ECLI:NL:RBNNE:2022:654

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
18/016886-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van een minderjarige met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1971, werd veroordeeld voor het hebben van seks met een destijds 13-jarige jongen, wat in strijd is met artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige inbreuken op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, wat een grote impact had op het leven van de minderjarige en zijn familie.

De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 22 februari 2022, waarbij de verdachte aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.J. Kuiters. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De verdachte had de tenlastelegging erkend, wat de rechtbank leidde tot de conclusie dat het feit wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het gepleegd was, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank vond het van groot belang dat minderjarigen beschermd worden tegen seksuele handelingen door volwassenen, en dat de verdachte niet voldoende verantwoordelijkheid nam voor zijn daden.

Naast de gevangenisstraf werd de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voldoende was onderbouwd en dat de schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de verdachte de schade aan het slachtoffer zou vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel misbruik van minderjarigen en de noodzaak van bescherming van hun integriteit.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/016886-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

8.maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam],[woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 juni 2020 te of bij Nij
[plaats 1] en/of te of bij [plaats 2], althans in de gemeente Opsterland, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, meermalen, althans eenmaal, met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (onder meer)
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de anus van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven dat het ten laste gelegde door verdachte is erkend en bewezen verklaard kan worden. De raadsman heeft voorts aangegeven dat verdachte tweemaal met de minderjarige heeft afgesproken, waarbij de tweede keer sprake was van seksueel binnendringen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal uitwerking studioverhoor d.d.
13 juli 2020, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020137576 d.d. 18 februari 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 1 juni 2020 te Nij [plaats 1] en te of bij [plaats 2], meermalen met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de mond en de anus van die [slachtoffer] gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie vordert daarnaast als bijzondere voorwaarde een contactverbod met minderjarige personen, met uitzondering van familieleden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest en daarnaast een forse taakstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weet dat er een straf zal volgen, maar dat het niet wenselijk is dat hij opnieuw naar de gevangenis moet. In de afgelopen periode heeft verdachte laten zien dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Hij heeft hulp gezocht en weer werk gevonden. Het is van belang dat verdachte zijn werk en woning kan behouden. Met betrekking tot de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden merkt de raadsman op dat een behandeling, gelet op de behandeling van verdachte bij VNN en de behandeling bij Synaeda, niet meer nodig is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland en het strafblad, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seks met een destijds 13-jarige jongen. Hij is met de minderjarige in contact gekomen via een chatsite, gericht op het maken van seksafspraken. Ondanks dat verdachte zegt bij de eerste afspraak een slecht voorgevoel te hebben gehad over de leeftijd van de minderjarige, heeft het hem er niet van weerhouden de minderjarige mee te nemen in zijn auto en daar seks met hem te hebben en zelfs later nog een tweede afspraak met hem te maken. Bij deze tweede afspraak heeft verdachte de minderjarige meegenomen naar zijn woning en daar, tegen betaling, onbeschermde seks met de minderjarige gehad. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven slechts oog te hebben gehad voor zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan. Ook het feit dat verdachte onbeschermde seks heeft gehad neemt de rechtbank hem, gelet op alle risico’s die daaraan verbonden zijn, zeer kwalijk.
Seksueel misbruik van minderjarigen vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De wet beschermt minderjarigen jonger dan 16 jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken en de gevolgen en draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassen.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik vaak nog gedurende langere tijd lichamelijke en psychische gevolgen ondervinden van het misbruik. Uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat het onderhavige feit nog altijd een grote impact heeft op het slachtoffer en zijn moeder. De verdachte heeft zich hiervan ten tijde van het plegen van het onderhavige feit kennelijk op geen enkele wijze rekenschap gegeven.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport d.d.
13 januari 2022 blijkt dat de kans op herhaling als laag-gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op het bewezenverklaarde feit staat een maximale gevangenisstraf van acht jaren. Daarbij is het taakstrafverbod van toepassing. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad in ieder geval niet enkel een taakstraf worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman is aangevoerd, niet aangewezen is. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat vanwege de ernst van het feit een gevangenisstraf passend is. De ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank in het bijzonder gelegen in de omstandigheid dat verdachte onbeschermde seks met het slachtoffer heeft gehad, terwijl het slachtoffer nog maar 13 jaar was. Bovendien neemt verdachte niet de volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Ter zitting bleek dat verdachte meer oog heeft voor de gevolgen van zijn handelen voor zijn eigen familie en zichzelf dan voor de schadelijke gevolgen voor het slachtoffer.
De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de door de officier van justitie geëiste straf als uitgangspunt nemen. Gelet op het tijdsverloop van de zaak en het feit dat verdachte in de tussentijd niet opnieuw de fout is ingegaan, ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf iets te matigen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. De rechtbank legt daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van de geadviseerde verplichting tot het innemen van medicijnen, nu de noodzaak daartoe door de reclassering niet is onderbouwd. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod met minderjarigen in het algemeen op te leggen, zoals gevorderd door de officier van justitie. Deze bijzondere voorwaarde is onvoldoende specifiek en ook niet door de reclassering geadviseerd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen, gelet op de omstandigheid dat het slachtoffer heeft aangegeven met meerdere (onbekend gebleven) mannen seksafspraken heeft gemaakt, zodat niet alle gevolgen voor het slachtoffer aan verdachte toegerekend kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een matiging van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.000,00 en sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Verder heeft de raadsman, onder verwijzing naar jurisprudentie, aangevoerd dat het gevorderde bedrag niet redelijk en billijk is. Hoewel de raadsman het aannemelijk acht dat de benadeelde partij kampt met gedragsproblemen, is de raadsman van mening dat dit onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Dat er mogelijk ook andere mannen schade aan de benadeelde partij hebben toegebracht doet daar niet aan af. De hoogte van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende door verdachte betwist. De rechtbank stelt de hoogte van de schade naar redelijkheid en billijkheid vast op het gevorderde bedrag en de vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen een week na het onherroepelijk worden van dit vonnis telefonischmeldt bij reclassering VNN via telefoonnummer [telefoonnummer] en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt,laat behandelen door de forensische polikliniek van VNN, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/016886-21:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 10.000,00(zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 85 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2022.