ECLI:NL:RBNNE:2022:5567

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/18/211559 / HA ZA 22-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming onderwijsovereenkomst en studievertraging door coronapardon bij Rijksuniversiteit Groningen

In deze zaak vordert eiser, een buitenlandse EU-student aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG), dat de RUG toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst, wat heeft geleid tot studievertraging. Eiser heeft diverse persoonlijke omstandigheden aangevoerd, waaronder een chronische depressie, ADHD en dyslexie, alsook overlijdens in zijn familie, die zijn studievoortgang hebben beïnvloed. De RUG heeft hem echter voldoende ondersteuning geboden, waaronder de mogelijkheid om zijn binding studieadvies (BSA) uit te stellen en hem regelmatig geïnformeerd over zijn studievoortgang. De rechtbank oordeelt dat de RUG niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de RUG.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/211559 / HA ZA 22-24
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
[voornaam] [eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G.C. Mujic-Uuldriks te Leek,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN,
zetelend te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Mourik te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de RUG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022;
  • het B8-formulier d.d. 16 augustus 2022 met producties 31 t/m 50 van mr. Mujic-Uuldriks;
  • het B16-formulier d.d. 29 augustus 2022 van mr. Van Mourik;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 augustus 2022 met inbegrip van de pleitaantekeningen van beide advocaten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in september 2017 als buitenlandse EU-student gestart met de bacheloropleidingen Natuurkunde en Wiskunde aan de RUG.
2.2.
Op 18 oktober 2017 heeft de RUG een introductiebrief aan [eiser] gezonden waarin, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“At the end of your first year, you will be issued with a study advice by your Faculty within the framework of the Binding Study Advice (BSA) System. Two options are possible:

A positive study advice, because you have completed the propaedeutic phase, or because you have earned at least 45 ECTS;

A binding negative study advice, which means that you cannot continue with your degree programme.
(…)
Study progress supervision
Every first-year student has a contact person (mentor, tutor or study advisor) within their degree programme. You will be sent – or have already received – notification of who your contact person is. Please do not hesitate to contact them.
(…)
Personal circumstances
Some students may not be able to complete a degree programme at the same rate as other students due to personal circumstances (e.g. chronic illness, performance disability, family issues, top sport). If personal circumstances seem to be leading to (significant) study delay, you must contact your study advisor as soon as possible.”
2.3.
[eiser] is gediagnosticeerd met dysthymie (chronische depressie), ADHD en dyslexie. In het eerste studiejaar was sprake van meerdere overlijdens in zijn familie en kennissenkring. In verband hiermee heeft [eiser] in het eerste studiejaar diverse gesprekken gevoerd met studieadviseurs en studentendecanen van de RUG.
2.4.
Op 1 december 2017 heeft [eiser] voor beide bachelors een studievoorgangsbrief ontvangen. In deze brieven is vermeld dat hij aan het einde van het academisch jaar een formeel studieadvies zou ontvangen en dat een negatief studieadvies een bindend karakter heeft. Uit het bijgevoegde vakkenoverzicht blijkt dat [eiser] op dat moment nog geen studiepunten had behaald.
2.5.
Begin juni 2018 heeft [eiser] schriftelijk verzocht om uitstel van zijn BSA, dan wel om normverlaging.
2.6.
In een brief van 20 juli 2018 heeft de RUG aan [eiser] geschreven:
“You have been regularly informed about your study progress throughout your first year of study.
The academic year 2017-2018 has now almost come to an end. On 20 July 2018 you obtained 5 ECTS credit points, which means that you have not (or not yet) met the BSA threshold of 45 ECTS credit points.
With regret we therefore have to inform you that we intend to issue a binding negative study advice, which means you would not be allowed to continue your degree programme. However, before doing so we would like to give you the opportunity to discuss your case. To this end you will receive, or have already received, an invitation for an interview with your appeals committee.”
2.7.
Op 25 juli 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij [eiser] zijn persoonlijke omstandigheden heeft toegelicht. In een e-mail van 26 juli 2018 heeft de voorzitter van de BSA-commissie aan [eiser] meegedeeld dat zijn BSA voor een jaar zou worden uitgesteld. Dit had tot gevolg dat [eiser] aan het einde van het studiejaar 2018-2019 voor één van zijn bachelors 45 EC’s gehaald moest hebben.
2.8.
De Onderwijs- en Examenregeling van de Faculty of Science and Engineering van het studiejaar 2017-2018 vermeldt in artikel 5.3:
“Elke student die een uitgesteld studieadvies met al dan niet aangepaste norm heeft gekregen als genoemd in paragraaf 4, moet een studieplanning met de studieadviseur van de opleiding een studieplanning opstellen die tenminste behelst:
a. de propedeusevakken die nog niet zijn behaald met het daarbij behorende tijdpad;
b. de post-propedeutische vakken die in aanvulling op de onder a. genoemde studieonderdelen zouden kunnen worden gevolgd.”
2.9.
Halverwege het tweede studiejaar heeft [eiser] verzocht om vrijstelling van reeds eerder aan de universiteit van Dublin behaalde vakken. De RUG heeft hem deze vrijstelling verleend voor in totaal 10 EC’s.
2.10.
In het tweede studiejaar heeft [eiser] op 6 december 2018 voor beide bachelors een brief betreffende de studievoortgang ontvangen, waarin is vermeld dat hij na 1 februari 2019 een voorlopig studieadvies zou ontvangen. In de brieven is aangegeven dat [eiser] contact dient te zoeken met de studieadviseur indien er sprake is van persoonlijke omstandigheden die in de weg staan aan een goed verloop van de studie en dat, indien dergelijke omstandigheden niet of niet tijdig gemeld worden, dit negatieve gevolgen kan hebben. Uit de bijgevoegde overzichten blijkt dat [eiser] op dat moment voor Natuurkunde (met inbegrip van de vrijstellingen) 25 EC’s had behaald en voor Wiskunde 10 EC’s.
2.11.
Op 15 april 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser] en studieadviseur [voorletters] [studieadviseur 1] . Naar aanleiding van deze bespreking heeft [studieadviseur 1] (voor zover relevant) de volgende aantekening gemaakt:
“ [voornaam] vertelt dat hij al lang last heeft van een buitengewone omstandigheid (BO). Hij zegt dat hij sinds zijn gesprek met een studentendecaan vorig jaar, hij dacht dat de universiteit hem niet wilde helpen (omdat zijn BO al voor de start van de studie begonnen was) en daarom durfde hij niet om hulp te vragen.(…)Feit blijft dat hij veel te laat bij me komt voor hulp. (…) Hij heeft dit jaar uitgesteld BSA en moet nu alsnog zijn BSA halen. We spreken de volgende dingen af: [voornaam] sluit zich aan bij de Studiecoachingsgroep en ik stuur hem de workshops van het SSC door (hij gaat ws naar een crashcourse effectief studeren en evt. naar tentamenangst)- [voornaam] verzamelt alle bewijsstukken die hij kan vinden (psycholoog en ziekenhuis)- [voornaam] wil zelf ook de ExCie vragen of hij een extra resit kan krijgen, maar ik vertel hem dat die hem hoogstwaarschijnlijk doorverwijst naar de BSA-commissie- Ik maak een nieuwe BO-melding voor hem aan, zodat hij een uitnodiging krijgt van de BSA-commissie eind dit jaar.”
2.12.
Op 30 april 2019 heeft [eiser] opnieuw brieven van de RUG ontvangen met overzichten van zijn studievoortgang. [eiser] had op dat moment 35 EC’s voor Natuurkunde en 10 EC’s voor Wiskunde behaald. Hem is verzocht contact op te nemen met zijn studieadviseur indien hij de studievoortgang wenste te bespreken.
2.13.
In brieven van 18 juli 2019 heeft de RUG ten aanzien van beide bachelors aan [eiser] een ‘Notification of binding negative study advice’ verstuurd. In de brieven is vermeld dat [eiser] gelet op het aantal behaalde studiepunten een negatief BSA zal worden gegeven. [eiser] is de gelegenheid geboden zijn situatie op een hoorzitting nader toe te lichten.
2.14.
Op 26 juli 2019 heeft [eiser] voor beide bachelors brieven van de RUG ontvangen waarin wordt bevestigd dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de hoorzitting. Hem is daarbij een negatief studieadvies opgelegd voor vijf bachelor programma’s van de Faculty of Science and Engineering. Als gevolg hiervan mocht [eiser] zich tot en met 31 augustus 2021 niet inschrijven voor de bachelors Wiskunde, Sterrenkunde, Natuurkunde, Toegepaste Natuurkunde en Toegepaste Wiskunde. [eiser] heeft tegen deze beslissing geen administratief beroep aangetekend.
2.15.
In artikel 5.6 van het Onderwijs- en Examenreglement 2019/2020 is het volgende bepaald:
Article 5.6 Consequences of a binding (negative) study advice
1. Students who have received a binding (negative) study advice may not register for the degree programme, or for any other degree programme in the cluster of related degree programmes listed in Appendix VI, for a period of 2 years from 1 September of the next academic year.
2. Students who have been issued a binding (negative) study advice are not permitted to follow course units in this degree programme via a different degree programme or educational institution in order to avoid the consequences of their binding (negative) study advice. No exemptions will be granted for course units completed in this way, nor will such completed course units be recognized within the framework of the degree programme in any other way.”
2.16.
In het studiejaar 2019/2020 heeft [eiser] zich ingeschreven voor de bachelor Scheikunde. Gedurende dit studiejaar heeft [eiser] geen vakken voor Scheikunde gevolgd, maar diverse vakken uit de bachelor Natuurkunde gevolgd en gehaald.
2.17.
Aan het einde van het studiejaar 2019/2020 heeft [eiser] de BSA-commissie verzocht zich een jaar eerder te mogen inschrijven voor de bachelor Natuurkunde. Dit verzoek is afgewezen.
2.18.
Vanwege een landelijk ‘coronapardon’ is het BSA in het studiejaar 2019/2020 uitgesteld tot het volgende jaar waardoor [eiser] , ondanks dat hij voor de bachelor Scheikunde geen EC’s had behaald, zich in het studiejaar 2020/2021 opnieuw kon inschrijven.
2.19.
In januari 2021 heeft [eiser] de RUG verzocht hem extra tentamentijd toe te kennen in verband met zijn medische situatie. Dit verzoek is toegekend. Ook het verzoek van [eiser] zijn tentamens in een aparte ruimte te mogen maken is door de RUG toegekend.
2.20.
Op 26 januari 2021 heeft [studieadviseur Scheikunde] , studieadviseur Scheikunde, [eiser] de volgende e-mail gestuurd:
“Dear [voornaam] ,
Together with my collegue we took action for your facility of extra time in the system. Because I am from the Chemistry programme and you have a registration for this, I am your advisor indeed. But you still take the Physics courses for the past two years and this is not allowed under a negative BSA. I am very surprised and the courses will not count for the Physics programme in the future!!”
2.21.
Op 27 januari 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser] en studieadviseur [voorletters] [studieadviseur 2] . [studieadviseur 2] heeft [eiser] tijdens dit gesprek aangeraden een verzoek in te dienen bij de Board of Examiners (BoE) om de gedurende de bachelor Scheikunde behaalde EC’s van Natuurkundevakken te mogen behouden. In februari 2021 heeft [eiser] een dergelijk verzoek ingediend bij de BoE. Op 23 februari 2021 heeft de RUG beslist dat de vakken tot en met semester 2A zullen worden toegekend.
2.22.
Vanwege de opgelopen studievertraging heeft [eiser] studentendecaan [voorletters] [studentendecaan] benaderd met de vraag of hij een beroep kon doen op financiële ondersteuning vanuit het ‘Profileringsfonds’. [studentendecaan] heeft [eiser] medegedeeld dat hij daarop geen geslaagd beroep kan doen. [studentendecaan] heeft [eiser] vervolgens ondersteund bij zijn aanvraag voor verlenging van de studiefinanciering bij DUO voor het studiejaar 2021/2022.
2.23.
De Regeling Profileringsfonds RUG 2021-2022 vermeldt in artikel 6 lid 3 van Deel A:
“De student die vanwege studievertraging een verlenging van de prestatiebeurs ontvangt van de DUO dan wel ondersteuning geniet van de studentendecaan voor het aanvragen van het verzoek om verlenging van de prestatiebeurs, kan over die periode geen financiële ondersteuning ontvangen uit het Profileringsfonds. Dit geldt ook voor de student die ervoor kiest om geen aanvraag in te dienen bij de DUO.”
2.24.
In het studiejaar 2021/2022 heeft [eiser] zich opnieuw ingeschreven voor de bachelor Natuurkunde. Gedurende dit studiejaar heeft hij 5 EC’s behaald. In het studiejaar 2022/2023 heeft [eiser] zich niet opnieuw ingeschreven voor een bacheloropleiding aan de RUG.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat weergegeven:
I. voor recht te verklaren dat de RUG toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst, althans dat de RUG onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
II. de RUG te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.475,- conform de Richtlijn Letselschade studievertraging ter vergoeding van de door [eiser] geleden studievertraging;
III. de RUG te veroordelen tot vergoeding van door [eiser] geleden financieel nadeel, primair begroot op € 14.644,22, subsidiair op € 8.066,18;
IV. de RUG te veroordelen tot vergoeding van door [eiser] geleden immateriële schade van € 5.000,-;
V. de RUG te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over het onder II, III en IV gevorderde;
VI. de RUG te veroordelen primair in de integrale kosten van rechtsbijstand, subsidiair in de kosten van de procedure.
3.2.
De RUG voert verweer.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
Kern van de zaak betreft de vraag of de RUG toerekenbaar tekort is geschoten in de onderwijsovereenkomst die zij met [eiser] heeft gesloten, dan wel of de RUG onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [eiser] stelt dat hiervan sprake is (1) doordat de RUG hem onvoldoende heeft ondersteund en begeleid in de periode nadat zijn BSA was verlengd, (2) doordat de RUG hem onjuist heeft geadviseerd omtrent zijn studiemogelijkheden, (3) doordat de RUG hem onjuist geadviseerd heeft over de mogelijkheden van financiële ondersteuning vanuit het Profileringsfonds en (4) doordat hij door de RUG is gediscrimineerd. De rechtbank zal de stellingen van [eiser] hierna bespreken en stelt daarbij het volgende voorop.
4.2.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv dient [eiser] de feiten en omstandigheden te stellen – en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen – die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de RUG toerekenbaar tekort is geschoten in nakoming van de onderwijsovereenkomst, dan wel onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, nu hij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. Op deze hoofdregel zijn uitzonderingen mogelijk op grond van bijzondere regels of de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.3.
[eiser] stelt dat er redenen zijn om de bewijslast om te keren, doordat de RUG volgens hem heeft nagelaten een volledig studentendossier van hem bij te houden.
4.4.
In het onderhavige geval is er geen bijzondere wettelijke regel op grond waarvan de bewijslast dient te worden omgekeerd, zodat van omkering slechts sprake kan zijn als de eisen van redelijkheid en billijkheid daartoe nopen. Volgens vaste rechtspraak dient echter de mogelijkheid de bewijslast op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid om te keren met grote terughoudendheid te worden toegepast. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien de partij die volgens de hoofdregel de bewijslast draagt, in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt door toedoen van de wederpartij of door (anderszins) onbehoorlijk gedrag van de wederpartij, is omkering van de bewijslast mogelijk aan de orde. Er geldt een zware stelplicht ter onderbouwing van het standpunt dat de bewijslast moet worden omgekeerd op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] daar in dit geval niet aan heeft voldaan. De omstandigheid dat niet van elk gesprek tussen [eiser] en zijn studieadviseurs een verslag is opgemaakt en dat niet alle documenten met betrekking tot het BSA zijn toegevoegd aan het studentendossier (maar wel in het bezit van [eiser] zelf zijn) is hiertoe in ieder geval onvoldoende. Ten aanzien van het ‘besluit tot afwijzing van een vergoeding vanuit het Profileringsfonds’ dat volgens [eiser] ontbreekt in het dossier geldt bovendien dat [eiser] nooit een officiële aanvraag tot vergoeding vanuit het Profileringsfonds heeft ingediend, zodat een dergelijk besluit ook nooit genomen is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de bewijslast om te keren.
(1) De studiebegeleiding na de verlenging van het BSA
4.5.
[eiser] stelt dat de RUG tekort is geschoten in haar verplichting zich in te spannen tot het bieden van de nodige ondersteuning en begeleiding aan hem, om na het uitgestelde BSA alsnog het vereiste aantal studiepunten te kunnen behalen. [eiser] voert in dit kader aan dat de RUG, in strijd met de geldende Onderwijs- en Examenregeling 2017-2018 (zie rechtsoverweging 2.8.) heeft nagelaten met hem een studieplanning op te stellen. [eiser] meent dat zijn studieverloop positiever was geweest indien er wel een studieplanning was opgesteld, omdat hij dan enige houvast had gehad en er bij geconstateerde afwijkingen meteen ingegrepen had kunnen worden.
4.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Een onderwijsovereenkomst tussen een student en een onderwijsinstelling, zoals in dit geval tussen [eiser] en de RUG, brengt voor beide partijen rechten en verplichtingen mee. Tot de verplichtingen behoren met name de verplichting van de student tot het betalen van collegegeld, en de verplichting van de onderwijsinstelling tot het aanbieden van deugdelijk onderwijs. Een student mag van een onderwijsinstelling bovendien redelijkerwijs verwachten dat hij bij het volgen van onderwijs voldoende begeleiding krijgt, in die zin dat als zich tijdens het studiejaar problemen voordoen waardoor de studievoortgang van de student in gevaar komt de onderwijsinstelling gehouden is zich in te spannen om deze problemen samen met de student op te lossen.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de RUG zich in dit geval voldoende ingespannen om [eiser] te begeleiden bij zijn studievoortgang. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Bij aanvang van zijn bachelor Natuurkunde heeft [eiser] een introductiebrief van de RUG ontvangen (rechtsoverweging 2.2.), waarin hem het BSA-systeem is uitgelegd en waarin hem is meegedeeld dat hij een contactpersoon krijgt toegewezen en bij bijzondere omstandigheden meteen contact dient te zoeken met een van de studieadviseurs. Dat [eiser] de weg naar deze studieadviseurs ook daadwerkelijk wist te vinden, blijkt uit het door hemzelf opgestelde overzicht van gesprekken die hij met hen heeft gevoerd. De RUG heeft [eiser] verder elk half jaar schriftelijke overzichten van zijn studieresultaten voor beide bachelors gestuurd en hem kenbaar gemaakt welke opties voor hem open stonden met betrekking tot de (voorgenomen) besluiten rondom het BSA. Op het moment dat [eiser] in zijn eerste studiejaar onvoldoende studiepunten had gehaald om een positief BSA te verkrijgen, is hem de gelegenheid geboden op een hoorzitting zijn persoonlijke omstandigheden uiteen te zetten. [eiser] heeft hiervan gebruik gemaakt en conform zijn verzoek is het BSA daarop met een jaar uitgesteld. In het tweede studiejaar is [eiser] opnieuw twee keer per jaar door de RUG aangeschreven over zijn studievoortgang waarbij hem overzichten van de tot dan toe behaalde resultaten zijn gestuurd en hem is meegedeeld wat de gevolgen van een (negatief) BSA zijn. Daarbij is hem te kennen gegeven dat hij contact op dient te nemen met zijn studieadviseur indien hij zijn studievoortgang wenste te bespreken en is hij gewezen op de noodzaak van het (tijdig) melden van eventuele persoonlijke omstandigheden. [eiser] heeft vervolgens in april 2019 tijdens een gesprek met studieadviseur [studieadviseur 1] (zie rechtsoverweging 2.11.) kenbaar gemaakt dat hij last heeft van een buitengewone omstandigheid, waarna [studieadviseur 1] onder andere met hem heeft afgesproken dat hij zich aan zou sluiten bij een Studiecoachingsgroep - die zich onder meer richt op de planning van studieactiviteiten - en heeft zij hem geadviseerd een ‘crashcourse’ effectief studeren en een training tegen tentamenangst te volgen. [eiser] heeft de Studiecoachingsgroep vroegtijdig verlaten en heeft zich niet aangemeld voor de crashcourse of de training tegen tentamenangst.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de RUG [eiser] voldoende gelegenheid heeft geboden zijn problemen bij studieadviseurs of studentendecanen kenbaar te maken en kenbaar te maken wat hij nodig had om zijn tentamens wel te kunnen halen. Anders dan [eiser] kennelijk meent, dient het (tijdige) initiatief hiertoe uit te gaan van de student, aangezien de verantwoordelijkheid voor een goed verloop van een (universitaire) studie bij de student zelf ligt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de RUG zich voldoende heeft ingespannen en dat van onvoldoende begeleiding na het verlengde BSA geen sprake is. De RUG is in zoverre dus niet toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst.
4.9.
Dat ondanks het bepaalde in artikel 5.3 van de Onderwijs- en Examenregeling 2017-2018 (zie rechtsoverweging 2.8.) na het verlengen van het BSA geen studieplanning is opgemaakt, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank overweegt daartoe dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat een causaal verband bestaat tussen het ontbreken van een dergelijke studieplanning en de door hem gestelde schade. [eiser] is in het tweede studiejaar de mogelijkheid geboden zich aan te sluiten bij een Studiecoachingsgroep, een crashcourse effectief studeren en een training tegen tentamenangst, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Verder blijkt uit de eigen stellingen van [eiser] dat hij in het tweede studiejaar te maken heeft gekregen met aanvullend medicijngebruik waarop hij een ernstige reactie kreeg en dat hij na een overval zestien weken heeft moeten herstellen van een schouderblessure. Verder heeft [eiser] in verband met PTSS-gerelateerde klachten psychotherapie gevolgd. In het tweede studiejaar heeft [eiser] al met al voor acht vakken geen tentamens gemaakt, voor vier vakken geen voldoende kunnen behalen en voor één vak zich alleen ingeschreven voor het tentamen zonder te komen opdagen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet waarschijnlijk - althans dat is onvoldoende aannemelijk gemaakt - dat [eiser] de benodigde studiepunten wel zou hebben behaald indien hij aan het begin van het tweede studiejaar met een studieadviseur een studieplanning zou hebben opgesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op grond van artikel 5.3 van de Onderwijs- en Examenregeling alleen de verplichting bestaat om een studieplanning op te maken. Hieruit kan, anders dan [eiser] lijkt te suggereren, geen verplichting voor de RUG worden afgeleid om deze planning tussentijds te evalueren en zo nodig bij te stellen.
(2) Het advies over de studiemogelijkheden
4.10.
[eiser] stelt dat hij, nadat hij op 26 juli 2019 het negatief bindend studieadvies had ontvangen, contact heeft gezocht met studieadviseur [studieadviseur 3] . Volgens [eiser] heeft [studieadviseur 3] hem bij die gelegenheid te kennen gegeven dat het na een negatief studieadvies volgen van de Natuurkundevakken via de bachelor Scheikunde ‘grijs gebied’ betreft en dat, zolang niet teveel studenten deze route volgen, dit geen probleem zou zijn, terwijl dit achteraf een onjuist advies bleek te zijn.
4.11.
De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Nog daargelaten de gemotiveerde betwisting van de RUG (die stelt dat [studieadviseur 3] alleen heeft aangegeven dat er geen administratieve check plaatsvindt of het een student is toegestaan bepaalde vakken te volgen in verband met een eventueel negatief bindend studieadvies), stelt de rechtbank vast dat de RUG bij besluit van 23 februari 2021 de Natuurkundevakken die [eiser] tijdens de bachelor Scheikunde tot en met semester 2A gevolgd heeft, alsnog heeft toegekend (zie rechtsoverweging 2.21.). Onder die omstandigheden valt niet in te zien, althans daartoe is onvoldoende gesteld, dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het beweerdelijk onjuiste advies van [studieadviseur 3] .
(3) Het Profileringsfonds
4.12.
[eiser] voert aan dat de studentendecaan van de RUG hem in een e-mail van 2 juli 2021 kenbaar heeft gemaakt dat hij geen beroep hoefde te doen op financiële ondersteuning vanuit het Profileringsfonds, omdat hij aanspraak kon maken op een verlenging van zijn prestatiebeurs vanuit DUO (zie rechtsoverweging 2.22.). Volgens [eiser] was de RUG niet bevoegd een dergelijke regel te hanteren, omdat dit geen regel van procedurele aard is en dus in strijd is met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
4.13.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 7.51 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) treft het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs voorzieningen voor de financiële ondersteuning van een bij die instelling ingeschreven student die in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen. In lid 2 is weergegeven wat als bijzondere omstandigheid heeft te gelden. Dit betreft onder meer ziekte, een handicap of chronische ziekte en bijzondere familieomstandigheden. Artikel 7.51c WHW bepaalt dat de student uitsluitend in aanmerking komt voor financiële ondersteuning als is voldaan aan twee voorwaarden. De student moet voor de desbetreffende opleiding wettelijk collegegeld verschuldigd zijn en aanspraak hebben (gehad) op de prestatiebeurs hoger onderwijs als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. Op grond van artikel 7.51h WHW stelt het instellingsbestuur regels van procedurele aard vast met betrekking tot de toepassing van de artikelen 7.51 tot en met 7.51d WHW waartoe in ieder geval behoren regels over de aanvang, de duur en de hoogte van de financiële ondersteuning.
4.14.
In Deel A van de Regeling Profileringsfonds RUG 2021-2022 is in artikel 6 lid 3 bepaald dat de student die vanwege studievertraging een verlenging van de prestatiebeurs ontvangt van de DUO, dan wel ondersteuning geniet van de studentendecaan voor het aanvragen van het verzoek om verlening van de prestatiebeurs, over die periode geen financiële ondersteuning kan ontvangen uit het Profileringsfonds. Dit geldt ook voor de student die ervoor kiest om geen aanvraag in te dienen bij de DUO.
4.15.
In dit geval staat vast dat [eiser] aanspraak kon maken op een verlenging van de prestatiebeurs. De studentendecaan heeft [eiser] hierbij ondersteund en de verlenging is ook door DUO toegekend. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de Regeling Profileringsfonds RUG en is de mededeling van de studentendecaan dat [eiser] geen financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds kon ontvangen in zoverre niet onjuist. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom het de RUG niet vrijstaat een verlenging van prestatiebeurs aan te merken als een voorliggende voorziening die in de plaats komt van een tegemoetkoming uit het Profileringsfonds. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een regel van procedurele aard als bedoeld in artikel 7.51h WHW waarmee wordt voorkomen dat de student een dubbele tegemoetkoming ontvangt. Indien [eiser] van mening was geweest dat de RUG een onjuist en/of onrechtmatig beleid voert met betrekking tot het Profileringsfonds, had het hem bovendien vrij gestaan een aanvraag in te dienen waarna hij bij afwijzing daarvan het besluit in een bezwaar- en/of beroepsprocedure had kunnen laten toetsen. Dat heeft [eiser] evenwel nagelaten.
(4) Discriminatie
4.16.
[eiser] voert tot slot aan dat de handelswijze van de RUG discriminerend is. Ter zitting van de rechtbank heeft [eiser] toegelicht dat die discriminatie gelegen is in het onderscheid dat de RUG maakt tussen nationale en internationale studenten. De Regeling Profileringsfonds RUG is opgedeeld in Deel A en Deel B. In Deel A is bepaald dat de RUG financiële ondersteuning verleent aan de student die studievertraging heeft opgelopen door bijzondere omstandigheden en die staat ingeschreven voor een voltijds opleiding aan de RUG waarvoor aan hem nog geen graad is verleend, en het verschuldigd wettelijk of instellingscollegegeld heeft betaald aan de RUG. In Deel B is bepaald dat de regeling uitsluitend betrekking heeft op de internationale student die een voltijd opleiding aan de RUG volgt, waarvoor nog geen graad is behaald en die geen aanspraak heeft op een prestatiebeurs conform de Wet Studiefinanciering 2000. In artikel 3 van zowel Deel A als Deel B is bepaald wat als bijzondere omstandigheid heeft te gelden op grond waarvan financiële ondersteuning kan worden verleend. In tegenstelling tot Deel A wordt daarbij in Deel B de voorwaarde gesteld dat ter zake van een lichamelijke, zintuigelijke of andere functiebeperking/chronische ziekte pas sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van de regeling indien deze is ontstaan
tijdens de nominale cursusduur. Verder is in Deel B bepaald dat van een bijzondere omstandigheid sprake is bij een overlijden van een familielid in de eerste graad, terwijl in Deel A ‘bijzondere familieomstandigheden’ voldoende zijn om van een bijzondere omstandigheid te spreken. Volgens [eiser] is dit onderscheid dat de RUG in beide regelingen hanteert discriminerend.
4.17.
De rechtbank stelt voorop dat van verboden discriminatie sprake is bij een verschil in behandeling waarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. In artikel 7.51 WHW is bepaald dat het bestuur van de bekostigde instelling voor hoger onderwijs voorzieningen
treftvoor de financiële ondersteuning bij studievertraging door bijzondere omstandigheden van een bij die instelling ingeschreven student. In artikel 7.51d WHW is vervolgens bepaald dat het instellingsbestuur voorzieningen
kan treffenvoor de financiële ondersteuning van de student die (kort gezegd) niet voldoet aan het nationaliteitsvereiste zoals bedoeld in artikel 2.2. van de Wet Studiefinanciering 2000. Op grond van deze wettelijke bepalingen dient de RUG op grond van de wet voorzieningen te treffen voor (kort gezegd) nationale studenten, terwijl zij voorzieningen
kantreffen voor internationale studenten. Voor zover de RUG in Deel B van de Regeling Profileringsfonds strengere voorwaarden heeft gesteld aan het aanwezig zijn van een ‘bijzondere omstandigheid’, vindt dit onderscheid dus zijn rechtvaardiging in de wet. Op grond van de WHW hoefde de RUG immers geen voorzieningen voor de internationale student te treffen, maar komt haar de vrijheid toe daarover zelf te beslissen. Van discriminatie door de RUG is daarom geen sprake. Indien [eiser] van mening was geweest dat de WHW zelf discriminerend is, had hij een aanvraag voor toekenning van financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds kunnen indienen, waarna hij bij afwijzing daarvan zijn zienswijze had kunnen laten toetsen in een bezwaar- en/of beroepsprocedure.
4.18.
Voor zover [eiser] betoogt dat ook op andere gronden sprake is van discriminatie door de RUG, geldt dat hij geen feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat sprake is geweest van ongelijke behandeling in gelijke gevallen. In tegendeel, [eiser] is naar het oordeel van de rechtbank gedurende zijn studie juist op vele fronten tegemoetgekomen door de RUG.
Onrechtmatige daad
4.19.
Uit het voorgaande blijkt dat de RUG niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst. [eiser] heeft verder onvoldoende concreet feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks het feit dat de RUG niet toerekenbaar tekort is geschoten, sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW. De rechtbank gaat dan ook aan dit subsidiaire beroep van [eiser] voorbij.
De slotsom
4.20.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RUG worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
2.228,00(2 punten × tarief IV)
Totaal € 5.065,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van RUG tot op heden begroot op € 5.065,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op
5 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.coll: 907