Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] achter de overval op de bezorger van de [benadeelde partij 1] zitten. Het telefoonnummer waarmee de bestelling bij de [benadeelde partij 1] is geplaatst, betreft het telefoonnummer van de heer [naam] . Hij heeft in zijn verhoor aangegeven dat hij de telefoon heeft uitgeleend aan medeverdachte [medeverdachte] . Uit het onderzoek aan de telefoon blijkt dat er in de ochtend van 1 februari 2019 bel- en sms verkeer plaatsvindt met de zus van medeverdachte [medeverdachte] en dat er die avond om 20:22 uur wordt gebeld met de instelling waar de dochter van medeverdachte [medeverdachte] verblijft. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 1 februari 2019 om 21:30 uur samen zijn woning, waar op dat moment ook [naam] verbleef, hebben verlaten. Gelet op het onderzoek aan de telefoon is het aannemelijk dat medeverdachte
[medeverdachte] op dat moment nog steeds in het bezit is van de telefoon van [naam] . Enige tijd later worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] door de Koninklijke Marechaussee gecontroleerd. In de auto wordt een bivakmuts aangetroffen. Vlak voor de overval – die plaatsvond even voor 23.00 uur - wordt er door het telefoonnummer van verdachte gebeld naar de telefoon die in het bezit is bij medeverdachte [medeverdachte] . Hierbij wordt er geprobeerd om anoniem te bellen. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] naar de [benadeelde partij 1] in Winschoten om de bestelling te plaatsen en is verdachte degene die de overval daadwerkelijk pleegt. Het signalement dat door het slachtoffer wordt gegeven past ook bij verdachte. Tot slot blijkt uit het onderzoek aan de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat deze telefoons ten tijde van de overval een telefoonmast aanstralen die zich vlakbij de plaats delict bevindt en dat de telefoons na de overval dezelfde route afleggen.
Het tezamen en in vereniging plegen van de overval kan niet bewezen worden. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De handelingen die medeverdachte [medeverdachte] heeft verricht, betreffen gedragingen die eerder in verband plegen te worden gebracht met medeplichtigheid. Daarnaast blijkt onvoldoende van de uitvoering van een gezamenlijk plan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken stelt de rechtbank vast dat er op 1 februari
2019 rond 22:30 uur een bestelling wordt geplaatst bij de [benadeelde partij 1] via het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit betreft het telefoonnummer van de heer [naam] . De bezorger wordt vervolgens op de afgesproken locatie, vlakbij het crematorium in Winschoten, even voor 23.00 uur door een man met een bivakmuts overvallen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben van meet af aan ontkend dat zij iets met de overval te maken hebben. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft overvallen en dat medeverdachte [medeverdachte] degene is die de [benadeelde partij 1] heeft gebeld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het door het slachtoffer gegeven signalement van de dader niet past bij het signalement van verdachte. Het slachtoffer heeft het over een blanke man van 1,85 meter. Verdachte betreft echter – zoals de rechtbank ter zitting heeft kunnen waarnemen – een licht getinte man, die naar de stelling van de verdediging rond de 1,70 meter lang is.
Voorts blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van [naam] dat medeverdachte [medeverdachte] weliswaar op 1 februari 2019 gebruik heeft gemaakt van de telefoon en dat zij deze mogelijk tijdelijk in haar bezit heeft gehad, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat zij de telefoon op het moment van de overval nog steeds in haar bezit had. Op 1 februari 2019 om 20:22 uur wordt er met de telefoon van [naam] gebeld naar de instelling waar de dochter van medeverdachte [medeverdachte] op dat moment verblijft. Het is dus aannemelijk dat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment nog in het bezit is van de telefoon. Dat medeverdachte [medeverdachte] na dit tijdstip nog steeds in het bezit was van de telefoon van [naam] kan de rechtbank echter niet vaststellen. [naam] , die op 18 februari 2019 als verdachte werd gehoord, geeft aan dat hij zijn telefoon tot en met zaterdagavond 2 februari 2019 aan medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgeleend. De rechtbank heeft echter wel twijfels omtrent de betrouwbaarheid van deze verklaring. [naam] is geen onbekende van politie en justitie. Hij is door de politie zelf als verdachte aangemerkt en had er als eigenaar van de telefoon belang bij een ander aan te wijzen als bezitter van de telefoon. Daarnaast blijkt uit het onderzoek aan de telefoon niet dat medeverdachte [medeverdachte] op 2 februari 2019 nog in het bezit was van de telefoon.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten gerede twijfel komen vast te staan dat het verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die de overval hebben gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: