ECLI:NL:RBNNE:2022:676

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
18/257191-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in vereniging met anderen

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 januari 2020 in Veendam, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], heeft aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het meermalen met gebalde vuisten slaan van het slachtoffer en het trappen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank achtte de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet geschonden, ondanks de verdediging die hierop had gewezen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en omstanders. De rechtbank wees ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], toe voor immateriële schade, maar verklaarde de vordering voor materiële schade niet ontvankelijk, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om het bedrag van € 750,- aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/257191-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 8 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , postadres: [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 februari 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.M. R . Ilahibaks, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Veendam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of waarbij die [slachtoffer] op de grond viel en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of schouders en/of bovenbeen en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben getrapt en/of
-een barstoel tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen is dat er met een barstoel tegen het hoofd van aangever is gegooid, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft primair aangevoerd dat niet is bewezen dat verdachte was betrokken bij de mishandeling van aangever. Afgezien van aangever heeft niemand de naam van verdachte genoemd als degene die heeft geschopt of geslagen. De twee verklaringen van aangever bevatten bovendien tegenstrijdigheden en discrepanties. Omdat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, is er geen bewijs voor medeplegen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van zware mishandeling of een poging daartoe, gelet op het geringe letsel dat is ontstaan bij aangever.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 22 februari 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 23 januari 2020 ’s avonds met een paar vrienden in de [naam uitgaansgelegenheid] te Veendam. Wij waren met meerdere auto’s. Mijn moeder heet [getuige 1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 23 januari 2020, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020115110 d.d. 4 mei 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 23 januari 2020 omstreeks 21.40 uur was ik in de [naam uitgaansgelegenheid] te Veendam. Omstreeks 21.40 uur zat ik achter de gokautomaat. Ik zag dat [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte), [naam 1] , [naam 2] [naam 3] en nog 5 onbekenden voor mij de zaak binnen kwamen lopen. Ik zag dat [naam 2] in een rechte lijn naar mij toe liep en ik voelde dat hij mij een harde klap met kracht en met gebalde vuist gaf op de linker achterzijde van mijn hoofd. Vervolgens zag ik dat [verdachte] en [naam 1] hun vuisten balden en mij ook een klap met kracht gaven op de linker achterzijde van mijn hoofd. Ik voelde door deze klappen erg veel pijn, waardoor ik op de grond viel. Toen ik op de grond lag, zag ik dat [naam 1] , [naam 2] en [verdachte] om mij heen gingen staan en dat de 5 voor mij onbekende mannen ook naar mij toe liepen en mij trappen met kracht gaven aan de linkerzijde van mijn bovenbeen, mijn schouders en mijn hoofd. Ik voelde hierdoor veel pijn.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2020,opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 23 januari 2020 hoorden wij de eigenaar van de [naam uitgaansgelegenheid] verklaren dat er 8 man aan kwamen. Ze waren de bar binnen gekomen, waren direct op aangever [slachtoffer] af gegaan en sloegen en schopten met alle 8 op aangever [slachtoffer] in.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
29 januari 2020, opgenomen op pagina 137 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben gebeld door [getuige 2] , de eigenaar van [naam uitgaansgelegenheid] te Veendam. [getuige 2] klonk erg overstuur. [getuige 2] had het over een afrekening in zijn zaak en daarbij noemde hij de naam [slachtoffer] . Op een donderdag of vrijdag is [slachtoffer] binnen gekomen in de [naam uitgaansgelegenheid] . [slachtoffer] ging bij de gokautomaat staan. Kort daarop hoorde [getuige 2] gierende banden en kwamen er 8 tot 10 man de zaak binnen stormen, deze liepen naar [slachtoffer] toe. [slachtoffer] kwam ten val en daarna werd hij op zijn gezicht geschopt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
29 januari 2020, opgenomen op pagina 139 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
[getuige 2] klaagde over de aanrijtijd van de politie bij een mishandeling van [slachtoffer] , die in zijn [naam uitgaansgelegenheid] plaatsvond (opmerking verbalisant: donderdag 23 januari 2020).
[getuige 2] vertelde dat op donderdag [slachtoffer] bij hem in de [naam uitgaansgelegenheid] kwam.
Nog
geen minuut later kwamen er twee auto's aanrijden met piepende banden, die vlakbij de [naam uitgaansgelegenheid] stopten. Daarna kwamen een man of 8 binnen en die liepen gelijk naar [slachtoffer] toe. De 8 mannen begonnen hem gelijk op zijn hoofd te slaan / beuken en [slachtoffer] viel. Daarna werd er naar [slachtoffer] hoofd geschopt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van
19 maart 2020, opgenomen op pagina 201 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
De jongens vlogen gelijk op [slachtoffer] af. Ik heb gezien dat twee of drie man hem sloegen met hun vuisten. Hierdoor viel [slachtoffer] op de grond. U vraagt mij wie ik herkend heb van de aanvallers. Een van de zoons van [getuige 1] . Volgens mij was dit een [verdachte] of zo.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de mannen is geweest die aangever heeft aangevallen en hem heeft gestompt en getrapt. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte op dit punt wordt ondersteund. De rechtbank verwijst hierbij naar de verklaring van getuige [getuige 2] , die verdachte heeft herkend als één van de aanvallers van aangever. Hij benoemt bij deze herkenning van verdachte details die door verdachte zijn bevestigd, zoals het benoemen van de naam van de moeder van verdachte. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte die avond één van de geweldplegers is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het met meerdere personen schoppen en stompen tegen het hoofd (deels terwijl aangever op de grond lag) de aanmerkelijke kans op dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte die kans ook aanvaard door met een grote groep mannen de aanval te openen op aangever die op dat moment alleen was en door te gaan met de aanval ook toen aangever op de grond belandde. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2020 te Veendam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-die [slachtoffer] meermalen met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd heeft geslagen, waarbij die [slachtoffer] op de grond viel en
-die [slachtoffer] tegen het hoofd en schouders en bovenbeen heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. De officier van justitie heeft onder meer rekening gehouden met de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer vuistslagen in het gezicht te geven en vervolgens, terwijl het slachtoffer op de grond lag, onder meer tegen het hoofd te schoppen. Uit het dossier komt naar voren dat sprake was van een vergeldingsactie. De mishandeling vond plaats in een café, waar op dat moment een darttoernooi werd gehouden, zodat veel bezoekers getuige van de mishandeling waren. Door het geweld is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tevens zijn de cafébezoekers en de kroegbaas ongewild geconfronteerd met het geweld en is hierdoor angst bij hen ontstaan, zoals ook blijkt uit het feit dat meerdere personen tegenover de politie hebben aangegeven bang te zijn en geen verklaringen wilden afleggen.
Het oriëntatiepunt van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) dat ziet op bestraffing van een zware mishandeling waarbij sprake is van trappen tegen het hoofd, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Nu het in deze zaak is gebleven bij een poging tot zware mishandeling en er relatief weinig letsel is, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met de aan de medeverdachten opgelegde straffen.
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM niet geschonden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de criminal charge een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte werd aangehouden, te weten 1 juli 2020. Sinds die datum is nog geen twee jaren verstreken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor strafvermindering, ook niet in verband met het tijdsverloop tussen de afronding van het onderzoek en de behandeling van de zaak op zitting, nu dit tijdsverloop mede is te wijten aan verdachte zelf die zich heeft onttrokken aan zijn aanhouding door zich onvindbaar te maken.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , bijgestaan door mr. C.E. Hok-A-Hin, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.200,- ter vergoeding van materiële schade (broek en trui van het merk ‘Phillip Plein’) en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Aan immateriële schade dient, net als bij de medeverdachten, een bedrag van € 750,- te worden toegewezen. De materiële schade is dermate hoog, dat deze beter moet worden onderbouwd. Omdat er wel voldoende rechtstreeks verband is met het door verdachte gepleegde feit, kan de materiële schade worden geschat op € 500,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de benadeelde partij een dure broek en trui meteen heeft weggegooid, terwijl het kaarsvet verwijderd had kunnen worden. Bovendien is verdachte niet degene geweest die met een kaars richting aangever heeft gegooid.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de schade onvoldoende is onderbouwd en niet objectief is aangetoond. Bovendien is de door de benadeelde aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar met deze casus.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake de immateriële schade zal -zoals bij de medeverdachten- hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020. De rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade voor het overige afwijzen.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Gesteld wordt dat de benadeelde partij zijn broek en trui, beide ter waarde van € 600,-, heeft weg moeten gooien omdat er kaarsvet op is gekomen. De benadeelde partij heeft echter de waarde van de kleding onvoldoende onderbouwd.
Gelet op de gestelde waarde van deze kleding, had dit wel in de rede gelegen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ter zake de gevorderde materiële schade daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de immateriële schade, voor het overige af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalings-verplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2022.
Mr. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.