ECLI:NL:RBNNE:2022:554

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
18/221181-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en vernieling door verdachte met medeverdachte, met levensgevaar voor omwonenden

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich samen met een medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en vernieling. De feiten vonden plaats in de nacht van 3 op 4 juli 2021, toen de verdachte opzettelijk brand stichtte aan de brievenbus van een woning, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. Daarnaast vernielden de verdachte en zijn medeverdachte de voordeur, brievenbus en een ruit van de woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die bijgestaan werd door zijn advocaat, een taakstraf van 40 uren moest ondergaan, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en psychologische problematiek, en besloot dat hulpverlening noodzakelijk was. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/221181-21 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/167306-21 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/178035-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 februari 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 januari 2022.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/221181-21 dat:
1. hij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te [plaatsnaam], gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval) een brandbare vloeistof die in/door en/of rondom de brievenbus (van de voordeur) van de woning aan de [straatnaam] is/was gespoten/aangebracht, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de brievenbus en/of de voordeur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning aan de [straatnaam] en/of de in die woning aanwezige spullen en/of de naastgelegen woning (met inboedel), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te [plaatsnaam], gemeente De Fryske Marren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan/bij een woning aan de [straatnaam] , met dat opzet terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval)/een brandbare vloeistof in/door en/of rondom de brievenbus van de voordeur van die woning heeft gespoten/aangebracht en/of heeft aangestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met terpentine (of wasbenzine/thinner)/(in elk geval)/een brandbare vloeistof die in/door en/of rondom de brievenbus van de voordeur van die woning is/was gespoten/aangebracht, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor voor die woning aan de [straatnaam] en/of de in die woning aanwezige spullen en/of de naastgelegen woning
(met inboedel), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde partij 1] en/of omwonenden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 hij op of omstreeks 3/4 juli 2021 te [plaatsnaam], gemeente De Fryske Marren tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur (en/of brievenbus) en/of een of meer ruit(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
en in de zaak met parketnummer 18/167306-21 dat:
hij te Balk, althans in de gemeente De Fryske Marren op of omstreeks 15 maart 2021 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (een personenauto, Mercedes Benz), toebehorende aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, It Bjirkenbosk, in elk geval op een weg.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/221181-21 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/16730621.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een veroordeling kan volgen voor de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/221181-21 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/167306-21.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/221181-21 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/167306-21 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van parketnummer 18/221181-21, feiten 1 primair en 2
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 januari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 juli 2021, opgenomenop pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021 178 253 van 18 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] , mede namens [benadeelde partij 2] :
een schriftelijk stuk, inhoudende een proces-verbaal brandonderzoek forensisch opsporing van 16 juli 2021, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 17 augustus 2021,opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige].
Ten aanzien van parketnummer 18/167306-21Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 januari 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 maart 2021,opgenomen op pagina 1 e.v. met dossiernummer PL0100-2021074657-2, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/221181-22 onder de feiten 1 primair en 2 en het in de zaak met parketnummer 18/167306-21 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/221181-21
primairhij op 3/4 juli 2021 te [plaatsnaam], gemeente De Fryske Marren, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met thinner die rondom de brievenbus van de voordeur van de woning aan de [straatnaam] is aangebracht, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning aan de [straatnaam] en de in die woning aanwezige spullen en de naastgelegen woning met inboedel en levensgevaar voor [benadeelde partij 3] te duchten was.
hij op 3/4 juli 2021 te [plaatsnaam], gemeente De Fryske Marren tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, brievenbus en een ruit, die geheel aan [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft beschadigd of vernield.
Ten aanzien van parketnummer 18/167306-21hij te Balk omstreeks 15 maart 2021 opzettelijk wederrechtelijk een personenauto, Mercedes Benz, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg It Bjirkenbosk.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van parketnummer 18/221181-21

1. primair Medeplegen van het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
Medeplegen van het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
2 Medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
Ten aanzien van parketnummer 18/167306-21
Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/221181-21 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/167306-21 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een jeugddetentie van 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd en ter zitting zijn gewijzigd. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van dhr. M. van Engers en mw. E.A.G. Crombach, GZ-psychologen van 12 november 2021 en van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 juli 2021 samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan brandstichting van een brievenbus in een voordeur van een woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen, alsook levensgevaar voor personen te duchten was. Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een voordeur, brievenbus en een ruit van die woning. Een brandstichting, met name aan een woning, is een zeer gevaarlijk misdrijf met onvoorspelbare gevolgen. Feiten zoals brandstichting veroorzaken daarnaast maatschappelijke onrust en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De brand is dankzij snel optreden van de bewoner beperkt gebleven tot de voordeur van de woning. Dat de brand in een vroeg stadium is geblust en niet tot ernstiger gevolgen heeft geleid is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze feiten uit wraak en onder invloed van alcohol gepleegd. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan joyriding, een vervelend feit. Verdachte heeft daarbij niet alleen zonder toestemming de auto van zijn vader gebruikt, maar heeft ook onverantwoorde risico’s genomen voor zichzelf en anderen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar dat dit geen soortgelijke feiten betreffen. Daarnaast heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte in de proeftijd van een eerdere veroordeling opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich door deze voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft laten weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het rapport van de psychologen leidt de rechtbank af dat er bij verdachte sprake is van een verstoorde prikkelverwerking leidend tot een verstoorde agressie en emotieregulatie. Daarnaast zijn veel andere psychologische functies verstoord. Als diagnose is gesteld dat bij verdachte sprake is van ADHD, ASS, ODD en dat zijn middelengebruik een risicofactor is. Dit speelde ten tijde van het ten laste gelegde en leidt tot het advies om het ten laste gelegde verdachte verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies van de psychologen over.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van forse problematiek. Er is sprake van beïnvloedbaarheid, impulsiviteit, een sterke wil om zelf te willen bepalen, faalangst, directe behoeftebevrediging, thrill seeking, (overmatig) middelengebruik en het gegeven dat hij veel regels onzin vindt. Tevens overziet hij (de gevolgen van) zijn gedrag niet. Hierdoor komt verdachte snel in de problemen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat verdachte sociale situaties niet goed aanvoelt en het lijkt hem te ontbreken aan inzicht en reflecterend vermogen. Sinds verdachte bij Limor woont lijken er positieve ontwikkelingen te zijn. Zo is het contact met zijn ouders en broertjes verbeterd.
De Raad heeft enerzijds de vrees dat verdachte overvraagd wordt door hem consequenties van zijn handelen te laten dragen en anderzijds het gegeven dat er consequenties moeten volgen op het gedrag van verdachte tegen elkaar afgewogen. De Raad schat de kans op recidive als hoog in. De Raad acht hulpverlening in de eerste plaats van belang omdat de persoonlijke problematiek bovenliggend is. De Raad heeft het advies ter zitting gewijzigd en adviseert nu een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden: toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs/dagbesteding, begeleiding en behandeling door een door de jeugdreclassering te bepalen instelling, begeleid wonen, een verbod om in de nabijheid van het woonadres van het slachtoffer te komen, een contactverbod met het slachtoffer en het meewerken aan controles op het gebruik van verdovende middelen.
Ondanks dat de ernst van de brandstichting, het strafblad van verdachte en het feit dat hij in een proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, een forse onvoorwaardelijke straf rechtvaardigen, is de rechtbank met de Raad en de raadsvrouw van oordeel dat een hoge werkstraf niet in het belang van verdachte is. De kans op overvraging is dan groot en daarmee de kans op succes klein. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op voornoemde omstandigheden niet passend. De rechtbank acht hulp voor verdachte noodzakelijk en ziet daarvoor ruimte in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank zal daarom de op te leggen werkstraf matigen, zodat verdachte een consequentie ervaart als gevolg van zijn gedrag, terwijl hij daardoor niet overvraagd zal worden. Daarnaast zal de rechtbank, ter compensatie van het verlagen van de werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie van langere duur opleggen. De rechtbank wil verdachte daarmee motiveren de voorwaarden, die in zijn eigen belang zijn, na te (blijven) leven. De rechtbank zal de geadviseerde bijzondere voorwaarden in een iets andere vorm dan geadviseerd opleggen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de begeleiding en behandeling plaatsvindt door de forensische GGZ of een soortgelijke instelling, zoals door de psychologen is geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank een locatieverbod op voor het gehele dorp [plaatsnaam].
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden met een proeftijd van twee jaren met daarbij bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/221181-21, feiten 1 en 2
[benadeelde partij 2] , vertegenwoordigd door [naam] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 1.890,38 ter vergoeding van materiële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij pondspondsgewijs tussen verdachte en zijn medeverdachte toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen op de door de officier van justitie gevorderde wijze.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/221181-21 onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juli 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet pondspondsgewijs toewijzen, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Verdachte en zijn medeverdachte zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aan hem opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 6 oktober 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 15 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De proeftijd is ingegaan op 6 oktober 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 16 december 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf en heeft ter terechtzitting bij deze vordering gepersisteerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd niet over te gaan tot tenuitvoerlegging, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen. Subsidiair refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/221181-21 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18/167306-21 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

een jeugddetentie voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding binnen veertiendagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, op het adres [straatnaam] te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de jeugdreclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan het volgen van onderwijs/hethebben van een passende dagbesteding, zulks ter bepaling door de jeugdreclassering;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering dat nodigacht, zal meewerken aan begeleiding en ambulante behandeling door de forensische GGZ of een soortgelijke instelling, zulks ter bepaling door de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering dat nodigacht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Limor of een soortgelijke instelling, zulks ter bepaling door de jeugdreclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door de leiding van deze instelling zullen worden gegeven;
dat de veroordeelde zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van alcohol en(hard)drugs op de door de jeugdreclassering te bepalen wijze;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het dorp [plaatsnaam], zolangde reclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zalopnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 3] , geboren op [geboortedatum] 1973, zolang de
jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, en tenzij dat contact plaatsvindt in het kader van herstelbemiddeling met toestemming van de reclassering.
Geeft aan het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de onder 6 en 7 genoemde voorwaarden waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/221181-21, feiten 1 primair en 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[benadeelde partij 2], te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeven van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.890,38 (zegge: duizend achthonderdnegentig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.890,38 aan materiële schade.
Bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul dagen.
Bepaalt dat als verdachte of zijn mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.178035-19:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 6 oktober 2020, te weten: een werkstraf van 15 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. de Jong en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 februari 2022.