Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Zij heeft veroordeling voor het onder 1 primair ten laste gelegde gevorderd en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Bewezen kan worden dat verdachte de medeverdachte met de auto naar de plaats delict heeft gebracht. Nadat de medeverdachte een diefstal met geweld had gepleegd, heeft verdachte hem ook weer met de auto vervoerd. Opvallend is dat verdachte zijn auto niet voor het huis van aangever heeft geparkeerd, maar ergens verderop. Daarbij komt dat aangever heeft verklaard dat hij vlak voor de diefstal met geweld werd gebeld door een andere man dan de medeverdachte. Dit gebeurde met het telefoonnummer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon wel eens uitleende, maar zijn telefoon nooit aan iemand meegaf. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte degene is geweest die naar aangever heeft gebeld. Verdachte heeft tijdens dat telefoongesprek tegen aangever gezegd dat zijn broertje het huis van aangever niet kon vinden. Op die manier heeft verdachte aangever naar buiten gelokt en daarmee heeft hij een uitvoeringshandeling verricht. Dat brengt mee dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Het medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ook van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 13 december 2020 is verdachte samen met de medeverdachte vanuit Assen in de richting van Groningen gereden. Vervolgens heeft de medeverdachte met de telefoon van verdachte naar aangever gebeld om een afspraak met hem te maken voor het kopen van zijn mobiele telefoon. Op het moment dat de medeverdachte in de straat van aangever stond, werd aangever nogmaals gebeld door de telefoon van verdachte. Aangever heeft verklaard dat dit iemand anders was dan de medeverdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet eenduidig is vast te stellen dat het verdachte is geweest die op dat moment met aangever heeft gebeld. Verdachte heeft dit ontkend en de resultaten van het onderzoek sluiten niet buiten redelijke twijfel uit dat een ander bij dit incident betrokken is geweest.
Om als medepleger te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is. Naar het oordeel van de rechtbank levert het brengen en halen van de medeverdachte en het uitlenen van een telefoon onder de gegeven omstandigheden niet de vereiste bijdrage om te kunnen spreken van medeplegen.
Verdachte moet van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken, nu medeplegen niet kan worden bewezen.
Van het onder 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair ten laste gelegde moet verdachte ook worden vrijgesproken. Hoewel het brengen en halen van een medeverdachte en het uitlenen van een telefoon aan een medeverdachte kunnen duiden op het behulpzaam zijn bij een misdrijf, zijn er geen aanknopingspunten voor het feit dat verdachte had moeten of kunnen weten dat zijn hulp zou leiden tot de poging tot diefstal met geweld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet op het gronddelict niet kan worden vastgesteld op grond van bovengenoemde feiten.
Er is daarmee niet voldaan aan de dubbele opzet die vereist is voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid.