ECLI:NL:RBNNE:2022:5432

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
LEE 22-1631 V
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van herzieningsverzoek inzake verzekeringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 juni 2022. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn herzieningsverzoek van 20 augustus 2021 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank verklaarde het beroep op 28 juni 2022 niet-ontvankelijk, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de behandeling van het verzet op 26 september 2022 was de opposant aanwezig, maar de geopposeerde was niet verschenen. De rechtbank beoordeelde in deze verzetzaak of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, zoals toegestaan door artikel 8:54 van de Awb. De rechtbank concludeerde dat het eindoordeel over de niet-ontvankelijkheid buiten redelijke twijfel stond.

De opposant voerde aan dat er niet was beslist op zijn herzieningsverzoek en dat er sprake was van een strafbaar feit. Hij verzocht om een veroordeling tot betaling van een dwangsom en een schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank benadrukte dat de inhoudelijke discussie over de verzekeringsplicht bij de Centrale Raad van Beroep ligt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1631 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft vanwege het niet tijdig beslissen op zijn herzieningsverzoek van
20 augustus 2021 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (geopposeerde) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 juni 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld
De rechtbank heeft het verzet op 26 september 2022 op zitting behandeld. Opposant is verschenen. Geopposeerde is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Awb.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er niet is beslist op zijn herzieningsverzoek. Volgens opposant is er zelfs geen primair besluit op de herzieningsverzoek genomen. Opposant stelt dat er sprake is van een strafbaar feit. Opposant verzoekt om een veroordeling tot betaling van de verschuldigde (bestuurlijke) dwangsom en het opleggen van een (rechterlijke) dwangsom. Opposant stelt aanspraak te maken op een schadevergoeding en een proceskostenvergoeding.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van
28 juni 2022. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb omdat verweerder het herzieningsverzoek van 20 augustus 2021 heeft betrokken bij de beslissing op bezwaar van
3 november 2021.
In de beslissing op bezwaar van 3 november 2021 is een uitgebreide overweging gewijd ten aanzien van het herzieningsverzoek verzekeringsplicht [naam 1] en [naam 2] : (Pagina 3) “
uw aanvraag wordt in het geheel behandeld als een herzieningsverzoek. U heeft gevraagd om een onderzoek naar de verzekeringsplicht bij [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] b.v.b.a. U bent van mening dat er voor deze werkgevers nog niet eerder een beoordeling heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft u verzocht om herziening van de eerdere beslissing over de verzekeringsplicht bij [naam 2] en [naam 1] ”.
De inhoudelijke discussie ligt voor bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het is aan de CRvB om te beoordelen of de overwegingen van geopposeerde uit de beslissing op bezwaar van 3 november 2021 juist zijn.
Tevens heeft geopposeerde bij brief van 1 juni 2022 opposant medegedeeld van mening te zijn dat geopposeerde niet in gebreke is aangezien geopposeerde reeds in de beslissing op bezwaar van 3 november 2021 een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van het herzieningsverzoek verzekeringsplicht [naam 1] en [naam 2] .
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.