ECLI:NL:RBNNE:2022:5451

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
C/18/217008 / FT RK 22/544
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord. Verzoeker, geboren in 1978 en wonende op een geheim adres, heeft een verzoekschrift ingediend, dat op 29 september 2022 ter griffie is ontvangen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J. Elema, heeft een verweerschrift ingediend en is verschenen ter zitting op 14 november 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker 60% arbeidsongeschikt is verklaard en dat hij een aangepast voorstel heeft gedaan aan zijn schuldeisers. Dit voorstel is door alle schuldeisers, behalve verweerder, aanvaard. Verweerder heeft echter betwist dat verzoeker te goeder trouw is en heeft aangevoerd dat het aanbod niet het hoogst haalbare is. De rechtbank overweegt dat het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord niet kan worden toegewezen, omdat het aanbod niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en er onvoldoende medische onderbouwing is voor de stellingen van verzoeker. De rechtbank wijst het verzoek af en verzoekt verzoeker binnen veertien dagen aan te geven of hij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaaft. Indien er geen reactie komt, wordt het verzoek als ingetrokken beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/217008 / FT RK 22/544

vonnis van 28 november 2022

in de zaak van:
[verzoeker], geboren op [datum] 1978 te [woonplaats] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen verzoeker,
tegen
[verweerder], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen verweerder,
gemachtigde mr. A.J. Elema, advocaat te Beilen.

PROCESGANG

Op 29 september 2022 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
Mr. Elema heeft op 28 oktober 2022 namens verweerder een verweerschrift ingediend.
Het verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van 14 november 2022, alwaar verzoeker is verschenen tezamen met mevrouw [naam A] en mevrouw [naam B] , beiden werkzaam bij de Groningse Kredietbank (hierna te noemen: de GKB). Voorts is verweerder verschenen, tezamen met zijn gemachtigde
mr. A.J. Elema.

RECHTSOVERWEGINGEN

Verzoeker heeft op 5 april 2022 een aangepast voorstel aangeboden aan zijn schuldeisers omdat 2 schuldeisers bij een eerder voorstel niet waren meegenomen. Daardoor is het percentage dat wordt aangeboden aan de preferente schuldeiser en de concurrente schuldeisers ten opzichte van het eerdere voorstel verlaagd met respectievelijk 0,02 % en 0,01 %. Het op 5 april 2022 aangeboden akkoord houdt – samengevat – in: betaling ineens van 1,14 % op de vordering van de preferente schuldeisers en 0,57 % op de vorderingen van de concurrente schuldeisers. Hiertoe is door de GKB een (netto)bedrag van € 1.259,83 ter beschikking gesteld.
De schuldregeling is door alle schuldeisers behalve verweerder aanvaard.
Mr. Elema heeft namens verweerder naar aanleiding van het ontvangen voorstel vragen gesteld aan de GKB, die door de GKB zijn beantwoord. Vervolgens heeft mr. Elema pas na indiening van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord bij rechtbank was ingediend gereageerd op het verzoek van de GKB om aan te geven of verweerder akkoord kan gaan met het voorstel.
Mr. Elema heeft in het verweerschrift namens verweerder gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn verzoek danwel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Omdat verweerder geen afschrift heeft ontvangen van het WSNP-verzoek, gaat verweerder ervan uit dat er geen WSNP-verzoek is ingediend hetgeen ertoe leidt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
Als wel een ontvankelijk WSNP-verzoek is ingediend door verzoeker, is het de rechtbank niet toegestaan om enige informatie uit het WSNP-verzoek te betrekken bij haar oordeelsvorming omdat dit zou leiden tot een directe schending van het recht van verweerder op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). Het verzoek dient volgens verweerder daarom te worden afgewezen.
Het verzoek dient volgens verweerder tevens te worden afgewezen omdat verzoeker niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden. Daarmee wordt niet voldaan aan de vereisten voor toelating tot de WSNP. Aan verzoeker is in 2018 een ontnemingsmaatregel van € 45.000,00 opgelegd in verband met het illegaal aanbieden van betaaltelevisie. Daarnaast heeft verweerder een schadevordering op verzoeker omdat hij in 2019 de complete meeverhuurde inboedel en stoffering alsmede een deel van de inbouwkeuken van verweerder heeft verduisterd. Voorts blijkt uit de brief van de GKB dat de schulden van verzoeker mede voorvloeien uit een gokverslaving.
Tevens is verweerder van mening dat het aanbod niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd is. Er is geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van de omvang van de schuldenlast en het aantal crediteuren, de verdiencapaciteit van verzoeker en de gestelde lichamelijke en psychische en/of sociale problemen. Voorts is in het voorstel enkel de vordering van verweerder uit hoofde van het vonnis van 22 juli 2019 opgenomen en niet de hiervoor genoemde schadevergoedingsvordering. De totaal geleden schade wordt door verweerder geschat op tenminste € 10.000,00 te vermeerderen met rente en kosten. Verweerder heeft hiervan aangifte gedaan. Daarmee staat vast dat de totale schuldenlast niet juist is weergegeven.
Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Uit het verzoekschrift wordt niet aannemelijk dat verzoeker de komende jaren geen (hogere) afloscapaciteit zal kunnen generen voor zijn schuldeisers. Nu verzoeker kennelijk voor 60% arbeidsongeschikt is, staat vast dat hij nog verdiencapaciteit heeft. Verzoeker heeft geen verklaringen overgelegd van (voormalig) behandelend artsen of het UWV, die de stellingen van verzoeker onderbouwen en er is ook geen medische keuring overgelegd met een voorspelling over de medische belastbaarheid voor de komende drie jaar.
De rechtbank overweegt als volgt
De rechtbank stelt allereerst vast dat nu verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend tot toelating tot de schuldsaneringsregeling het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ontvankelijk is. Het enkele feit dat van het WSNP-verzoek geen afschrift aan verzoeker is verstrekt, maakt dat niet anders. De rechtbank wijst op het bepaalde in artikel 286 Fw, waaruit volgt dat het WSNP-verzoekschrift pas na uitspraak van de schuldsanering op de griffie ter inzage worden gelegd. Van enige (wettelijke) plicht tot verstrekking van het WSNP-verzoekschrift is geen sprake. De door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geeft daarvan ook geen blijk.
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrij staat zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling – waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand moet doen van zijn recht op voldoening – te weigeren en dat bij toewijzing van een bevel tot instemming terughoudendheid geboden is. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er plaats zijn voor een bevel tot instemming waarbij het in beginsel op de weg van de schuldenaar ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05, 29 942, nr. 3, p. 18) bij de totstandkoming van artikel 287a Fw kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de desbetreffende weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen.
Zo is onder meer van belang:
of het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij (bijvoorbeeld een gemeentelijke kredietbank);
of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd;
of voldoende duidelijk is dat het bod dat is gedaan het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht;
of het alternatief van faillissement of schuldsanering enig uitzicht biedt voor de schuldeisers en hoe groot de kans is dat zij in dat geval dan evenveel of meer zullen ontvangen;
of een (dwang)akkoord geen concurrentievervalsing oplevert;
hoe groot het aandeel van de weigerachtige schuldeiser(s) in de totale schuldenlast is.
De rechtbank stelt vast dat het voorstel is ingediend en getoetst door de GKB, waarbij met name de positie van de crediteuren is onderzocht in het geval er geen dwangakkoord tot stand zou komen maar een schuldsaneringsregeling zou worden uitgesproken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eis dat het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij.
Met betrekking tot het verweer dat het voorstel niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het verzoekschrift voldoet aan de daartoe gestelde vereisten nu de schuldeisers over de persoonlijke situatie van verzoeker zijn geïnformeerd en uit de berekening van het vrij te laten bedrag de hoogte van de afloscapaciteit blijkt. De GKB is niet verplicht om in het aanbod een overzicht te verstrekken wie de (overige) schuldeisers zijn, zoals gesteld door verweerder. Het is naar het oordeel van de rechtbank evenmin in strijd met artikel 6 EVRM dat verweerder niet beschikt over een crediteurenlijst.
Het staat evenwel niet vast dat de schuldenlijst correct is, nu mr. Elema namens verweerder – zij het op een erg laat moment (7 oktober 2022) – schriftelijk bij de GKB heeft aangegeven nog een vordering te hebben op verzoeker, waarmee geen rekening is gehouden in het aanbod. De rechtbank begrijpt dat verzoeker van deze vordering niet op de hoogte was. Volgens verweerder was dit omdat hij geen adresgegevens van verzoeker had. Dit komt de rechtbank vreemd voor, nu mr. Elema een dag voor de schadeveroorzakende gebeurtenis nog via e-mail contact heeft gehad met verzoeker.
Verzoeker heeft deze vordering betwist tijdens de zitting. Mocht deze vordering in rechte vast komen te staan, dan beïnvloedt dit direct het uitkeringspercentage dat aan alle schuldeisers kan worden uitbetaald. Met deze stand van zaken kan de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord dan ook niet toewijzen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Voor de beoordeling van een dwangakkoord is de goede trouw een omstandigheid die weliswaar niet allesbepalend is, maar die wel meeweegt in het kader van de belangenafweging die gemaakt dient te worden. De rechtbank verwijst daartoe naar de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2005/2006 nr. 29942, nr. 7, p. 40, al. 86). Vast staat dat een (groot) aantal schulden van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. De rechtbank volstaat in dit kader met de verwijzing naar het feit dat verzoeker schulden tijdens verslaving heeft laten ontstaan en dat een grote schuld het gevolg is van een door de strafrechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel Alleen al op grond hiervan kan niet worden gezegd dat verweerder misbruik van recht maakt door het aangeboden percentage - dat gebaseerd is op aflossing ineens - te weigeren.
Bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid niet tot weigering kon komen zal ook moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. De rechtbank constateert dat in praktijk doorgaans twee typen akkoord worden aangeboden: een saneringskrediet of een spaarakkoord. Een saneringskrediet, zoals thans aangeboden, ligt naar het oordeel van de rechtbank in de rede als in de nabije toekomst (de komende jaren) geen stijging van het inkomen te verwachten is. Dit zal zich voordoen in gevallen waarbij de verzoeker de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, arbeidsongeschikt is verklaard, aantoonbaar moeilijk werk zal kunnen vinden of reeds fulltime werkt. In de gevallen waarin de mogelijkheid van een (significante) stijging van het inkomen aannemelijk is, ligt een spaarakkoord meer voor de hand.
Allereerst wenst de rechtbank te benadrukken dat het een schuldenaar vrijstaat zich op grond van de AVG te beroepen op zijn privacyrechten, zeker als het aankomt op medische informatie. Het ontbreken van een medische onderbouwing kan echter wel gevolgen hebben voor de beoordeling van het akkoord in het kader van de te maken belangenafweging, temeer nu een schuldeiser – om zich redelijk te kunnen beraden op het akkoord – afhankelijk is van de informatie die hem door de schuldenaar ter beschikking is gesteld.
In het onderhavige geval constateert de rechtbank dat verzoeker nog jong is, een WIA-uitkering ontvangt en daarbij heeft gesteld dat hij in 2014 voor 60 % is afgekeurd wegens rugklachten. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij in 2020 een (her)beoordelingsgesprek heeft gehad met het UWV, waarin is besloten dat hij een WIA-uitkering blijft ontvangen. Verzoeker heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat er medische belemmeringen zijn voor het verrichten van (fulltime) werk. Verzoeker is acht jaar geleden voor het laatst gekeurd en is destijds niet volledig maar
60 % arbeidsongeschikt verklaard waardoor er sprake is van verdiencapaciteit. Verzoeker heeft tot aan de zitting het arbeidsdeskundig rapport uit 2014 niet willen overleggen met een beroep op de AVG. Evenmin is een beluit overgelegd van het UWV, dat is genomen na een (her)beoordelingsgesprek in 2020.
Tevens constateert de rechtbank dat de GKB in het op 5 april 2022 gedane voorstel heeft toegelicht dat verzoeker psychische problemen heeft, waarvoor hij wekelijks afspraken heeft met een psycholoog en dat hij in het verleden diverse zelfmoordpogingen heeft gedaan, waarvan de laatste in december 2020. De rechtbank stelt vast dat deze psychische problematiek evenmin is onderbouwd met medische stukken.
Door in een dergelijk geval te kiezen voor een saneringskrediet kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat dit aanbod het hoogst haalbare is. Bij een spaarakkoord zou immers tenminste hetzelfde bedrag gespaard kunnen worden, terwijl de schuldeisers daarnaast zouden kunnen profiteren van een stijging van het inkomen wanneer verzoeker uiteindelijk een baan vindt.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat aan verzoeker met de momenteel door hem overlegde stukken en het ontbreken van een medische onderbouwing van de door hem gestelde klachten in een WSNP naar alle waarschijnlijkheid een sollicitatieplicht zou worden opgelegd en dat van hem zou worden verwacht dat hij zich tot het uiterste inspant om inkomen te genereren. Op de naleving van de sollicitatieplicht bestaat in de WSNP intensief toezicht door de bewindvoerder en de rechter-commissaris. De rechtbank overweegt dan ook dat in dit geval de WSNP voor de schuldeisers meer waarborgen biedt. Nu onduidelijk blijft of verzoeker in de komende jaren wellicht in staat moet worden geacht om meer inkomen te genereren, kan de rechtbank niet met zekerheid vaststellen dat het door verzoeker gedane aanbod door middel van een saneringskrediet het maximaal haalbare is.
De rechtbank zal het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord gelet op het bovenstaande afwijzen.
Verzoeker dient binnen veertien dagen aan te geven of hij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaaft. Indien de rechtbank niet binnen veertien dagen bericht ontvangt, zal dit verzoek als ingetrokken worden beschouwd.

BESLISSING

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.