ECLI:NL:RBNNE:2022:580

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
18/151262-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van overval en medeplichtigheid, veroordeling voor diefstal in vereniging en bezit van cocaïne

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een overval op een bezorger en medeplichtigheid aan die overval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte de overval hadden gepleegd. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen voor de diefstal van een portemonnee en pizza's, waarbij geweld was gebruikt tegen het slachtoffer, een pizzakoerier. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld in de zin van medeplichtigheid aan de overval.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan diefstal in vereniging van diesel en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte kreeg een taakstraf van 80 uur opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een vermogensdelict en dat de feiten een ernstige schending van de wet vormden. De rechtbank besloot ook om de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf af te wijzen, maar verlengde de proeftijd met een jaar.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/151262-20 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/151621-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/830033-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/151262-20
1.
zij op of omstreeks 1 februari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee en/of een (aantal) pizza('s) en/of een scootersleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (te weten pizzakoerier bij die [benadeelde partij 1]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een
(aantal) pizza('s) en/of een scootersleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), door:
  • ten overstaan van die [slachtoffer], met een bivakmuts over het hoofd, te zeggen/schreeuwen: “Ikwil alles hebben wat je hebt" en/of "Ik wil je portemonee en je telefoon” en/of - in de jaszakken en/of broekzakken van die [slachtoffer] te voelen en/of
  • tegen die [slachtoffer] te schreeuwen: "Je moet blijven zitten en voor je kijken";
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 1 februari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, een portemonnee en/of een (aantal) pizza('s) en/of een scootersleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of die [medeverdachte] toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (te weten pizzakoerier bij die [benadeelde partij 1]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een
(aantal) pizza('s) en/of een scootersleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of die [medeverdachte], door:
  • ten overstaan van die [slachtoffer], met een bivakmuts over het hoofd, te zeggen/schreeuwen: “Ikwil alles hebben wat je hebt" en/of "Ik wil je portemonee en je telefoon” en/of - in de jaszakken en/of broekzakken van die [slachtoffer] te voelen en/of - tegen die [slachtoffer] te schreeuwen: "Je moet blijven zitten en voor je kijken", bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 1 februari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
  • telefonisch contact op te nemen met die [benadeelde partij 1] en 2 pizza's te laten bezorgen nabijhet crematorium (terwijl die [medeverdachte] ter plaatse voornoemde [slachtoffer] stond op te wachten) en/of
  • die [medeverdachte] naar en/of vanaf de plaats van het misdrijf te vervoeren;
2.
zij op of omstreeks 15 januari 2019 te Scheemda, in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid brandstof (diesel), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2]., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2018 tot en met 12 augustus 2018 te Scheemda, in de gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bronzen beeld (van de Scheuvelloper), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan de gemeente Oldambt, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) dat weg te nemen goed onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de maand augustus 2018, althans in het jaar 2018, te Winschoten, in de gemeente Oldambt, een bronzen beeld (te weten de Scheuvelloper), althans een hoeveelheid brons, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Parketnummer 18/151621-21
zij, op of omstreeks 14 mei 2021 te Winschoten, gemeente Oldambt opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer
18/151262-20 en het onder parketnummer 18/151621-21 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] achter de overval op de bezorger van de [benadeelde partij 1] zitten. Het telefoonnummer waarmee de bestelling bij de [benadeelde partij 1] is geplaatst, betreft het telefoonnummer van de heer [naam]. Hij heeft in zijn verhoor aangegeven dat hij de telefoon heeft uitgeleend aan verdachte. Uit het onderzoek aan de telefoon blijkt dat er in de ochtend van 1 februari 2019 bel- en sms verkeer plaatsvindt met de zus van verdachte en dat er die avond om 20:22 uur wordt gebeld met de instelling waar de dochter van verdachte verblijft. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 1 februari 2019 om 21:30 uur samen zijn woning, waar op dat moment ook [naam] verbleef, hebben verlaten. Gelet op het onderzoek aan de telefoon is het aannemelijk dat verdachte op dat moment nog steeds in het bezit is van de telefoon van [naam]. Enige tijd later worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen in de auto van verdachte door de Koninklijke Marechaussee gecontroleerd. In de auto wordt een bivakmuts aangetroffen. Vlak voor de overval – die plaatsvond even voor 23.00 uur - wordt er door het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] gebeld naar de telefoon die in het bezit is bij verdachte. Hierbij wordt er geprobeerd om anoniem te bellen. Vervolgens belt verdachte naar de [benadeelde partij 1] in Winschoten om de bestelling te plaatsen en is medeverdachte [medeverdachte] degene die de overval daadwerkelijk pleegt. Het signalement dat door het slachtoffer wordt gegeven past ook bij medeverdachte [medeverdachte]. Tot slot blijkt uit het onderzoek aan de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat deze telefoons ten tijde van de overval een telefoonmast aanstralen die zich vlakbij de plaats delict bevindt en dat de telefoons na de overval dezelfde route afleggen.
Verdachte is opzettelijke behulpzaam geweest bij de overval door de bestelling bij de [benadeelde partij 1] te plaatsen en door samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de plaats delict te rijden en er ook gezamenlijk weer vandoor te gaan. Zij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de overval. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 heeft de officier van justitie betoogd dat uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat het gestolen beeld in de woning van verdachte in stukken is gesneden. Beiden verklaren dat zij wit poeder in de woning van verdachte hebben zien liggen en dat zij verdachte over het beeld hebben horen spreken. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daarnaast geeft de kunstenaar in een mail van 23 juli 2019 aan dat het goed zou kunnen dat er nog resten gips in het beeld hebben gezeten. Gelet op het voorgaande kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een hoeveelheid brons. Van een wegnemingshandeling door verdachte is niet gebleken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20. Met betrekking tot de overige feiten heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde onder parketnummer 18/151262-20
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde stelt de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat er op 1 februari 2019 rond 22:30 uur een bestelling wordt geplaatst bij de [benadeelde partij 1] via het telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit betreft het telefoonnummer van de heer [naam]. De bezorger wordt vervolgens op de afgesproken locatie, vlakbij het crematorium in Winschoten, even voor 23.00 uur door een man met een bivakmuts overvallen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben van meet af aan ontkend dat zij iets met de overval te maken hebben. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeverdachte [medeverdachte] degene is die het slachtoffer heeft overvallen en dat verdachte degene is die de [benadeelde partij 1] heeft gebeld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het door het slachtoffer gegeven signalement van de dader niet past bij het signalement van medeverdachte [medeverdachte]. Het slachtoffer heeft het over een blanke man van 1,85 meter. Medeverdachte [medeverdachte] betreft echter – zoals de rechtbank ter zitting heeft kunnen waarnemen – een licht getinte man die naar de stelling van de verdediging van de medeverdachte [medeverdachte] rond de 1,70 meter lang is.
Voorts blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van [naam] dat verdachte weliswaar op 1 februari 2019 gebruik heeft gemaakt van de telefoon en dat zij deze mogelijk tijdelijk in haar bezit heeft gehad, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat zij de telefoon op het moment van de overval nog steeds in haar bezit had. Op 1 februari 2019 om 20:22 uur wordt er met de telefoon van [naam] gebeld naar de instelling waar de dochter van verdachte op dat moment verblijft. Het is dus aannemelijk dat verdachte op dat moment nog in het bezit is van de telefoon. Dat verdachte na dit tijdstip nog steeds in het bezit was van de telefoon van [naam] kan de rechtbank echter niet vaststellen. [naam], die op 18 februari 2019 als verdachte werd gehoord, geeft aan dat hij zijn telefoon tot en met zaterdagavond 2 februari 2019 aan verdachte heeft uitgeleend. De rechtbank heeft echter enige twijfels omtrent de betrouwbaarheid van deze verklaring. [naam] is geen onbekende van politie en justitie. Hij is door de politie zelf als verdachte aangemerkt en had er als eigenaar van de telefoon belang bij een ander aan te wijzen als bezitter van de telefoon. Daarnaast blijkt uit het onderzoek aan de telefoon niet dat verdachte op 2 februari 2019 nog in het bezit was van de telefoon.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten gerede twijfel vast komen te staan dat het inderdaad verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die de overval hebben gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde stelt de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat tussen 11 en 12 augustus 2018 het bronzen beeld “de Scheuvelloper” wordt gestolen. Bijna een jaar later worden de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord. Zij verklaren dat ze wit poeder (gips of kalk) hebben gezien in hal van de woning van verdachte. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij verdachte heeft horen spreken over de “de Scheuvelloper”. Getuige [getuige 3] heeft verdachte horen spreken over “een koperen beeld”. Beide getuigen hebben het beeld zelf niet gezien. De kunstenaar die het beeld heeft gemaakt, heeft aangegeven dat er ongetwijfeld gipsresten in het beeld hebben gezeten. Verdachte heeft de diefstal en de heling ontkend.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu niet is gebleken van een wegnemingshandeling door verdachte. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de subsidiair ten laste gelegde heling van een hoeveelheid brons niet bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het beeld “de Scheuvelloper” dan wel een hoeveelheid brons in de woning van verdachte is geweest en dat verdachte ook degene is geweest die dit heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 en het ten laste gelegde met parketnummer 18/151621-21 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Parketnummer 18/151262-20
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2019,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019028344 / PL0100-2019014439 / PL0100-2018283832 d.d. 29 oktober 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 4].

Parketnummer 18/151621-21

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 14 mei 2021,opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021152144 d.d. 10 juni 2021, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 mei 2021, opgenomenop pagina 9 e.v. van voornoemd dossier;
deskundigenrapporten afkomstig van Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer
2021.05.26.172, d.d. 26 mei 2021, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. F. Wallace, op de door hem of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 en het ten laste gelegde met parketnummer 18/151621-21 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/151262-20
2.
zij op 15 januari 2019 te Scheemda, in de gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid brandstof (diesel), dat toebehoorde aan [benadeelde partij 2]., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 18/151621-21
zij op 14 mei 2021 te Winschoten, gemeente Oldambt, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

Parketnummer 18/151262-20
1. diefstal door twee of meer verenigde personen
Parketnummer 18/151621-21
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 en het onder parketnummer 18/151621-21 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 14 op 15 januari 2019 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van diesel uit een vrachtwagen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen diep in de nacht naar het industrieterrein aan de Lutkelant gegaan en hebben daar met een jerrycan brandstof uit de tank van een geparkeerde vrachtwagen gestolen. Toen zij door de vrachtwagenchauffeur werden betrapt, zijn ze er met de jerrycan snel vandoor gegaan. De verdachte heeft als mededader van deze diefstal, door aldus te handelen, getoond geen enkel respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. Ook heeft verdachte door haar handelen het gedupeerde bedrijf financiële schade en overlast bezorgd. Verdachte heeft daar op geen enkele wijze geen rekening mee gehouden en heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin.
Verdachte heeft daarnaast 3,3 gram cocaïne in haar bezit gehad. Drugs en met name harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij dit feit heeft gepleegd terwijl zij in een proeftijd liep.
In de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor het aanwezig hebben van 3,3 gram cocaïne een geldboete van € 750,00 gehanteerd. Voor diefstal van brandstof kent de LOVS geen oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat zij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict.
De rechtbank houdt in strafverminderende mate rekening met de omstandigheid dat sprake is van “undue delay” in de zin van artikel 6 EVRM. Vanaf het moment waarop verdachte is gehoord en deze er, gelet op de inhoud van het verhoor, van uit mocht gaan dat zij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank is drie jaar verstreken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Aangezien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank een aanzienlijk lagere straf opleggen dan is geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 22 augustus 2019 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 6 september 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 juni 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zal worden overgegaan tot de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat van de 10 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, er 3 maanden zullen worden tenuitvoergelegd. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering voor het overige zal afwijzen en de proeftijd zal verlengen met één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het afwijzen van de vordering tot tenuitvoerlegging. Indien de rechtbank tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging komt, heeft de raadsvrouw bepleit om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 18/151621-21 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging af te wijzen en te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/151262-20 onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/151262-20 onder 2 en het onder parketnummer 18/151621-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.18/830033-19:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 22 augustus 2019.
Verlengt de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.