ECLI:NL:RBNNE:2022:677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/3054
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake mijnbouwschade onder de Tijdelijke wet Groningen

In deze bestuursrechtelijke procedure heeft eiser, eigenaar van een woonhuis in Groningen, een aanvraag ingediend voor schadevergoeding op basis van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) vanwege vermeende schade aan zijn woning door mijnbouwactiviteiten. De aanvraag werd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen afgewezen, omdat er geen zichtbare fysieke schade was vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt en het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, is door hem aangevochten bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 is de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals een deskundige van het schade-expertisebureau NIVRE.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade, die bestaat uit een oneffenheid in de wand van de trapopgang, niet als fysieke schade kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten om geen nader onderzoek te laten uitvoeren naar de oneffenheid achter het behang, omdat de deskundigen geen bewijs van fysieke schade hebben kunnen vaststellen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de oneffenheid het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. De rechtbank concludeert dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld en het beroep ongegrond verklaart.

De uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 in de zaak tussen

[naam], uit [plaats], eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigden: mr. T.W. Franssen en mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

Op 11 maart 2020 heeft eiser, op grond van de Tijdelijke wet Groningen (de TwG), een aanvraag ingediend tot schadevergoeding voor het woonhuis aan [adres] te [plaats].
In het besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen en besloten om geen vergoeding toe te kennen.
Eiser heeft op 8 september 2020 tegen het primaire besluit bezwaar ingediend.
Op 16 december 2020 heeft eiser zijn bezwaren tegen het primaire besluit tijdens een hoorzitting nader toegelicht.
In het besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Als deskundige is verschenen de heer L.H.M. Nabben, van het schade-expertisebureau Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Het betreffende woonhuis aan [adres] te [plaats] is in gebruik als 2 onder 1 kap, bestaande uit een begane grond, eerste en tweede etage en een vliering. Het woonhuis is gebouwd in 2007, eiser is sinds 2019 de eigenaar.
1.2.
Op 11 maart 2020 heeft eiser voor de schade aan het woonhuis aan [adres] te [plaats], op grond van de TwG, een aanvraag ingediend tot schadevergoeding door mijnbouw. De schade bestaat uit een oneffenheid (vermeende scheur) in de wand van de trapopgang op de tweede etage. De vermeende scheur bevindt zich midden in het wandvlak, onder het glasvliesbehang en heeft een totale lengte van 2,50 m.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en besloten om geen schadevergoeding toe te kennen. Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat het uitgangspunt bij een opname is dat alleen zichtbare fysieke schade wordt opgenomen. Bij het bestreden besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het bewijsvermoeden slechts van toepassing is indien de deskundige kan constateren dat er sprake is van fysieke schade. De oneffenheid kan verschillende oorzaken hebben die niets van doen hebben met mijnbouwactiviteiten. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder aangevoerd dat wanneer er sprake zou zijn van scheurvorming als gevolg van mijnbouwactiviteiten, het aannemelijk zou zijn dat er (ook) scheurvorming zou zijn ontstaan op zwakkere plekken.
1.4.
Verweerder heeft 23 augustus 2021 een dwangsombesluit genomen vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op het ingediende bezwaarschrift. Verweerder heeft de verbeurde dwangsom overeenkomstig artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld op het maximale bedrag € 1.442,-.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan.
2.1.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In het adviesrapport, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, is ten onrechte opgenomen dat de schade zich op de derde etage bevindt. De schade bevindt zich op de tweede etage. Daarnaast zijn de foto’s – gemaakt door de aannemer – die in het adviesrapport zijn gebruikt van slechte kwaliteit zodat schade, los van de rode pijlen, niet zichtbaar is. De deskundigen hebben op basis van de slechte foto’s geconcludeerd dat er geen schade waarneembaar is. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiser op eigen kosten het glasvliesbehang dient te verwijderen, om op die manier aan te tonen wat er zich precies achter bevindt. Eiser verwijst naar het weerlegbare bewijsvermoeden.
2.2.
Eiser verwijst verder naar het contact dat hij heeft gehad met VastgoedTotaal te Groningen, die in 2018 een bouwkundige keuring voor de aankoop van de woning heeft uitgevoerd. VastgoedTotaal geeft aan dat ten tijde van de bouwkundige keuring de scheur niet aanwezig was. Verder wordt aangegeven dat het niet aannemelijk is dat de onthechting van het glasvliesbehang of de oneffenheid van de wandafdekking de oorzaak van de schade is.
2.3.
Voorts verwijst eiser naar het onderzoek en schaderapport van 21 maart 2015, opgesteld door Arcadis naar aanleiding van een schademelding van de vorige eigenaar van het woonhuis. Uit het rapport komt naar voren dat er scheurvorming was ontstaan op verschillende zwakke plekken in de woning, waaronder in de buurt van de huidige schade. Destijds is er schade toegekend en is een causaal verband tussen de scheurvorming en de mijnbouwactiviteiten aangenomen.
3. Verweerder voert in beroep het volgende aan.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet ter zake doet dat de ruimte waarin de schade is opgenomen zich op een andere verdieping bevindt dan is genoteerd, nu dit berust op een verschrijving. Verweerder voert aan dat eiser bij zijn aanvraag heeft gekozen voor deelname aan de aannemersvariant. In eisers geval heeft een aannemer van SHP de schade aan de woning opgenomen en vastgesteld. De opnemer heeft ter plaatse geen scheur en alleen een oneffenheid geconstateerd. Vervolgens heeft ook de deskundige geen fysieke schade geconstateerd. Verder verwijst verweerder naar de definitie van het begrip fysieke schade. Onder fysieke schade wordt verstaan: een fysieke aantasting, die zich manifesteert in een blijvende verandering van vorm of structuur of stand c.q. verzakking, die naar verkeersopvatting de gaafheid kenmerkt.
3.2.
Naar aanleiding van hetgeen eiser in het beroepschrift naar voren heeft gebracht, heeft de heer Nabben een schriftelijke toelichting gegeven. Deskundige Nabben geeft (nogmaals) in de toelichting aan dat een oneffenheid is geconstateerd. De oneffenheid kan niet als fysieke schade worden aangemerkt omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van aantasting van het bouwdeel. Ondanks dat er in de beroepsprocedure door eiser een nieuwe foto is aangeleverd, bestaat er naar het oordeel van de deskundige geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek. Het standpunt van VastgoedTotaal geeft daarnaast ook geen reden om de eerdere conclusies aan te passen. De heer Nabben deelt de mening van VastgoedTotaal niet.
3.3.
Verweerder voert voorts aan dat in onderhavig geval de deskundigen hebben geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van (niet zichtbare) fysieke schade onder het behang en dat om die reden geen destructief onderzoek is uitgevoerd waarbij het behang is verwijderd. Verweerder merkt daarbij op dat het in beginsel voor risico van eiser is om het behang te verwijderen om eventuele schade zichtbaar te maken. Als echter blijkt dat er schade is en de schade mijnbouw gerelateerd is, dan vergoedt verweerder de kosten die redelijk zijn om de schade te herstellen in de staat waarin de muur verkeerde ten tijde van het ontstaan van de schade.
3.4.
Tot slot voert verweerder aan dat de trillingssnelheid, sinds het in 2018 uitgevoerde bouwkundig onderzoek, ruimschoots onder de grenswaarde heeft gelegen. Ter illustratie heeft verweerder in het verweerschrift een tabel opgenomen met een overzicht van ter plaatse maximaal opgetreden trillingssnelheden. Voor wat betreft de kans op schade bij trillingssnelheden geldt bij normaal metselwerk een kans op schade van 1%, indien de trillingssnelheid ter plaatse 5 mm/s was en bij gevoelig metselwerk een kans op schade van 1%, indien de trillingssnelheid ter plaatse 3 mm/s was. Deze trillingssnelheid moet volgens het onderzoek dat TU Delft in 2018 heeft uitgevoerd worden bepaald door uit te gaan van een overschrijdingskans van 25% (in plaats van 1%). Uitgaande van een overschrijdingskans van 25% is de trillingssnelheid als gevolg van de beving van Wagenborgen ter plaatse slechts 0,90 mm/s geweest. Verweerder voert daarom aan dat trillingssnelheid ruimschoots onder de grenswaarden heeft gelegen, waarbij een 1% kans op schade bestaat.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ten onrechte naar het bewijsvermoeden verwijst. Op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Uit de bepaling volgt dat sprake moet zijn van fysieke schade. Dat er sprake is van scheurvorming, dus (fysieke) schade aan de wand, is, mede gelet op de definitie van fysieke schade, door eiser niet aannemelijk gemaakt.
4.2.
In onderhavige procedure ligt nu de vraag voor of verweerder, na de schadeopname en het deskundige rapport, terecht heeft besloten om geen nader onderzoek te laten uitvoeren naar de oneffenheid achter het behang, door bijvoorbeeld het behang te laten verwijderen.
4.2.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit – verwijzend naar de deskundige Huizinga van NIVRE – geoordeeld dat er sprake is van een oneffenheid in de wand. Het is volgens verweerder verder niet aannemelijk dat de oneffenheid is veroorzaakt door scheurvorming. In onderhavige beroepsprocedure onderschrijft deskundige Nabben het eerder uitgebrachte advies. Het is volgens de deskundige Huizinga niet duidelijk of sprake is van scheurvorming, oneffenheid of onthechting van het glasvliesbehang. Verder wordt door de deskundigen Nabben en Huizinga beschreven dat niet is gebleken dat er sprake is van enige schade en dat mijnbouwschade niet aannemelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat getwijfeld moet worden aan de conclusies van de deskundigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit terecht gebaseerd op de deskundigenadviezen. Het is de rechtbank daarnaast niet gebleken dat verweerder en de deskundigen van een verkeerde veronderstelling zijn uitgegaan omdat de kwaliteit van de foto’s slecht zou zijn, nu deskundige Nabben ook de door eiser aangeleverde foto (opnieuw) heeft beoordeeld.
4.2.3.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser slechts de verklaring van VastgoedTotaal (te Groningen) heeft aangevoerd, het bouwkundige rapport uit 2018 ontbreekt. De enkele stelling dat de (vermeende) scheur niet aanwezig was ten tijde van het bouwkundige onderzoek, zonder redengevend bewijs, is voor de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder nader onderzoek moet uitvoeren.
4.2.4.
Verder merkt de rechtbank op dat uit het rapport van Arcadis van 6 mei 2015 volgt dat de schade op zolder – bestaande uit een lichte scheur in de hoek – destijds niet het gevolg was van aardbevingen. De foto’s die in het rapport zijn opgenomen ([bestandsnaam 1], [bestandsnaam 2] en [bestandsnaam 3]) bevestigen dat de huidige schade van de vermeende scheur zich op dezelfde verdieping – de tweede etage – bevindt. De stelling van eiser dat uit het rapport volgt dat er scheurvorming was ontstaan op verschillende zwakke plekken in de woning, waaronder in de buurt van de huidige schade, volgt de rechtbank dan ook niet.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderzocht of de oneffenheid het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft overwogen om het behang niet te verwijderen. Verweerder heeft in onderhavige procedure voldoende zorgvuldig gehandeld. Daarom is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.