C] Transport ). [C] Transport is een familiebedrijf dat zich al ruim 100 jaar toelegt op verhuizingen in binnen- en buitenland. [D] en [E] zijn tevens bestuurders van [C] Beheer. [C] Beheer is bestuurder en aandeelhouder van [B] Verhuizingen .
2.2.
Begin 2016 hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen (de vennoten van) [C] Transport en [G] , aandeelhouder van Gebroeders [B] B.V. (handelend onder de naam [B] Verhuizingen ) over de mogelijke overname van Gebroeders [B] B.V. [A] was destijds bij laatstgenoemde in dienst en hield zich bezig met onder meer de uitvoering van verhuizingen en het organiseren van de personeelsplanning. [G] heeft daarbij aangegeven dat [A] bij een overname voor een derde deel mede-eigenaar wilde worden.
2.3.
Bij akte van 24 juni 2016 is de vennootschap onder firma V.O.F. [B] Verhuizingen (verder: VOF [B] ) opgericht, met als vennoten [A] en [B] Verhuizingen .
2.4.
In de vennootschapsakte is vastgelegd dat VOF [B] per 1 juli 2016 wordt aangegaan met als doel om voor gezamenlijke rekening en risico een transport- en verhuisbedrijf (te weten: de onderneming ' [J] / [B] Verhuizingen te [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] ') uit te oefenen. In de vennootschapsakte is onder meer bepaald:
artikel 5 Inbreng en vermogen
(…)
2. Door maat 1 ( [B] Verhuizingen , toevoeging rechtbank) wordt ingebracht arbeid van haar uiteindelijke DGA's, de heren [D] en [E] . Deze arbeidsinzet zal echter in tijd beperkt zijn, aangezien de heren [D] en [E] beide ook (als natuurlijk persoon) firmant zijn in [C] Verhuizingen te [vestigingsplaats] . Maat 2 ( [A] , toevoeging rechtbank) is hiervan op de hoogte en verklaart zich hiermee akkoord. Wel is het streven dat de heren [C]
gezamenlijktenminste 0,5 fte inbrengen.
(…)
artikel 11 Winst-en-verliesdeling
1. De jaarlijkse winst of het jaarlijkse verlies zal door de vennoten als volgt worden verdeeld/gedragen:
In onderling overleg kan aan een vennoot een arbeidsvergoeding worden toegekend van de door hem ten behoeve van het bedrijf van de vennootschap extra verrichte arbeid.
Deze beloning bedraagt voor de vennoot 1 € 15.000 onder de voorwaarde dat door de heren [D] en [E] tenminste 0,5 fte aan arbeid voor de Vof wordt verricht.
Deze beloning bedraagt voor de vennoot 2 eveneens € 30.000 onder de voorwaarde dat hij 1 fte (fulltime) aan arbeid voor de Vof verricht.
Bij een lagere inzet wordt deze beloning pro rata verminderd
Het resterende resultaat wordt als volgt verdeeld:
Vennoot sub 1 66 2 /3e %
Vennoot sub 2 33 1/3e %
artikel 15 Voortzettingsbeding / Toedelingsbeding
1. In geval van ontbinding van de vennootschap is de vennoot die niet de oorzaak van de ontbinding was of ten aanzien van wie de vennootschap niet eindigde overeenkomstig artikel 14, bevoegd de onderneming van de vennootschap alleen of met anderen voort te zetten (…)
artikel 21 Boeteclausule
1. Indien een vennoot in strijd handelt met de bepalingen van dit contract waarvoor geen boeteclausule is opgenomen en na bij deurwaardersexploot in gebreke te zijn gesteld gedurende veertien dagen nalatig blijft in de nakoming van één of meer verplichtingen, verbeurt hij ten behoeve van de andere vennoot een direct opeisbare boete van € 10.000,00 (…) voor elke overtreding, alsmede € 500 voor elke dag dat de overtreding voortduurt (…).
2.5.
Op 1 juli 2016 heeft VOF [B] alle bedrijfsactiviteiten door middel van een activa-overeenkomst van Gebroeders [B] B.V. overgenomen.
2.6.
Op 1 oktober 2016 hebben [J] B.V. (een landelijk netwerk van erkende verhuisbedrijven, hierna te noemen [J] ) en VOF [B] schriftelijk een 'deelnemersovereenkomst' gesloten. Hierin is, voor zover van belang, vastgelegd dat VOF [B] per 1 juli 2016 deelneemt in [J] voor een proefperiode van 5 jaar. Nadien kan zij mogelijk aandeelhouder worden in [J] . In de overeenkomst zijn de verplichtingen voor VOF [B] jegens [J] vastgelegd. Tevens is in de overeenkomst bepaald dat [C] Transport zich volledig zal voegen naar de afspraken zoals die tussen [J] en VOF [B] zijn en zullen worden gemaakt. Deze bepaling is opgenomen - zo is in de overeenkomst vermeld - om te voorkomen dat de eigenaren van VOF [B] bepaalde activiteiten buiten het gezichtsveld van [J] zullen ondernemen. Specifiek is bepaald:
In het oog springend, maar slechts als voorbeeld genoemd, zijn bijv. het nakomen van afspraken inzake de huisstijl (zowel recht op, als verplichting tot) en de verplichting tot het voeren van het geldende managementsysteem.
De overeenkomst is namens [J] , VOF [B] en [C] Transport ondertekend.
2.7.
[D] en [E] verrichten hun werkzaamheden voor VOF [B] mede vanuit het kantoorpand van [C] Transport in [vestigingsplaats] . [A] verricht zijn werkzaamheden vanuit het kantoor in [vestigingsplaats] .
2.8.
[A] heeft tijdens vergaderingen met [D] en [E] op 17 maart 2020 en 13 mei 2020 aan de orde gesteld dat hij het niet eens is met de afgesproken winstverdeling en een groter gedeelte van de winst wil ontvangen omdat hij naar eigen zeggen meer arbeid voor VOF [B] verricht dan [B] Verhuizingen dat doet. [D] en [E] waren namens [B] Verhuizingen niet bereid om hierin mee te gaan.
2.9.
Vervolgens is tussen [A] enerzijds en [D] en [E] anderzijds een discussie ontstaan over (mogelijke) ontbinding van VOF [B] en de vraag wie daarbij op grond van artikel 15 van de vennootschapsakte de onderneming mag voortzetten. Tevens is gecorrespondeerd over de vraag welke bedragen met de uittreding van de ene of de andere vennoot gemoeid zullen zijn. Over deze onderwerpen is geen overeenstemming bereikt.
2.10.
Op 31 oktober 2019 heeft [A] in de groepsapp, die hij met [D] en [E] heeft, een schermafdruk geplaatst van de website van [C] Verhuizingen (de rechtbank begrijpt: een handelsnaam van [C] Transport), waarin naast de adressen van deze onderneming ook het adres van VOF [B] in [vestigingsplaats] als vestigingsadres van [C] Verhuizingen is vermeld. [A] heeft verzocht om deze laatste gegevens te verwijderen van de website en het briefpapier.
2.11.
Bij exploot van 8 september 2020 heeft een deurwaarder in opdracht van [A] aan [B] Verhuizingen en [C] Beheer een ingebrekestelling van 4 september 2020 betekend. In de ingebrekestelling zijn [B] Verhuizingen en/of [C] Beheer, voor zover van belang, gesommeerd om binnen 14 dagen na betekening:
  • het adres van VOF [B] van de website van [C] Verhuizingen te verwijderen en verwijderd te houden
  • de deelnemersovereenkomst met [J] na te leven, waaronder de bepaling die ziet op de huisstijl van [J]
  • te stoppen met het voeren van het Dekra-logo omdat dit logo te maken heeft met de ISO-certificering van [J] .
Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij het niet of niet tijdig naleven van deze sommaties, per overtreding aanspraak wordt gemaakt op de boetes als bedoeld in artikel 21 van de vennootschapsakte van VOF [B] .
2.12.
In een e-mail van 22 september 2020 heeft de directeur van [J] aan de vennoten van VOF [B] geschreven:
(…) De afgelopen maanden zijn er meerdere gesprekken geweest betreffende [C] Verhuizingen en de overstap naar [J] [C] Verhuizingen inclusief alle hierbij horende verplichtingen. Tot op heden is dit proces niet afgerond en slechts ten dele gerealiseerd. En dit laatste baart mij, maar zeker ook de aandeelhouders, best wel zorgen. Zoals de stand van zaken nu is, verwacht ik dat er onvoldoende draagkracht is onder de aandeelhouders om [J] [B] als aandeelhouder toe te laten. In dat geval houdt het deelnemerschap op dient [J] [B] de groep te verlaten. (…)
2.13.
Bij exploot van 30 september 2020 heeft een deurwaarder 2 processen-verbaal van constatering aan [B] Verhuizingen en [C] Beheer betekend, met daarbij de aanzegging dat aanspraak wordt gemaakt op de hiervoor bedoelde boetes.
2.14.
In een op verzoek van [B] Verhuizingen opgemaakt proces-verbaal van 6 oktober 2020 heeft een (andere) deurwaarder geconstateerd dat op de website en de Facebook-pagina van [C] Transport het vestigingsadres van VOF [B] in [vestigingsplaats] niet meer wordt vermeld.
2.15.
De directeur van [J] is zich in latere mails op het standpunt blijven stellen dat [C] Transport zich niet houdt aan haar verplichtingen uit de deelnemersovereenkomst. Tevens heeft hij in deze mails tot uitdrukking gebracht dat vanwege de tweespalt tussen de vennoten van VOF [B] het aandeelhouderschap in [J] van VOF [B] per 1 juli 2021 in gevaar komt. [C] Transport heeft dat bestreden.

3.De vordering in conventie

3.1.
[A] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. de tussen [A] en [B] Verhuizingen gesloten VOF [B] ontbindt wegens gewichtige redenen,
2. bepaalt dat [A] bij uitsluiting gerechtigd zal zijn om na ontbinding van VOF [B] de onderneming van VOF [B] voort te zetten,
3. bepaalt dat [B] Verhuizingen c.s. de naam [B] (verhuizingen) in welke combinatie dan ook, op geen enkele wijze meer mag gebruiken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding van het gebod,
4. bepaalt dat de waarde van het aandeel van [B] Verhuizingen in VOF [B] , wat [A] betreft vastgesteld moet worden op een bedrag van € 65.371,00,
5. [B] Verhuizingen c.s. hoofdelijk, des dat de één zal hebben betaald de anderen zullen zijn bevrijd, veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te betalen een drietal boetes van € 10.000,00 oftewel € 30.000,00 op grond van artikel 21 van de vennootschapsakte alsmede een drietal dagelijkse boetes van € 500,00 per dag, dus in totaal € 1.500,00 per dag voor iedere dag vanaf 22 september 2020 tot de dag dat de drie genoemde overtredingen zullen zijn geëindigd,
6. met veroordeling van [B] Verhuizingen c.s. in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[B] Verhuizingen c.s. voert verweer. Op de stellingen en verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in (deels voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[B] Verhuizingen vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
1. de tussen [A] en [B] Verhuizingen gesloten VOF [B] ontbindt,
2. bepaalt dat [B] Verhuizingen gerechtigd is om met uitsluiting van [A] de onderneming van VOF [B] na de ontbinding alleen of met derden voort te zetten,
3. bepaalt dat [A] daaraan zijn volledige medewerking moet verlenen, onder meer
- maar niet uitsluitend - door het afgeven van zijn inlogcodes en wachtwoorden van de systemen van VOF [B] , het afgeven van de sleutels van het pand, het op geen enkele wijze meer gebruiken van de naam van VOF [B] , van het zich onthouden van uitlatingen of gedragingen die schadelijk zijn of kunnen zijn voor VOF [B] , alsmede [A] met ingang van twee dagen na het te wijzen vonnis de toegang te ontzeggen tot het pand van VOF [B] , één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom aan [B] Verhuizingen van € 10.000,00 per overtreding van dit gebod, te vermeerderen met een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt,
4. de waarde van het aandeel van [A] in VOF [B] bepaalt op een bedrag van
€ 39.685,00, althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met het kapitaal van [A] in het eigen vermogen van VOF [B] op het moment van uittreden, zijnde de datum van het vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen datum,
5. [A] veroordeelt om aan [B] Verhuizingen te betalen een bedrag van € 2.359,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de betaling,
6. [A] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten,
in voorwaardelijke reconventie,
onder de voorwaarde dat de vorderingen van [A] geheel of gedeeltelijk worden toegewezen,
7. aan die veroordeling de voorwaarde verbindt dat [A] het door de rechtbank te betalen bedrag voor het aandeel van [B] Verhuizingen in VOF [B] binnen zeven dagen na het vonnis aan [B] Verhuizingen moet hebben betaald, bij gebreke waarvan [B] Verhuizingen gerechtigd is de onderneming na de ontbinding voort te zetten op de wijze zoals in punt 2 en 3 van het petitum van de eis in (onvoorwaardelijke) reconventie is gevorderd, tegen het door de rechtbank in het vonnis te bepalen en aan [B] Verhuizingen te betalen bedrag, alsdan met veroordeling van [A] in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
4.2.
[A] voert verweer. Op de stellingen en verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie en in (deels voorwaardelijke) reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de geschilpunten zal de rechtbank hierna de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk behandelen.
Is er grond om VOF [B] te ontbinden?
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat verdere samenwerking in VOF [B] niet langer mogelijk is omdat de onderlinge verhoudingen daarvoor te zeer zijn verstoord. Om die reden vorderen beide partijen ontbinding door de rechtbank. Gelet hierop is sprake van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7A:1684 BW, op grond waarvan de rechter op vordering van ieder der vennoten de vennootschap wegens gewichtige redenen kan ontbinden. Van een gewichtige reden is immers sprake indien, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van een of meer vennoten redelijkerwijs geen voortzetting van het vennootschappelijk verband kan worden gevraagd. De vordering tot ontbinding (zowel in conventie als in reconventie) zal daarom worden toegewezen.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat zij aan een deskundige een bindend advies zullen vragen over de waarde van de onderneming. Het definitieve rapport (opgesteld door De Valck Dealmakers B.V. en gedateerd 2 november 2021) is nadien door [A] bij akte in het geding gebracht. Beide partijen hebben in hun akte verklaard nog steeds in staat en bereid te zijn om de onderneming voort te zetten. De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag welke vennoot na ontbinding de onderneming mag voortzetten.
Welke vennoot mag de onderneming voortzetten?
5.4.
Beide partijen hebben een beroep gedaan op artikel 15 lid 1 van de vennootschapsakte, waarin is bepaald dat in geval van ontbinding van de vennootschap de vennoot die niet de oorzaak van de ontbinding was of ten aanzien van wie de vennootschap niet eindigde overeenkomstig artikel 14, bevoegd is de onderneming van de vennootschap alleen of met anderen voort te zetten. Zij stellen over en weer dat de andere vennoot de oorzaak is van de ontbinding.
5.5.
In artikel 14 is vastgelegd wanneer de vennootschap eindigt. Daarbij gaat het om kwesties zoals overlijden, ondercuratelestelling en het faillissement van een vennoot. Gelet op de wijze waarop artikel 15 lid 1 is geformuleerd gaat het bij de tekst '(…) die niet de oorzaak was (…)' dus kennelijk niet om de situaties die al onder het bereik van artikel 14 vallen. Beide partijen leggen artikel 15 lid 1 van de vennootschapsakte aldus uit, dat het hierbij gaat om het antwoord op de vraag aan welke vennoot verweten kan worden dat de verhoudingen zodanig verstoord zijn geraakt dat VOF [B] ontbonden moet worden. De rechtbank zal zich bij die uitleg aansluiten. Hierbij wordt wel aangetekend dat het lang niet altijd mogelijk zal zijn om op grond van de feiten een duidelijke 'veroorzaker' aan te wijzen. In veel gevallen zal het immers gaan om actie en reactie, met een neerwaartse spiraal in de onderlinge verhoudingen tot gevolg. Voor het geval die situatie zich hier voor zou doen, zou dat tot gevolg hebben dat op grond van de vennootschapsakte niet beslist kan worden aan welke vennoot (het aandeel van de andere vennoot in) de onderneming toegedeeld kan worden. In dat geval zal de vennootschapsakte geen uitkomst bieden en moet op grond van de wet beslist worden over deze vraag (artikel 3:185 lid 1 BW). Daarbij stelt de rechter de wijze van verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang.
5.6.
Voor wat betreft de vraag of op grond van de vaststaande feiten een duidelijke 'veroorzaker' zoals hiervoor bedoeld binnen VOF [B] kan worden aangewezen, overweegt de rechtbank als volgt. [A] heeft hierover gesteld dat de arbeidsinzet van [B] Verhuizingen (ofwel [D] en [E] ) in de loop van de jaren steeds minder werd. Hij kreeg de indruk dat hij in feite alleen de kar moest trekken. Volgens de dagvaarding kwam [A] er pas (de rechtbank begrijpt) begin 2020 achter dat er in de vennootschapsakte een 'scheve winstverdeling' was afgesproken. Deze verdeling was volgens [A] disproportioneel omdat hij veel meer tijd in VOF [B] stopte dan [D] en [E] dat deden. [A] is daarom deze afspraak ter discussie gaan stellen, maar [B] Verhuizingen was niet bereid om een andere verdeling af te spreken. Vervolgens is een discussie ontstaan over mogelijke ontbinding van VOF [B] en de waarde van ieders aandeel daarin en is een patstelling ontstaan. Later in 2020 is ook nog gebleken dat [C] Transport zich niet hield aan de afspraken uit de deelnemersovereenkomst met [J] . [A] heeft daarom ingebrekestellingen verstuurd aan [C] Transport en [C] Beheer en vervolgens aanspraak gemaakt op boetes als bedoeld in artikel 21 van de vennootschapsakte. Gelet op dit alles ligt de oorzaak van de verstoorde verhuizingen bij [B] Verhuizingen en - aldus nog steeds [A] - mag [A] op grond van artikel 15 lid 1 van de vennootschapsakte de onderneming na ontbinding voortzetten omdat hij niet de oorzaak van de ontbinding was. [B] Verhuizingen daarentegen stelt zich op het standpunt dat bij [A] de oorzaak van de verstoorde verhoudingen ligt. Tot het moment dat [A] - op onterechte gronden - over de winstverdeling begon waren de verhoudingen prima. Daarna is het geëscaleerd, waarbij kwam dat [A] ook onterechte verwijten begon te maken over het naleven door [C] Transport van de deelnemersovereenkomst met [J] . Als gevolg hiervan zijn de verhoudingen zodanig verstoord dat VOF [B] ontbonden moet worden. Gelet hierop mag [B] Verhuizingen de onderneming na ontbinding voortzetten, want de oorzaak van de ontbinding ligt bij [A] , aldus [B] Verhuizingen . De rechtbank overweegt hierover als volgt.
5.7.
Voor wat betreft de kwestie van de 'ongelijke vergoeding' heeft [A] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de vennootschapsakte is opgesteld door zijn adviseur Miedema en dat de afspraken over de arbeidsvergoeding en de winst- en verliesregeling in onderling overleg tot stand zijn gekomen. Het ging hem er in het voorjaar van 2020 dan ook niet zozeer om dat de regeling als zodanig voor hem toen als een verrassing kwam, maar dat hij de gemaakte afspraak (met name over de arbeidsvergoeding) wilde wijzigen omdat hij deze vanwege de feitelijke situatie niet langer passend vond. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat [A] degene is geweest die de afspraken hierover wilde openbreken. Indien hij daarbij een redelijk standpunt zou hebben ingenomen zou dat op zichzelf bezien wellicht te rechtvaardigen zijn geweest, maar de rechtbank is van oordeel dat [A] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat die situatie aan de orde was. Anders dan [A] heeft gesteld blijkt uit de feiten namelijk niet dat de afgesproken verhouding al jarenlang geen recht deed aan de feitelijke inspanningen van de vennoten voor VOF [B] . [A] heeft weliswaar gesteld dat hij in [vestigingsplaats] in feite de spreekwoordelijke kar trok, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat [D] en [E] de acquisitie doen en de offertes opstellen en dat hij, nadat de opdracht door de klant is gegeven, de offerte krijgt en de werkzaamheden voor de overeengekomen verhuizingen moet uitvoeren. Daarbij heeft hij niet weersproken dat [D] en [E] , zoals zij bij antwoord hebben betoogd, daarnaast ook alle externe contacten voor hun rekening nemen, vergaderingen van [J] bijwonen, offertes uitwerken en strategische ontwikkelingen binnen de organisatie initiëren. De omstandigheid dat de vennoten de werkzaamheden vanuit verschillende locaties verrichten zal vast hebben bijgedragen aan het gevoel van [A] dat hij er als het ware alleen voor staat, maar dat gevoel doet geen recht aan de feiten. Daar komt bij dat ten tijde van de oprichting van VOF [B] al bekend was (zie artikel 5 lid 2 van de vennootschapsakte) dat [D] en [E] hun werkzaamheden namens [B] Verhuizingen vanuit het kantoor van [C] Transport in [vestigingsplaats] zouden verrichten. De enkele omstandigheid dat [A] in zijn eentje vanuit [vestigingsplaats] voor VOF [B] aan het werk was heeft dan ook niet te maken met het afschuiven van werkzaamheden door [B] Verhuizingen , maar met een afgesproken taak- en locatieverdeling.
5.8.
Bij deze stand van zaken is het niet onbegrijpelijk dat [B] Verhuizingen niet heeft willen instemmen met een regeling die voor [A] gunstiger (en voor haarzelf: ongunstiger) was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [A] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het ter discussie stellen van de bestaande afspraak redelijk was en de reactie van [B] Verhuizingen daarop niet. [A] heeft zelf gesteld dat als gevolg van deze discussie een patstelling tussen de vennoten is ontstaan. Vervolgens is tussen de vennoten ook nog discussie ontstaan over de verplichtingen van [C] Transport jegens [J] en de gevolgen van het beweerdelijk niet nakomen van die verplichtingen voor het potentiële aandeelhouderschap van VOF [B] in [J] , maar de verhoudingen waren toen al verstoord. Er kan daarom in het midden blijven of [C] Transport daadwerkelijk haar verplichtingen niet is nagekomen.
5.9.
De rechtbank komt op grond van wat hiervoor is overwogen tot de slotsom dat [B] Verhuizingen aangemerkt moet worden als de vennoot die niet de oorzaak van de ontbinding was. Dit brengt op grond van de vennootschapsakte mee dat zij bevoegd is om de onderneming, alleen of met anderen, voort te zetten. De vordering van [A] op dit punt zal daarom worden afgewezen en de vorderingen van [B] Verhuizingen onder 1. en 2. zullen in zoverre worden toegewezen, met inachtneming van wat hierna wordt overwogen. [B] Verhuizingen heeft gevorderd dat de rechtbank 'bepaalt' dat zij gerechtigd is om met uitsluiting van [A] de onderneming voort te zetten. De rechtbank begrijpt dat bedoeld is te vorderen dat de rechtbank de verdeling van de gemeenschap aldus vaststelt dat het aandeel van [A] in VOF [B] aan [B] Verhuizingen wordt toegedeeld, overeenkomstig de systematiek van artikel 3:185 BW. Deze toedeling impliceert vanzelfsprekend dat [B] Verhuizingen vervolgens aldus gerechtigd is om de onderneming alleen of met anderen voort te zetten. [B] Verhuizingen heeft in haar vordering geen datum genoemd per wanneer VOF [B] wat haar betreft moet worden ontbonden. De rechtbank ziet aanleiding om de vennootschap per 1 april 2022 te ontbinden.
5.10.
Ter zijde overweegt de rechtbank dat haar oordeel niet anders uitgevallen zou zijn als op grond van artikel 3:185 lid 1 BW beoordeeld had moeten worden wie de onderneming zou mogen voortzetten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [B] Verhuizingen over een ruime mate van ervaring beschikt voor zover het om het exploiteren (waaronder het binnenhalen van alle opdrachten) en verder uitbouwen van een verhuisbedrijf gaat, terwijl de rol van [A] zich op uitvoeringsniveau afspeelt.
5.11.
Nu hiervoor is beslist dat [B] Verhuizingen de onderneming mag voortzetten wordt aan de vordering in voorwaardelijke reconventie niet meer toegekomen.
Moeten aan [A] verboden en geboden worden opgelegd?
5.12.
[B] Verhuizingen heeft gevorderd dat [A] zijn volledige medewerking moet geven aan de overdracht en heeft daarbij een aantal voorbeelden genoemd, zoals het verstrekken van inlogcodes en sleutels. Ook is gevorderd dat [A] zich moet onthouden van uitlatingen of gedragingen die schadelijk (kunnen) zijn voor de onderneming. [A] heeft in reactie hierop aangevoerd dat hij begrijpt dat hij zijn medewerking moet verlenen in het geval de rechtbank zou beslissen dat hij niet de onderneming mag voortzetten. De vordering kan echter niet (volledig) worden toegewezen omdat deze op enkele onderdelen te vaag is en executieproblemen tot gevolg zal hebben, aldus [A] .
5.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vordering op dit punt toe te wijzen. [B] Verhuizingen heeft niet gesteld dat zij gegronde vrees heeft voor het niet meewerken door [A] aan de overdracht en het doen van haar onwelgevallige (onrechtmatige) uitlatingen. Uit de reactie van [A] volgt bovendien dat hij op vrijwillige basis zal meewerken aan de overdracht van zijn aandeel. De vordering zal worden afgewezen.
Welk bedrag moet [B] Verhuizingen in het kader van de ontbinding aan [A] betalen?
5.14.
Zoals hiervoor al vermeld hebben [A] en [B] Verhuizingen na de mondelinge behandeling een bindend advies ingewonnen over de waarde van de onderneming. Daarbij is - zo blijkt uit het rapport - na onderling overleg als waarderingsdatum 1 januari 2021 aangehouden. Zij hebben in hun aktes niet inhoudelijk op het rapport gereageerd.
5.15.
Uit het rapport van De Valck Dealmakers blijkt dat bij voortzetting van de onderneming door [B] Verhuizingen zij een bedrag van € 164.000,00 aan [A] moet betalen. De rechtbank zal de vordering onder 4. in reconventie - voor zover het om het aandeel van [A] in VOF [B] gaat - aldus toewijzen, op de wijze zoals in het dictum te melden. [B] Verhuizingen heeft weliswaar een lager bedrag in haar eis genoemd, maar daaraan toegevoegd: 'althans op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.' Partijen zijn het daarnaast eens over het feit dat dit bedrag nog vermeerderd moet worden met het kapitaal van [A] in het eigen vermogen van VOF [B] op het moment van uittreden. De vordering onder 4. zal ook op dit punt worden toegewezen.
Moet [A] de kosten van de partijdeskundige aan [B] Verhuizingen vergoeden?
5.16.
[B] Verhuizingen heeft tot slot gevorderd dat [A] aan haar de helft moet vergoeden van het bedrag dat zij heeft moeten betalen aan haar partijdeskundige Numan om de waarde van de onderneming te bepalen. Volgens [B] Verhuizingen zijn deze kosten aan te merken als 'in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten ter voorkoming van het geding'. De vordering zal in zoverre worden afgewezen. [B] Verhuizingen heeft geen grondslag voor vergoeding van deze kosten gesteld en daarnaast zal het rapport van Numan in deze zaak niet worden gevolgd. Partijen zijn het er immers over eens dat het rapport van De Valck Dealmakers leidend moet zijn en uit dit rapport volgt dat [B] Verhuizingen een veel hoger bedrag aan [A] moet betalen dan Numan had becijferd.
voorts in conventie
Is [B] Verhuizingen c.s. boetes verschuldigd aan [A] ?
5.17.
Voor wat betreft de door [A] gevorderde boetes overweegt de rechtbank als volgt. [A] vordert - onder verwijzing naar de ingebrekestelling van 4 september 2020 en de daarmee verband houdende exploten van de deurwaarder - betaling van deze boetes van [B] Verhuizingen c.s. Volgens [A] is [B] Verhuizingen op grond van artikel 21 van de vennootschapsakte boetes verschuldigd geraakt omdat zij zich niet heeft gehouden aan bepalingen uit de vennootschapsakte en de deelnemersovereenkomst. Voor wat betreft de overige gedaagden geldt dat zij als (indirect) bestuurders het [B] Verhuizingen onmogelijk hebben gemaakt om de verplichtingen van [B] Verhuizingen jegens [J] na te komen. [B] Verhuizingen c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze vordering en onder meer betoogd dat de vordering hoe dan ook niet jegens [B] Verhuizingen c.s. toewijsbaar is.
5.18.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van [C] Beheer en [D] en [E] afwijzen nu zij geen partij zijn bij de vennootschapsakte. Zij kunnen dus niet worden aangesproken voor deze contractuele boetes. Kennelijk heeft [A] bij deze vordering in zoverre het oog gehad op het leerstuk van bestuurdersaansprakelijkheid, dat - indien de feiten daarvoor worden gesteld - tot schadeplichtigheid van een bestuurder kan leiden. Die feiten zijn echter niet gesteld en de vordering ziet ook niet op schadevergoeding.
5.19.
Voor wat betreft [B] Verhuizingen zal hierna onderscheid gemaakt worden tussen de gevorderde boete voor de naam- en adresvermelding van [B] Verhuizingen op onder meer de website van [C] Transport enerzijds en de beweerde niet nakoming van de deelnemersovereenkomst door [C] Transport anderzijds (zie rechtsoverweging 2.11.). Voor wat betreft dit laatste geldt dat artikel 21 uitsluitend ziet op handelen in strijd met de vennootschapsakte. De verwijten die [A] op dit punt aan [B] Verhuizingen maakt hebben echter betrekking op de verplichtingen die [C] Transport op grond van de deelnemersovereenkomst jegens [J] op zich heeft genomen. Artikel 21 van de vennootschapsakte heeft daar geen betrekking op. Los daarvan gaat het om verplichtingen van [C] Transport jegens [J] en dus niet om verplichtingen van (één van de) gedaagden ten opzichte van [A] . In zoverre zal de vordering worden afgewezen. Er kan daarom in het midden blijven of daadwerkelijk sprake is geweest van overtreding van de deelnemersovereenkomst door [C] Transport .
5.20.
De boete die van [B] Verhuizingen wordt gevorderd voor de hiervoor bedoelde naam- en adresvermelding is evenmin toewijsbaar. [A] heeft niet toegelicht met welke bepaling van de vennootschapsakte door [B] Verhuizingen in strijd is gehandeld. De verwijten worden bovendien feitelijk gericht tot [C] Transport , die geen partij is bij de vennootschapsakte en ook geen partij is bij dit geding. Ook in dit geval kan dus in het midden blijven of het verwijt als zodanig terecht was.
5.21.
De slotsom is dan ook dat de vordering zal worden afgewezen.
voorts in conventie en in reconventie
De proceskosten
5.22.
[A] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie. Deze kosten worden, voor zover tot op heden aan de kant van [B] Verhuizingen c.s. gevallen, vastgesteld op een bedrag van:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
€ 6.428,00(2 punten in tarief VII)
Totaal: € 10.559,00.
5.23.
De rechtbank ziet aanleiding om de kosten in reconventie te compenseren nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zullen worden gesteld.
De nakosten
5.24.
De vordering tot vergoeding van de nakosten is onweersproken gebleven. Deze vordering is toewijsbaar omdat de kosten zich nu al laten begroten. De vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum te melden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
ontbindt VOF [B] , gesloten tussen [B] Verhuizingen en [A] , met ingang van 1 april 2022,
voorts in conventie
6.2.
wijst de vorderingen af,
6.3.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure en stelt deze kosten, voor zover tot op heden aan de kant van [B] Verhuizingen c.s. gevallen, vast op een bedrag van
€ 10.559,00,
6.4.
veroordeelt [A] in de nakosten en begroot deze kosten op een bedrag van
€ 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de kosten van betekening van het exploot,
in reconventie
6.5.
deelt het aandeel van [A] in VOF [B] toe aan [B] Verhuizingen , onder de verplichting van [B] Verhuizingen om een bedrag van € 164.000,00 aan [A] te betalen, te vermeerderen met het kapitaal van [A] in het eigen vermogen van VOF [B] per
1 april 2022,
6.6.
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7.
wijst af het meer of andere gevorderde,
voorts in conventie en in reconventie
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de beslissingen onder 6.1., 6.3., 6.4. en 6.5. betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.fn 85