[slachtoffer] , bijgestaan door mr. C.E. Hok-A-Hin, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,- ter vergoeding van materiële schade (broek en trui van het merk ‘Phillip Plein’) en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Aan immateriële schade dient, net als bij de medeverdachten, een bedrag van € 750,- te worden toegewezen. De materiële schade is dermate hoog, dat deze beter moet worden onderbouwd. Omdat er wel voldoende rechtstreeks verband is met het door verdachte gepleegde feit, kan de materiële schade worden geschat op € 500,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de benadeelde partij een dure broek en trui meteen heeft weggegooid, terwijl het kaarsvet verwijderd had kunnen worden. Bovendien is verdachte niet degene geweest die met een kaars richting aangever heeft gegooid.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de schade onvoldoende is onderbouwd en niet objectief is aangetoond. Bovendien is de door de benadeelde aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar met deze casus.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake de immateriële schade zal -zoals bij de medeverdachten- hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade voor het overige afwijzen.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Gesteld wordt dat de benadeelde partij zijn broek en trui, beide ter waarde van € 600,-, heeft weg moeten gooien omdat er kaarsvet op is gekomen. De benadeelde partij heeft echter de waarde van de kleding onvoldoende onderbouwd.
Gelet op de gestelde waarde van deze kleding, had dit wel in de rede gelegen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ter zake de gevorderde materiële schade daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.