ECLI:NL:RBNNE:2022:671

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
203686
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medewerking aan Iraanse echtscheiding en onrechtmatige weigering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 9 maart 2022, is de vrouw, eiseres, een Iraanse die in Nederland woont, in een juridische strijd verwikkeld met haar man, gedaagde, over de medewerking aan hun Iraanse echtscheiding. De partijen zijn sinds 15 april 2010 met elkaar gehuwd in Teheran, Iran, maar de echtscheiding is op 7 oktober 2014 door de Nederlandse rechtbank uitgesproken en op 17 juli 2015 ingeschreven in de registers van de gemeente Den Haag. De man weigert echter medewerking te verlenen aan de Iraanse echtscheiding, wat de vrouw in haar vrijheden beperkt. De vrouw vordert dat de rechtbank de weigering van de man als onrechtmatig verklaart en hem verplicht om de nodige handelingen te verrichten om de echtscheiding te effectueren.

De rechtbank overweegt dat de weigering van de man om mee te werken aan de echtscheiding onrechtmatig is, gezien de omstandigheden van de vrouw die haar in haar vrijheden beperkt. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat een dergelijke weigering onrechtmatig kan zijn als deze in strijd is met de zorgvuldigheid die de man in het maatschappelijk verkeer jegens de vrouw in acht behoort te nemen. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man, en dat de man verplicht is om binnen twee weken na een verzoek van de vrouw de nodige handelingen te verrichten. Tevens wordt een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de man in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00.

De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Sanna.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/203686 / HA ZA 21-19
Vonnis van 9 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiser],
eiseres,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. M. Goosen te Groningen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de mondelinge behandeling van 8 februari 2022, gehouden via Skype for Business;
  • de aanvullende productie van de vrouw;
  • de zittingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 15 april 2010 in Teheran (Iran). Bij beschikking van 7 oktober 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding naar Nederlands recht uitgesproken. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de gemeente Den Haag op 17 juli 2015.
2.2.
Partijen zijn naar Iraans recht nog altijd gehuwd. De man weigert medewerking te verlenen aan de Iraanse echtscheiding voor zover hij daarvoor in persoon bij de Iraanse ambassade in Den Haag zou moeten verschijnen.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de weigering van de man om mee te werken aan de Iraanse echtscheiding onrechtmatig is en dat de vrouw daardoor schade lijdt omdat zij gevangen zit in het Iraanse huwelijk;
II. te bepalen dat de man gehouden is binnen een week na de betekening van de uitspraak van de rechtbank alle handelingen te verrichten die door de vrouw onder de punten 6 tot en met 8 van de dagvaarding zijn beschreven;
III. te bepalen dat de man een dwangsom verschuldigd is van € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00 voor elke dag dat hij in gebreke is zijn medewerking te verlenen;
IV. met de veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
Het geschil betreft de beëindiging van het Iraanse huwelijk van partijen. Partijen zijn het er op zichzelf genomen over eens dat deze beëindigd dient te worden, maar zij verschillen van mening over de wijze waarop dit zou moeten plaatsvinden.
4.2.
Bij de beoordeling van dit geschil neemt de rechtbank als toetsingskader de uitspraak van de Hoge Raad van 22 januari 1982 (ECLI:NL:HR:1982:AG4319). Hierin is aanvaard dat de weigering van de man het nodige te doen om tot een (in dat geval: joodse religieuze) echtscheiding te komen, onrechtmatig kan zijn wanneer deze weigering in strijd is met de zorgvuldigheid die de man in het maatschappelijk verkeer jegens de vrouw in acht behoort te nemen. De man kan op de grondslag van een onrechtmatige daad, eventueel op straffe van een dwangsom, in rechte worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de echtscheiding.
Of de weigering van de man om mee te werken aan de echtscheiding een onrechtmatige gedraging oplevert, hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de vrouw bij het uitblijven van een echtscheiding in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt. Verder is van belang de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen het verlenen van zijn medewerking bestaan. Ten slotte moet rekening worden gehouden met de kosten die aan de medewerking van de man zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de vrouw deze kosten geheel of ten dele voor haar rekening te nemen.
4.3.
In het onderhavige geval heeft de vrouw onweersproken aangevoerd dat zij in haar vrijheden wordt beperkt doordat zij niet zonder toestemming en medewerking van de man haar familie en vrienden in Iran kan opzoeken, zolang zij daar nog met hem gehuwd is. Ook zou zij naar Iraans recht een strafbaar feit begaan wanneer zij zich met een andere man in de echt zou verbinden. Zelfs als het om toekomstige scenario's zou gaan, zoals de man aanvoert, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat de vrouw deze vrijheidsbeperkingen voor lief hoeft te nemen. Temeer omdat de echtscheiding in Nederland al bijna zeven jaar een feit is, mag de vrouw redelijkerwijs verlangen dat zij in haar eigen doen en laten op geen enkele wijze gehinderd wordt of kan worden door het voortbestaan van het Iraanse huwelijk tussen partijen.
4.4.
De vrees van de man dat de afgifte van zijn persoonsgegevens zal leiden tot mogelijke opsporing of vervolging door de Iraanse autoriteiten wegens zijn bekering tot het christendom, acht de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt en aangetoond. De man heeft niet weersproken dat bij het invullen van de formulieren inhoudende een verzoek om echtscheiding geen opgave behoeft te worden gedaan van zijn geloofsovertuiging. De rechtbank acht het verder niet geloofwaardig dat de man opgepakt zou worden of dat hem anderszins kwaad zou worden aangedaan op de Iraanse ambassade indien zijn bekering daar toch bekend zou worden. De ter zitting gemaakte vergelijking met de vermoorde Saoedische journalist Khashoggi gaat niet op, omdat gesteld noch gebleken is dat de man zich openlijk kritisch uitlaat over het Iraanse regime of eerder in aanraking met de Iraanse autoriteiten is gekomen. Tot slot is niet vast komen te staan dat de vrouw in staat zou zijn om eigenmachtig de Iraanse echtscheiding te bewerkstellen. Het lag op de weg van de man om aan te tonen dat de Iraanse huwelijksakte een clausule met een dergelijke bevoegdheid zou bevatten, maar ter zitting kon hierover desgevraagd geen duidelijkheid worden verschaft. Ook heeft de man niet de stelling van de vrouw ontkracht dat bij een dergelijke clausule nog steeds de medewerking van de man noodzakelijk is.
4.5.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangen van de vrouw moeten prevaleren. Dat maakt de weigering van de man om medewerking te verlenen aan de Iraanse echtscheiding door (in beginsel eenmalig) in persoon bij de ambassade in Den Haag te verschijnen, jegens de vrouw onrechtmatig. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden zoals hierna nader in het dictum bepaald.
4.6.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 233 Rv een vonnis uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de beoordeling van de vraag of van die bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt, een belangenafweging dient plaats te vinden in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan die veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Uit hetgeen de man heeft aangevoerd blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zijn belang in dit verband zwaarder weegt dan de belangen van de vrouw. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de weigering van de man om mee te werken aan de Iraanse echtscheiding onrechtmatig is en dat de vrouw daardoor schade lijdt omdat zij gevangen zit in het Iraanse huwelijk;
5.2.
bepaalt dat de man gehouden is om na de betekening van dit vonnis steeds binnen twee (2) weken na een daartoe strekkend verzoek van de vrouw de handelingen te verrichten die door de vrouw onder de punten 6 tot en met 8 van de dagvaarding zijn beschreven;
5.3.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in rechtsoverweging 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de in rechtsoverwegingen 5.2 en 5.3 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.750