ECLI:NL:RBNNE:2022:653

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
18-074631-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf en maximale taakstraf wegens het buiten het grondgebied brengen van verdovende middelen, de aanwezigheid van een grote hoeveelheid amfetamine, het voorhanden hebben van gaspistolen en valsheid in geschrifte

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid amfetamine, het bezit van gaspistolen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 september 2020, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 43,78 gram MDMA naar Spanje heeft verzonden. Daarnaast had hij op 16 maart 2021 een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine in zijn bezit, evenals twee gaspistolen en munitie. De verdachte heeft ook een arbeidscontract vervalst om een huurwoning te verkrijgen. Tijdens de rechtszitting op 22 februari 2022 heeft de verdachte bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de MDMA-zaak, waardoor hij van dat deel van de aanklacht werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overige aanklachten en heeft hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 376 dagen opgelegd, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de rapportages van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18-074631-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats], ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het postadres [straatnaam], [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 september 2020, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (bestemming Spanje) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 43,78 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) die MDMA in een pakketje aangeboden bij een DHL verzendpunt met bestemming een adres in Spanje, in elk geval het buitenland;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2020, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43,78 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer één of meer hoeveelheden, te weten:
  • 1012,82 gram, en/of
  • 75,67 gram, en/of
  • 66,98 gram, en/of
  • 102,48 gram, en/of
  • 377,76 gram, en/of
  • 1119,12 gram, en/of
  • 1827,76 gram,
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2021, in de gemeente Groningen, (een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een gaspistool (merk Umarex, type Walther P22), kaliber 9mm PAK, en/of- een gaspistool (merk Umarex, type Walther P22), kaliber .25 ACP,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of munitie van categorie III, te weten 63 knalpatronen (merk Geco, type knal), kaliber
9mm PAK, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 30 juli 2018 tot en met 23 december 2020, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidscontract, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door - in strijd met de waarheid - in/op dat arbeidscontract (doen) vermelden dat er - zakelijk weergegeven - sprake was van een arbeidsrelatie tussen het bedrijf "[bedrijf]" en verdachte, en/of dat arbeidscontract heeft voorzien van een handtekening van de eigenaar van het bedrijf “[bedrijf]”, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2020, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, te weten een vals of vervalst arbeidscontract, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, dat vals of vervalst arbeidscontract heeft ingediend bij de verhuurder/beheerder van een woning ([straatnaam] te Groningen) om genoemde woning te huren, dan wel opzettelijk dat vals of vervalst geschrift heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat arbeidscontract bestemd
was voor zodanig gebruik.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er op grond van het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de aangetroffen 1827,76 gram vloeistof geen amfetamine is omdat het geen eindproduct betreft, maar een product dat moet worden bewerkt tot amfetamine. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2021,opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020270668003 d.d. 2 juni 2021, inhoudend als relaas van verbalisant;
een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 1 oktober 2020, opgenomen op pagina 802 e.v. vanvoornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 27 oktober2020, opgenomen op pagina 115 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisanten;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanJustitie en Veiligheid, zaaknummer 2020.10.26.224, d.d. 26 oktober 2020, opgenomen op pagina 118 van voornoemd dossier, opgemaakt door M. Visser-van Leeuwen, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2021,opgenomen op pagina 348 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisanten;
een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 maart 2021, opgenomen op pagina 809 e.v. vanvoornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d.
24 maart 2021, opgenomen op pagina 664 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisanten;
5. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanJustitie en Veiligheid , zaaknummer 2020.10.26.224, d.d. 17 maart 2021, opgenomen op pagina 666 van voornoemd dossier, opgemaakt door N. van Doorn, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
6. een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 maart 2021, opgenomen op pagina 812 e.v. vanvoornoemd dossier;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d.
29 maart 2021, opgenomen op pagina 667 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisanten;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2021, opgenomen op pagina 624 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisanten;

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2022;
een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 maart 2021, opgenomen op pagina 804 e.v. vanvoornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 7 april 2021,opgenomen op pagina 670 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisant;

Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2021,opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisant.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) ander(en) niet is komen vast te staan zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Met betrekking van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de 1827,76 gram aangetroffen olie geen pure amfetamine betreft. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het resultaat van de indicatieve test, acht de rechtbank in samenhang met de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de aangetroffen 1827,76 gram van een materiaal bevattende amfetamine betreft.
Voorts acht de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in totaal 4582,59 gram van een materiaal bevattende amfetamine aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 29 september 2020 in de gemeente Groningen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (bestemming Spanje) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 43,78 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft verdachte die MDMA in een pakketje aangeboden bij een DHL verzendpunt met bestemming een adres in Spanje;
2.
hij op 16 maart 2021 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden, te weten:
  • 1012,82 gram, en
  • 75,67 gram, en
  • 66,98 gram, en
  • 102,48 gram, en
  • 377,76 gram, en
  • 1119,12 gram, en
  • 1827,76 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeldin de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 16 maart 2021 in de gemeente Groningen wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten:
  • een gaspistool (merk Umarex, type Walther P22), kaliber 9mm PAK en
  • een gaspistool (merk Umarex, type Walther P22), kaliber .25 ACP, zijnde vuurwapens in de vorm vaneen pistool en munitie van categorie III, te weten 63 knalpatronen (merk Geco, type knal), kaliber 9mm PAK voorhanden heeft gehad;
4. primair hij in de periode van 30 juli 2018 tot en met 23 december 2020 in de gemeente Groningen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een arbeidscontract heeft vervalst, door - in strijd met de waarheid - op dat arbeidscontract te vermelden dat er - zakelijk weergegeven - sprake was van een arbeidsrelatie tussen het bedrijf "[bedrijf]" en verdachte en dat arbeidscontract heeft voorzien van een handtekening van de eigenaar van het bedrijf “[bedrijf]”, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4. primair valsheid in geschrift.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 376 dagen waarvan 360 dagen voorwaardelijk met aftrek met een proeftijd van 3 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de reclassering van 26 mei 2021, met uitzondering van het contactverbod met mededaders en aangevuld met de bijzondere voorwaarde dat verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn netwerk. Gelet op de ernst van de feiten en het gebrek aan dagbesteding, dient aan verdachte een taakstraf van 180 uren te worden opgelegd. Tot slot heeft de officier van justitie bij de formulering van de strafeis het ad informandum gevoegde feit meegenomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een taakstraf. De raadsman heeft aangevoerd dat het ad informandum gevoegde feit kan worden meegenomen bij de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van 26 mei 2021 en 5 januari 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, dat hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen door een pakketje met 114 tabletten MDMA aan te bieden bij een DHL verzendpunt met als bestemming een adres in Spanje. Daarnaast heeft verdachte samen met medeverdachte
[medeverdachte] in hun woning een grote hoeveelheid amfetamine aanwezig gehad. De amfetamine zou zijn bewaard voor een persoon van wie verdachte de naam niet wil noemen. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de (grensoverschrijdende) handel van verdovende middelen en de negatieve gevolgen daarvan, waaronder voor de volksgezondheid. Bovendien gaan handel en gebruik van harddrugs vaak gepaard met druggerelateerde misdrijven met veel onrust en overlast voor de samenleving tot gevolg. Verder heeft verdachte twee gaspistolen en munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Tot slot heeft verdachte een bestaand arbeidscontract vervalst om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Hoewel verdachte van mening is dat er niemand is benadeeld omdat hij altijd de huur van de woning betaalde, is de rechtbank van oordeel dat hij het vertrouwen heeft beschaamd dat particulieren en bedrijven in de echtheid en juistheid van documenten en van de integriteit van de mensen die zich ervan bedienen, moeten kunnen hebben.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte volgens het uittreksel uit zijn justitiële documentatie van 19 januari 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (andersoortige) misdrijven en dat het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit bovengenoemde rapporten van de reclassering en de toelichting ter zitting die namens de reclassering is gegeven, volgt dat verdachte gezien kan worden als een man met licht antisociaal gedrag in het verleden en licht pro crimineel gedrag dat tot het huidige delict voortduurde. Mogelijk hebben ongunstige omstandigheden voor zijn gezin het criminele gedrag versterkt. Er zijn contacten met negatieve sociale netwerken en verdachte bewoog zich binnen het harddrugscircuit. Andere problemen zijn de schuldenproblematiek en het lage inkomen. Een indirecte factor is het gebrek aan dagbesteding. De problemen zijn al lang aanwezig en duren tot op heden voort. Er is inzicht in de problemen die verdachte heeft maar hij is onmachtig om tot oplossingen te komen. Verdachte zocht contact met de hulpverlening maar raakte teleurgesteld en haakte af. Uiteindelijk kwam hij met een eigen inadequate oplossing, die resulteerde in de huidige ten laste gelegde feiten. Sinds juni 2021 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst en staat hij onder toezicht van de reclassering. Het lijkt het erop dat verdachte precies weet wat hij wel en niet kan delen met de reclassering. Er bestaat een gevoel dat verdachte niet alles vertelt en hierdoor is het lastig om zicht op hem te krijgen. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Uit de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht volgt dat voor uitvoer en het aanwezig hebben van voornoemde verdovende middelen, tezamen met het voorhanden hebben van de pistolen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt wordt gehanteerd. Gelet echter op de (voorzichtig) positieve wending die verdachte aan zijn leven heeft gegeven, zal de rechtbank conform de eis van de officier van justitie een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel worden een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 26 mei 2021, met uitzondering van het contactverbod met mededaders en onder aanvulling van de bijzondere voorwaarde dat verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn netwerk.
Om uitdrukking te geven aan de ernst van het handelen van verdachte en wegens het gebrek aan dagbesteding, zal de rechtbank tot slot de maximale taakstraf van 240 uren opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 376 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 360 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde blijft zich melden bij Reclassering Nederland op het adres [straatnaam] te Groningen.Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP). Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën;
3. veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en cocaïne om hetmiddelengebruik te beheersen. De reclassering kan urine- en ademonderzoek gebruiken als controlemiddel. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van dagbesteding, ook als het gaat om hetverrichten van onbetaald werk, voor een minimum van 16 uur per week;
5. veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn netwerk.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2022.
Mr. Bracht is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.