Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer
18/151262-20 en het onder parketnummer 18/151621-21 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] achter de overval op de bezorger van de [benadeelde partij 1] zitten. Het telefoonnummer waarmee de bestelling bij de [benadeelde partij 1] is geplaatst, betreft het telefoonnummer van de heer [naam]. Hij heeft in zijn verhoor aangegeven dat hij de telefoon heeft uitgeleend aan verdachte. Uit het onderzoek aan de telefoon blijkt dat er in de ochtend van 1 februari 2019 bel- en sms verkeer plaatsvindt met de zus van verdachte en dat er die avond om 20:22 uur wordt gebeld met de instelling waar de dochter van verdachte verblijft. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 1 februari 2019 om 21:30 uur samen zijn woning, waar op dat moment ook [naam] verbleef, hebben verlaten. Gelet op het onderzoek aan de telefoon is het aannemelijk dat verdachte op dat moment nog steeds in het bezit is van de telefoon van [naam]. Enige tijd later worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen in de auto van verdachte door de Koninklijke Marechaussee gecontroleerd. In de auto wordt een bivakmuts aangetroffen. Vlak voor de overval – die plaatsvond even voor 23.00 uur - wordt er door het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] gebeld naar de telefoon die in het bezit is bij verdachte. Hierbij wordt er geprobeerd om anoniem te bellen. Vervolgens belt verdachte naar de [benadeelde partij 1] in Winschoten om de bestelling te plaatsen en is medeverdachte [medeverdachte] degene die de overval daadwerkelijk pleegt. Het signalement dat door het slachtoffer wordt gegeven past ook bij medeverdachte [medeverdachte]. Tot slot blijkt uit het onderzoek aan de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat deze telefoons ten tijde van de overval een telefoonmast aanstralen die zich vlakbij de plaats delict bevindt en dat de telefoons na de overval dezelfde route afleggen.
Verdachte is opzettelijke behulpzaam geweest bij de overval door de bestelling bij de [benadeelde partij 1] te plaatsen en door samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de plaats delict te rijden en er ook gezamenlijk weer vandoor te gaan. Zij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de overval. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 heeft de officier van justitie betoogd dat uit de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat het gestolen beeld in de woning van verdachte in stukken is gesneden. Beiden verklaren dat zij wit poeder in de woning van verdachte hebben zien liggen en dat zij verdachte over het beeld hebben horen spreken. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daarnaast geeft de kunstenaar in een mail van 23 juli 2019 aan dat het goed zou kunnen dat er nog resten gips in het beeld hebben gezeten. Gelet op het voorgaande kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een hoeveelheid brons. Van een wegnemingshandeling door verdachte is niet gebleken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20. Met betrekking tot de overige feiten heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde onder parketnummer 18/151262-20
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde stelt de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat er op 1 februari 2019 rond 22:30 uur een bestelling wordt geplaatst bij de [benadeelde partij 1] via het telefoonnummer [telefoonnummer]. Dit betreft het telefoonnummer van de heer [naam]. De bezorger wordt vervolgens op de afgesproken locatie, vlakbij het crematorium in Winschoten, even voor 23.00 uur door een man met een bivakmuts overvallen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben van meet af aan ontkend dat zij iets met de overval te maken hebben. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeverdachte [medeverdachte] degene is die het slachtoffer heeft overvallen en dat verdachte degene is die de [benadeelde partij 1] heeft gebeld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het door het slachtoffer gegeven signalement van de dader niet past bij het signalement van medeverdachte [medeverdachte]. Het slachtoffer heeft het over een blanke man van 1,85 meter. Medeverdachte [medeverdachte] betreft echter – zoals de rechtbank ter zitting heeft kunnen waarnemen – een licht getinte man die naar de stelling van de verdediging van de medeverdachte [medeverdachte] rond de 1,70 meter lang is.
Voorts blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van [naam] dat verdachte weliswaar op 1 februari 2019 gebruik heeft gemaakt van de telefoon en dat zij deze mogelijk tijdelijk in haar bezit heeft gehad, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat zij de telefoon op het moment van de overval nog steeds in haar bezit had. Op 1 februari 2019 om 20:22 uur wordt er met de telefoon van [naam] gebeld naar de instelling waar de dochter van verdachte op dat moment verblijft. Het is dus aannemelijk dat verdachte op dat moment nog in het bezit is van de telefoon. Dat verdachte na dit tijdstip nog steeds in het bezit was van de telefoon van [naam] kan de rechtbank echter niet vaststellen. [naam], die op 18 februari 2019 als verdachte werd gehoord, geeft aan dat hij zijn telefoon tot en met zaterdagavond 2 februari 2019 aan verdachte heeft uitgeleend. De rechtbank heeft echter enige twijfels omtrent de betrouwbaarheid van deze verklaring. [naam] is geen onbekende van politie en justitie. Hij is door de politie zelf als verdachte aangemerkt en had er als eigenaar van de telefoon belang bij een ander aan te wijzen als bezitter van de telefoon. Daarnaast blijkt uit het onderzoek aan de telefoon niet dat verdachte op 2 februari 2019 nog in het bezit was van de telefoon.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten gerede twijfel vast komen te staan dat het inderdaad verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die de overval hebben gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde stelt de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat tussen 11 en 12 augustus 2018 het bronzen beeld “de Scheuvelloper” wordt gestolen. Bijna een jaar later worden de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord. Zij verklaren dat ze wit poeder (gips of kalk) hebben gezien in hal van de woning van verdachte. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij verdachte heeft horen spreken over de “de Scheuvelloper”. Getuige [getuige 3] heeft verdachte horen spreken over “een koperen beeld”. Beide getuigen hebben het beeld zelf niet gezien. De kunstenaar die het beeld heeft gemaakt, heeft aangegeven dat er ongetwijfeld gipsresten in het beeld hebben gezeten. Verdachte heeft de diefstal en de heling ontkend.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu niet is gebleken van een wegnemingshandeling door verdachte. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de subsidiair ten laste gelegde heling van een hoeveelheid brons niet bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat uit de voorhanden zijnde stukken niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het beeld “de Scheuvelloper” dan wel een hoeveelheid brons in de woning van verdachte is geweest en dat verdachte ook degene is geweest die dit heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde met parketnummer 18/151262-20 en het ten laste gelegde met parketnummer 18/151621-21 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Parketnummer 18/151262-20
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: