ECLI:NL:RBNNE:2022:5123

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
18/273409-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met ernstig letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 30 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 april 2021 te Dronryp. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos en onvoorzichtig rijgedrag. Tijdens het afslaan naar links heeft de verdachte de bocht te scherp genomen en onvoldoende rechts gehouden, waardoor zij in botsing kwam met een fietster die haar dochtertje in een kinderzitje vervoerde. De fietster en haar dochtertje raakten ernstig gewond, waarbij de dochter een schedelbreuk opliep.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van aanmerkelijke schuld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiaire feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door onvoldoende rechts te houden. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, met een vervangende hechtenis van 20 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers, en de spijtbetuiging van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van voorzichtigheid in het verkeer, vooral op drukke momenten, en de verantwoordelijkheid van bestuurders om de verkeersveiligheid te waarborgen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/273409-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 14 april 2021, te Dronryp, in de gemeente Waadhoeke als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Puoldyk zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, naar links is gaan afslaan, in de richting van De Skries, teneinde die De Skries in te rijden, waarbij zij, verdachte de binnenbocht heeft genomen en/of/in elk geval niet aan haar, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of op het voor haar, verdachte, voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van die De Skries is gebotst tegen en/of in aanrijding is gekomen met een haar, verdachte, op die De Skries tegemoet komende fietster, die een kind in een kinderzitje op de voorzijde van die fiets vervoerde, en welke fietster doende was vanaf De Skries rechtsaf te slaan teneinde de Puoldyk op te rijden ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen en dus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 april 2021, te Dronryp, in de gemeente Waadhoeke, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Puoldyk, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, naar links is gaan afslaan, in de richting van De Skries, teneinde die De Skries in te rijden, waarbij zij, verdachte de binnenbocht heeft genomen en/of/in elk geval niet aan haar, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of op het voor haar, verdachte, voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van die De Skries is gebotst tegen en/of in aanrijding is gekomen met een haar, verdachte, op die De Skries tegemoet komende fietster, die een kind in een kinderzitje op de voorzijde van die fiets vervoerde, en welke fietster doende was vanaf De Skries rechtsaf te slaan teneinde de Puoldyk op te rijden ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen, waardoor de bestuurster van die fiets en het kind dat zij op de voorzijde van diets vervoerde letsel hebben opgelopen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig aan het verkeer deelgenomen door niet zoveel mogelijk rechts te houden toen zij de bocht inreed. Het afslaan is een bijzondere verrichting en daarbij dient men voorzichtig te handelen. Bovendien heeft het ongeval plaatsgevonden rond 8.00 uur in de ochtend, een moment waarop veel ouders met kinderen naar school fietsen. Op zo’n druk moment dient men extra voorzichtig en oplettend te zijn. Door de aanmerkelijke schuld van verdachte heeft het ongeval plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primaire feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft niet aanmerkelijk onvoorzichtig gereden en slechts één verkeersovertreding gemaakt. Dat de gevolgen van het ongeval ernstig zijn geweest is duidelijk, maar tegelijkertijd niet maatgevend voor de mate van schuld. Waarschijnlijk heeft verdachte de fietsers niet gezien en is dit (mede) veroorzaakt door de lage stand van de zon.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 april 2021,opgenomen op pagina 82 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021165400 d.d 22 juni 2021, inhoudend de verklaring van [verdachte] , onder meer:
Ik kwam aanrijden over de Puoldijk te Dronrijp en wilde links afslaan de Skries op.
V: Hoe was jouw overzicht op het kruispunt?
A: Gewoon vrij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 april 2021,opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] , onder meer:
Op woensdag 14 april 2021, omstreeks 8:05 uur ben ik samen met onze drie kinderen van huis [straatnaam] te Dronryp vertrokken. Wij waren met de fiets vertrokken, ik had onze dochter van anderhalf ( [slachtoffer] ) voor in het fietszitje zitten. Wij reden daarna de Skries op in de richting van de Puoldyk. De Skries komt op een gegeven moment uit op een T-Splitsing met de Puoldyk. Op deze splitsing aangekomen ben ik rechtsaf de Puoldyk opgereden. Ik zag daarna dat de gele personenauto op onze weghelft kwam rijden. Ik heb daarna hard "stop" in de richting van de personenauto geroepen, in de hoop dat zij mij hoorde en hiermee contact te krijgen. Ik zag dat de personenauto niet reageerde en zag ook dat personenauto niet afremde of bijstuurde. Daarna heb ik hard naar [naam 2] geroepen "hij stopt niet".
Vervolgens heb ik [naam 2] iets naar rechts geduwd en meteen daarna werd ik door de gele personenauto geraakt. Hoe en waar ik geraakt ben weet ik niet meer.
Aan de hand van het letsel van mij zelf en van [slachtoffer] , moeten wij in mijn beleving de personenauto wel hebben geraakt. Want wij hebben namelijk allebei letsel aan de linkerkant van onze hoofd, terwijl wij allebei naar rechts zijn gevallen.
Mijn letsel bestaat uit: gehoorverlies linkerzijde en een fikse buil op mijn linkerzijde hoofd en diverse blauwe plekken aan de linkerzijde.
Het letsel van [slachtoffer] bestaat uit op twee plekken hersenschedelfracturen en op drie plekken hersenbloedingen en hematomen op de buitenzijde van het hoofd.
[slachtoffer] is inmiddels buiten levensgevaar, maar het is verder nog afwachten hoe haar herstel gaat verlopen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 13 mei 2021, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant(en), onder meer:
Op verzoek hebben wij op woensdag 14 april 2021, omstreeks 09.30 uur een nader onderzoek ingesteld naar aanleiding van het hierna genoemde verkeersongeval.
Conclusie
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurster van de Fiat, immers zij hield niet zoveel mogelijk rechts waardoor er gevaar op de weg ontstond.
Oorzaak, toedracht en gevolg
De bestuurster van de Fiat reed met haar voertuig over de Puoldyk te Dronryp. Ze kwam uit de richting van de Hearewei en reed in de richting van de Skries. De bestuurster van de Batavus, reed over de Skries, komende uit de richting van de Rypsterdyk en reed in de richting van de Puoldyk. Op haar fiets vervoerde zij een kindje. Rechts naast haar reed haar dochter op een kinderfiets (Loeki). De bestuurster van de Fiat sloeg links af de Skries op en kwam hierbij met de linker voorzijde van de Fiat tegen de voorzijde van de Batavus. Hierbij ontstonden de schades aan de voertuigen. Het linker voorwiel van de Fiat raakte het voorwiel van de Batavus waarbij de band en de velg van de Batavus waarschijnlijk het bandenspoor en het krasspoor (markering 2) veroorzaakten op het wegdek. […] Bij markering 2 bevond zich het voorwiel van de Batavus op het moment dat deze in aanraking kwam met het linker voorwiel van de Fiat. Deze plaats bevond zich circa 1 meter van de linkerzijde van de rijbaan. Tussen de rechterzijde van de Fiat en de virtuele rechter rijbaanzijde bleef dan circa 1.5 meter ruimte over. (zie situatie tekening). De bestuurster van de Batavus en het door haar vervoerde kindje kwamen ten val. Ook haar dochter kwam met het kinderfietsje ten val. Hierbij ontstond het krasspoor bleven paarse lakresten van haar kinderfietsje achter op de afgeschuinde betonrand aan de linker rijbaanzijde. (markering 8) Het door de Batavus bestuurster vervoerde kindje liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op.
Bewijsoverweging
Op grond van het behandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier stelt de rechtbank – voor zover hier van belang – de navolgende feiten vast.
Toedracht
Op 14 april 2021 is verdachte als bestuurder van de Fiat Stilo rijdend op de Puoldyk linksaf De Skries ingeslagen. Zij is bij het nemen van de bocht in botsing gekomen met een fietser, mevrouw [naam 1] , die op hetzelfde moment rechtsaf wilde slaan. Deze fietser had in het zitje voorop de fiets haar dochtertje ( [slachtoffer] ) van 20 maanden oud zitten. Naast haar fietste haar vier jaar oude dochtertje ( [naam 2] ) op haar eigen fiets. Door de aanrijding kwam de bestuurster van de fiets ten val en het door haar vervoerde kindje liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op.
In het proces-verbaal van de VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA) wordt de conclusie getrokken dat verdachte bij het linksaf slaan niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden als nodig was en dat zij kortgezegd de binnenbocht heeft genomen. De VOA is van mening dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van verdachte.
Uit het proces-verbaal van de VOA blijkt dat de aanrijding een krasspoor heeft veroorzaakt op de weg. Dit krasspoor – in het dossier aangeduid als markering 2 – is de plaats waar het voorwiel van de fiets het linker voorwiel van de Fiat heeft geraakt. Deze plaats bevond zich circa 1 meter van de linkerzijde van de rijbaan. Tussen de rechterzijde van de Fiat en de virtuele rechter rijbaanzijde bleef dan circa 1,5 meter over.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet harder heeft gereden dan 30 km per uur. Niet is vast komen te staan of verdachte de fietsers heeft gezien of deze over het hoofd heeft gezien. Verdachte heeft daarover wisselend verklaard. In haar eerste verhoor bij de politie zegt zij de fietsers wel te hebben gezien, maar niet meer tijdig te hebben kunnen remmen, in haar tweede verhoor bij de politie en ter zitting stelt zij de fietsers in het geheel niet te hebben gezien.
Beperkt zicht?
Ter terechtzitting heeft de raadsman bepleit dat het zicht door de lage zonstand bij verdachte mogelijk werd bemoeilijkt. Verdachte heeft daarentegen over verminderd zicht door een laagstaande zon nimmer verklaard. Ook ter terechtzitting geeft verdachte aan geen herinnering te hebben aan slecht zicht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het zicht van verdachte niet negatief is beïnvloed door de zon of door andere omstandigheden.
Vrijspraak artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Er dient zogezegd sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid hoeft nog geen schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet op te leveren.
Hoewel in dit geval vaststaat dat de gevolgen van het verkeersongeval ernstig zijn geweest, wordt opgemerkt dat niet uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vast is komen te staan dat verdachte de bocht te scherp heeft aangesneden waardoor zij nog wel enige, maar onvoldoende ruimte (ongeveer één meter) liet aan de tegemoetkomende fietsers. Van overig onvoorzichtig of onzorgvuldig rijgedrag, bijvoorbeeld voor wat betreft snelheid, gebruik van een telefoon tijdens het rijden of alcoholgebruik is niet gebleken. Niet duidelijk is geworden of verdachte de fietsers heeft gezien of dat zij deze over het hoofd heeft gezien. Vastgesteld kan in ieder geval worden dat verdachte de fietsers niet zodanig tijdig heeft opgemerkt dat zij een aanrijding kon voorkomen. Aangenomen kan worden dat sprake is van één op zichzelf staande verkeersfout. Relevant is (voorts) dat uit de foto’s van de ongevalsplaats blijkt dat in het midden van het kruisingsvlak een driehoek is gecreëerd door het gebruik van een andere kleur klinkers. Deze driehoek creëert een virtuele rijbaan voor verkeer dat wil afslaan. Deze virtuele rijbaan is ten opzichte van de reguliere weg 1,5 meter smaller. Deze weginrichting nodigt bestuurders naar het oordeel van de rechtbank niet uit om zoveel als mogelijk rechts te houden bij het ingaan van de bocht.
Dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan
aanmerkelijkonvoorzichtig en/of onoplettend verkeersgedrag, is, gelet op het voorgaande, niet komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair - artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 door onvoldoende rechts te houden bij het ingaan van de bocht en daarbij te kijken of de voor haar gelegen weg vrij was. Nu vaststaat dat zij te weinig rechts heeft gehouden terwijl zij dat wel had moeten doen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het door verdachte veroorzaakte gevaar heeft zich daadwerkelijk gemanifesteerd en geleid tot een ongeval met ernstige gevolgen voor mevrouw [naam 1] en haar dochtertje [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair:
zij op of omstreeks 14 april 2021, te Dronryp, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Puoldyk, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, naar links is gaan afslaan, in de richting van De Skries, teneinde die De Skries in te rijden, waarbij zij, verdachte de binnenbocht heeft genomen en niet aan haar, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden, als gesteld in artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op het voor haar, verdachte, voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van die De Skries is gebotst tegen en in aanrijding is gekomen met een haar, verdachte, op die De Skries tegemoet komende fietster, die een kind in een kinderzitje op de voorzijde van die fiets vervoerde, en welke fietster doende was vanaf De Skries rechtsaf te slaan teneinde de Puoldyk op te rijden ten gevolge waarvan die fietster ten val is gekomen, waardoor de bestuurster van die fiets en het kind dat zij op de voorzijde van diens vervoerde letsel hebben opgelopen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot 90 uur taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van drie jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiaire tenlastegelegde vindt hij een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van twee maanden passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Synaeda, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval, omdat zij bij het linksaf slaan, de bocht te scherp heeft genomen. Hierdoor is zij in botsing gekomen met mevrouw [naam 1] die daar fietste met haar twintig maanden oude dochtertje [slachtoffer] voorop de fiets en haar vier jaar oude dochtertje [naam 2] op haar eigen fiets naast haar. Mevrouw [naam 1] is komen te vallen door de aanrijding en [slachtoffer] is daarbij ernstig gewond geraakt. Mevrouw [naam 1] zelf is ook gewond geraakt bij de aanrijding. Uit de door mevrouw [naam 1] voorgedragen indringende slachtofferverklaring blijkt dat het ongeval op hen en de overige gezinsleden een grote impact had en nog steeds heeft.
Het strafrechtelijke verwijt dat de rechtbank verdachte maakt voor haar rijgedrag is minder ernstig dan het verwijt dat de officier van justitie de verdachte maakt. Dit heeft als gevolg dat ook de op te leggen straf lager zal uitvallen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke rij-ontzegging opleggen.
De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat verdachte geen eerdere veroordeling op haar justitiële documentatie heeft staan.
Daarnaast weegt de rechtbank het volgende mee. Verdachte vindt het moeilijk te aanvaarden dat haar fout deze ernstige gevolgen heeft gehad. Zij heeft zich in verband hiermee onder behandeling laten stellen. Ter terechtzitting heeft zij haar spijt betuigd. Deze spijtbetuiging komt oprecht over op de rechtbank
Gelet op het hiervoor gaande acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf van 40 uren, alsmede een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De hiervoor bepaalde voorwaardelijke rijontzegging dient mede ter bescherming van de verkeersveiligheid.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van drie maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Praamstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 december 2022.
Mr. Praamstra en mevrouw Vellinga-Terpstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.