ECLI:NL:RBNNE:2022:561

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
18/221196-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling door minderjarige verdachte met levensgevaar voor omwonenden

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 3 en 4 juli 2021 in Nijemirdum samen met een medeverdachte brandstichting heeft gepleegd, heeft de rechtbank op 3 februari 2022 uitspraak gedaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk in brand steken van een brievenbus in de voordeur van een woning, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen met zich meebracht. Daarnaast heeft hij samen met zijn medeverdachte vernielingen gepleegd aan de voordeur, brievenbus en een ruit van de woning. De rechtbank heeft de verdachte, die bijgestaan werd door zijn advocaat, veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 20 dagen met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een taakstraf en voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, wat de rechtbank heeft overgenomen. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die de materiële schade heeft geleden door de vernielingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/221196-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 januari 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te Nijemirdum, gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval) een brandbare vloeistof die in/door en/of rondom de brievenbus (van de voordeur) van de woning aan de [straatnaam] is/was gespoten/aangebracht, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de brievenbus en/of de voordeur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning aan de [straatnaam] en/of de in die woning aanwezige spullen en/of de naastgelegen woning (met inboedel), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te Nijemirdum, gemeente De Fryske Marren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan/bij een woning aan de [straatnaam], met dat opzet terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval)/een brandbare vloeistof in/door en/of rondom de brievenbus van de voordeur van die woning heeft gespoten/aangebracht en/of heeft aangestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval)/een brandbare vloeistof die in/door en/of rondom de brievenbus van de voordeur van die woning is/was gespoten/aangebracht, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor voor die woning aan de [straatnaam] en/of de in die woning aanwezige spullen en/of de naastgelegen woning
(met inboedel), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 hij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te Nijemirdum, gemeente De Fryske Marren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur (en/of brievenbus) en/of een of meer ruit(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een veroordeling kan volgen voor de feiten 1 primair en 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 januari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 juli 2021, opgenomenop pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021 178 253 van 18 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 1], mede namens [benadeelde partij 2]:
een schriftelijk stuk, inhoudende een proces-verbaal brandonderzoek forensisch opsporing van 16 juli 2021, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 17 augustus 2021,opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primairhij op 3/4 juli 2021 te Nijemirdum, gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met thinner, die rondom de brievenbus van de voordeur van de woning aan de [straatnaam] is aangebracht, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning aan de [straatnaam] en de in die woning aanwezige spullen en de naastgelegen woning met inboedel en levensgevaar voor [benadeelde partij 1] te duchten was.
hij op 3/4 juli 2021 te Nijemirdum, gemeente De Fryske Marren tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, brievenbus en een ruit, die geheel aan [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft beschadigd of vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. primair Medeplegen van het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
Medeplegen van het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
2 Medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een jeugddetentie van 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van de door de officier van justitie geëiste straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 juli 2021 samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan brandstichting van een brievenbus in een voordeur van een woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen, alsook levensgevaar voor personen te duchten was. Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een voordeur, brievenbus en een ruit van die woning. Een brandstichting, met name aan een woning, is een zeer gevaarlijk misdrijf met onvoorspelbare gevolgen. Feiten zoals brandstichting veroorzaken daarnaast maatschappelijke onrust en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De brand is dankzij snel optreden van de bewoner beperkt gebleven tot de voordeur van de woning. Dat de brand in een vroeg stadium door de bewoner, wakker geworden door lawaai, is geblust en niet tot ernstiger gevolgen heeft geleid is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze feiten uit wraak en onder invloed van alcohol gepleegd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) heeft gerapporteerd dat de negatieve invloed van de medeverdachte op verdachte en het alcoholgebruik in combinatie met een sterk rechtvaardigheidsgevoel factoren zijn die tot het delictgedrag hebben geleid. In het leven van verdachte zijn veel beschermende factoren aanwezig, waardoor de Raad geen zorgen heeft over verdachte in het algemeen en ook niet over de kans op herhaling. De Raad adviseert daarom een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Gelet op de ernst van de brandstichting adviseert de Raad om daarnaast een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat naast een werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie gelet op de ernst van met name de brandstichting passend is en neemt het advies van de Raad daarom over.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie van 20 dagen met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feiten 1 primair en 2
[benadeelde partij 2], vertegenwoordigd door [naam], heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 1.890,38 ter vergoeding van materiële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij pondspondsgewijs tussen verdachte en zijn medeverdachte toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juli 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

een jeugddetentie voor de duur van 20 dagen.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feiten 1 primair en 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[benadeelde partij 2], te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeven van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.890,38 (zegge: duizend achthonderdnegentig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.890,38 aan materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul dagen.
Bepaalt dat als verdachte of zijn mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. de Jong en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2022.