ECLI:NL:RBNNE:2022:579

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
18/151261-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van overval, veroordeling voor diefstal in vereniging van diesel

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een overval op een bezorger van een benadeelde partij en van diefstal in vereniging van diesel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de overval, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij en zijn medeverdachte de overval hadden gepleegd. De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen voor dit feit, vooral omdat het signalement van de dader niet overeenkwam met dat van de verdachte.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan de diefstal van diesel, gepleegd op 15 januari 2019 te Scheemda. De verdachte had samen met een ander een hoeveelheid brandstof weggenomen die toebehoorde aan een benadeelde partij. De rechtbank legde een taakstraf van 50 uur op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank hield ook rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten en de lange duur van de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan door het openbaar ministerie was geëist.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/151261-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 maart 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 februari 2019 te Winschoten, in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee en/of een (aantal) pizza('s) en/of een scootersleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (te weten een medewerker van die [benadeelde partij 1] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een
(aantal) pizza('s) en/of een scootersleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), door:
  • ten overstaan van die [slachtoffer] , met een bivakmuts over het hoofd, te zeggen/schreeuwen: “Ikwil alles hebben wat je hebt" en/of "Ik wil je portemonee en je telefoon” en/of - in de jaszakken en/of broekzakken van die [slachtoffer] te voelen en/of
  • tegen die [slachtoffer] te schreeuwen: "Je moet blijven zitten en voor je kijken";
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Scheemda, in de gemeente Oldambt tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid brandstof (diesel), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] achter de overval op de bezorger van de [benadeelde partij 1] zitten. Het telefoonnummer waarmee de bestelling bij de [benadeelde partij 1] is geplaatst, betreft het telefoonnummer van de heer [naam] . Hij heeft in zijn verhoor aangegeven dat hij de telefoon heeft uitgeleend aan medeverdachte [medeverdachte] . Uit het onderzoek aan de telefoon blijkt dat er in de ochtend van 1 februari 2019 bel- en sms verkeer plaatsvindt met de zus van medeverdachte [medeverdachte] en dat er die avond om 20:22 uur wordt gebeld met de instelling waar de dochter van medeverdachte [medeverdachte] verblijft. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 1 februari 2019 om 21:30 uur samen zijn woning, waar op dat moment ook [naam] verbleef, hebben verlaten. Gelet op het onderzoek aan de telefoon is het aannemelijk dat medeverdachte
[medeverdachte] op dat moment nog steeds in het bezit is van de telefoon van [naam] . Enige tijd later worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] door de Koninklijke Marechaussee gecontroleerd. In de auto wordt een bivakmuts aangetroffen. Vlak voor de overval – die plaatsvond even voor 23.00 uur - wordt er door het telefoonnummer van verdachte gebeld naar de telefoon die in het bezit is bij medeverdachte [medeverdachte] . Hierbij wordt er geprobeerd om anoniem te bellen. Vervolgens belt medeverdachte [medeverdachte] naar de [benadeelde partij 1] in Winschoten om de bestelling te plaatsen en is verdachte degene die de overval daadwerkelijk pleegt. Het signalement dat door het slachtoffer wordt gegeven past ook bij verdachte. Tot slot blijkt uit het onderzoek aan de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat deze telefoons ten tijde van de overval een telefoonmast aanstralen die zich vlakbij de plaats delict bevindt en dat de telefoons na de overval dezelfde route afleggen.
Het tezamen en in vereniging plegen van de overval kan niet bewezen worden. Uit het dossier blijkt niet dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De handelingen die medeverdachte [medeverdachte] heeft verricht, betreffen gedragingen die eerder in verband plegen te worden gebracht met medeplichtigheid. Daarnaast blijkt onvoldoende van de uitvoering van een gezamenlijk plan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken stelt de rechtbank vast dat er op 1 februari
2019 rond 22:30 uur een bestelling wordt geplaatst bij de [benadeelde partij 1] via het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit betreft het telefoonnummer van de heer [naam] . De bezorger wordt vervolgens op de afgesproken locatie, vlakbij het crematorium in Winschoten, even voor 23.00 uur door een man met een bivakmuts overvallen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben van meet af aan ontkend dat zij iets met de overval te maken hebben. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft overvallen en dat medeverdachte [medeverdachte] degene is die de [benadeelde partij 1] heeft gebeld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het door het slachtoffer gegeven signalement van de dader niet past bij het signalement van verdachte. Het slachtoffer heeft het over een blanke man van 1,85 meter. Verdachte betreft echter – zoals de rechtbank ter zitting heeft kunnen waarnemen – een licht getinte man, die naar de stelling van de verdediging rond de 1,70 meter lang is.
Voorts blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van [naam] dat medeverdachte [medeverdachte] weliswaar op 1 februari 2019 gebruik heeft gemaakt van de telefoon en dat zij deze mogelijk tijdelijk in haar bezit heeft gehad, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat zij de telefoon op het moment van de overval nog steeds in haar bezit had. Op 1 februari 2019 om 20:22 uur wordt er met de telefoon van [naam] gebeld naar de instelling waar de dochter van medeverdachte [medeverdachte] op dat moment verblijft. Het is dus aannemelijk dat medeverdachte [medeverdachte] op dat moment nog in het bezit is van de telefoon. Dat medeverdachte [medeverdachte] na dit tijdstip nog steeds in het bezit was van de telefoon van [naam] kan de rechtbank echter niet vaststellen. [naam] , die op 18 februari 2019 als verdachte werd gehoord, geeft aan dat hij zijn telefoon tot en met zaterdagavond 2 februari 2019 aan medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgeleend. De rechtbank heeft echter wel twijfels omtrent de betrouwbaarheid van deze verklaring. [naam] is geen onbekende van politie en justitie. Hij is door de politie zelf als verdachte aangemerkt en had er als eigenaar van de telefoon belang bij een ander aan te wijzen als bezitter van de telefoon. Daarnaast blijkt uit het onderzoek aan de telefoon niet dat medeverdachte [medeverdachte] op 2 februari 2019 nog in het bezit was van de telefoon.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten gerede twijfel komen vast te staan dat het verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die de overval hebben gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 februari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 januari 2019,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019028344 / PL0100-2019014439 / PL0100-2018283832 d.d. 29 oktober 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 15 januari 2019 te Scheemda, in de gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid brandstof (diesel), dat toebehoorde aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op:

2. diefstal door twee of meer verenigde personen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf of een taakstraf voor een beperkt aantal uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de nacht van 14 op 15 januari 2019 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van diesel uit een vrachtwagen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen diep in de nacht naar het industrieterrein aan de Lutkelant gegaan en hebben daar met een jerrycan brandstof uit de tank van een geparkeerde vrachtwagen gestolen. Toen zij door de vrachtwagenchauffeur werden betrapt, zijn ze er met de jerrycan snel vandoor gegaan. De verdachte heeft als mededader van deze diefstal, door aldus te handelen, getoond geen enkel respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. Ook heeft verdachte door zijn handelen het gedupeerde bedrijf financiële schade en overlast bezorgd. Verdachte heeft daar op geen enkele wijze rekening mee gehouden en heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank houdt in strafverminderende mate rekening met de omstandigheid dat sprake is van “undue delay” in de zin van artikel 6 EVRM. Vanaf het moment waarop verdachte is gehoord en deze er, gelet op de inhoud van het verhoor, van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank is drie jaar verstreken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Aangezien verdachte vrij wordt gesproken van het onder 1 ten laste gelegde, komt de rechtbank tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 50 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 50 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. J.G.F. van Boven, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.