Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 in de zaak met parketnummer 18/221181-21 en het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/167306-21 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een jeugddetentie van 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd en ter zitting zijn gewijzigd. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van dhr. M. van Engers en mw. E.A.G. Crombach, GZ-psychologen van 12 november 2021 en van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 december 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de nacht van 3 op 4 juli 2021 samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan brandstichting van een brievenbus in een voordeur van een woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen, alsook levensgevaar voor personen te duchten was. Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een voordeur, brievenbus en een ruit van die woning. Een brandstichting, met name aan een woning, is een zeer gevaarlijk misdrijf met onvoorspelbare gevolgen. Feiten zoals brandstichting veroorzaken daarnaast maatschappelijke onrust en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De brand is dankzij snel optreden van de bewoner beperkt gebleven tot de voordeur van de woning. Dat de brand in een vroeg stadium is geblust en niet tot ernstiger gevolgen heeft geleid is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze feiten uit wraak en onder invloed van alcohol gepleegd. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan joyriding, een vervelend feit. Verdachte heeft daarbij niet alleen zonder toestemming de auto van zijn vader gebruikt, maar heeft ook onverantwoorde risico’s genomen voor zichzelf en anderen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar dat dit geen soortgelijke feiten betreffen. Daarnaast heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte in de proeftijd van een eerdere veroordeling opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich door deze voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft laten weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het rapport van de psychologen leidt de rechtbank af dat er bij verdachte sprake is van een verstoorde prikkelverwerking leidend tot een verstoorde agressie en emotieregulatie. Daarnaast zijn veel andere psychologische functies verstoord. Als diagnose is gesteld dat bij verdachte sprake is van ADHD, ASS, ODD en dat zijn middelengebruik een risicofactor is. Dit speelde ten tijde van het ten laste gelegde en leidt tot het advies om het ten laste gelegde verdachte verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies van de psychologen over.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van forse problematiek. Er is sprake van beïnvloedbaarheid, impulsiviteit, een sterke wil om zelf te willen bepalen, faalangst, directe behoeftebevrediging, thrill seeking, (overmatig) middelengebruik en het gegeven dat hij veel regels onzin vindt. Tevens overziet hij (de gevolgen van) zijn gedrag niet. Hierdoor komt verdachte snel in de problemen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat verdachte sociale situaties niet goed aanvoelt en het lijkt hem te ontbreken aan inzicht en reflecterend vermogen. Sinds verdachte bij Limor woont lijken er positieve ontwikkelingen te zijn. Zo is het contact met zijn ouders en broertjes verbeterd.
De Raad heeft enerzijds de vrees dat verdachte overvraagd wordt door hem consequenties van zijn handelen te laten dragen en anderzijds het gegeven dat er consequenties moeten volgen op het gedrag van verdachte tegen elkaar afgewogen. De Raad schat de kans op recidive als hoog in. De Raad acht hulpverlening in de eerste plaats van belang omdat de persoonlijke problematiek bovenliggend is. De Raad heeft het advies ter zitting gewijzigd en adviseert nu een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden: toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs/dagbesteding, begeleiding en behandeling door een door de jeugdreclassering te bepalen instelling, begeleid wonen, een verbod om in de nabijheid van het woonadres van het slachtoffer te komen, een contactverbod met het slachtoffer en het meewerken aan controles op het gebruik van verdovende middelen.
Ondanks dat de ernst van de brandstichting, het strafblad van verdachte en het feit dat hij in een proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, een forse onvoorwaardelijke straf rechtvaardigen, is de rechtbank met de Raad en de raadsvrouw van oordeel dat een hoge werkstraf niet in het belang van verdachte is. De kans op overvraging is dan groot en daarmee de kans op succes klein. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op voornoemde omstandigheden niet passend. De rechtbank acht hulp voor verdachte noodzakelijk en ziet daarvoor ruimte in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank zal daarom de op te leggen werkstraf matigen, zodat verdachte een consequentie ervaart als gevolg van zijn gedrag, terwijl hij daardoor niet overvraagd zal worden. Daarnaast zal de rechtbank, ter compensatie van het verlagen van de werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie van langere duur opleggen. De rechtbank wil verdachte daarmee motiveren de voorwaarden, die in zijn eigen belang zijn, na te (blijven) leven. De rechtbank zal de geadviseerde bijzondere voorwaarden in een iets andere vorm dan geadviseerd opleggen. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de begeleiding en behandeling plaatsvindt door de forensische GGZ of een soortgelijke instelling, zoals door de psychologen is geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank een locatieverbod op voor het gehele dorp [plaatsnaam].
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden met een proeftijd van twee jaren met daarbij bijzondere voorwaarden, passend en geboden.