ECLI:NL:RBNNE:2022:5087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/18/208899 / HA ZA 21-205
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand in loods, oorzaak niet vast te stellen, omkeringsregel

In deze zaak vorderen de eisers schadevergoeding van de gedaagde naar aanleiding van een brand die op 17 maart 2018 in een loods heeft gewoed. De eisers stellen dat de brand is ontstaan door las- en slijpwerkzaamheden van de gedaagde, die in de werkplaats van de loods plaatsvonden. De gedaagde betwist deze stelling en voert aan dat de brand niet door zijn werkzaamheden is ontstaan. De rechtbank heeft verschillende deskundigenrapporten in overweging genomen, waarin wordt geconcludeerd dat de exacte oorzaak van de brand niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De deskundigen hebben weliswaar gesuggereerd dat de brand mogelijk is ontstaan door een defect in de elektrische installatie, maar ook dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de brand het gevolg is van een gebrek in de elektrische installatie of van de las- en slijpwerkzaamheden van de gedaagde. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/208899 / HA ZA 21-205
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [plaatsnaam] ,
2.
[eiser sub 2],
te [plaatsnaam] ,
3.
[eiser sub 3],
te [plaatsnaam] ,
eisende partijen,
hierna respectievelijk te noemen: [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] , en tezamen: [eisers] ,
advocaat: mr. R.P. van Boven te Assen,
tegen
[gedaagde],
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. van der Bent te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2022;
- de akte overlegging producties zijdens [eisers] van 24 juni 2022;
- de akte overlegging productie zijdens [eisers] van 5 juli 2022;
- de akte overlegging producties zijdens [gedaagde] van 8 november 2022;
- de mondelinge behandeling van 9 november 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden en waarop de advocaten van partijen aan de hand van spreekaantekeningen hun zaak hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is een akkerbouw- en loonbedrijf. Bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser sub 1] is [eiser sub 3] . [eiser sub 3] wordt bestuurd door [naam A&B, beheer] , de holdingvennootschap van [naam A] en zijn echtgenote [naam B] . [eiser sub 2] exploiteert een internationaal transportbedrijf. Bestuurder en enig aandeelhouder van [eiser sub 2] is [naam C, beheer] , de holdingvennootschap van [naam C] , zoon van [naam A] en [naam B] .
2.2.
[gedaagde] is de broer van [naam A] . [gedaagde] is gehuwd met [echtgenoot gedaagde] . Hun dochter, [dochter] ( [dochter] ), is getrouwd met [naam D] ( [naam D] ). De maatschap [maatschap] (de maatschap) exploiteert een akkerbouwbedrijf. De maten zijn [gedaagde] , [echtgenoot gedaagde] , [dochter] en [naam D] .
2.3.
Op de kadastrale percelen [perceel 1] (plaatselijk bekend als [perceel 1] , hierna ook: perceel 1) en [perceel 2] (plaatselijk bekend als [perceel 2] , hierna ook: perceel 2) heeft een loods (de loods) gestaan. De kadastrale grens liep door de loods en kwam overeen met een tussenwand die in 2008 in de loods was geplaatst, waarmee de loods in twee delen was gesplitst. Na de splitsing zijn aan beide zijden van de loods aanbouwen gerealiseerd. Het deel van de loods op perceel 1 was eigendom van [gedaagde] . Het deel van de loods op perceel 2 was eigendom van [eiser sub 3] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren in het deel van de loods op perceel 2 gevestigd en hadden in dat deel bedrijfsactiva opgeslagen. In het deel van de loods op perceel 1 bevond zich een werkplaats (de werkplaats). De rest van het deel van de loods op perceel 1 deed onder meer dienst als aardappelopslag.
2.4.
Op 28 februari 2018 heeft Keuring Service Nederland (KSN) in opdracht van de maatschap de elektrische installatie in, onder meer, het deel van de loods op perceel 1 gekeurd. In haar rapport heeft KSN, voor zover hier relevant, het volgende genoteerd:
Keuring Service Nederland heeft een controle volgens de methodiek Verzekerings Inspectie Elektrotechnische Risico’s (VIER) uitgevoerd op de elektrotechnische installatie en het gebruik hiervan.[…]
De “VIER”-methodiek is een methodiek welke gebaseerd is op basis van de NEN 1010 / NEN 3140 (brandveiligheid) waarbij het regelement “VIER” en de inspectierichtlijn is vasgelegd door I-keur.
Daarbij heeft controle plaatsgevonden op de risico’s in relatie tot:

De brandveiligheid

De bedrijf continuïteit

Het aanrakingsgevaar
De inspectie is opgebouwd uit:

Beoordeling van de elektrotechnische tekeningen.

Visuele inspectie.

Meting en beproeving.

Thermografisch onderzoek.
[…]
Het onderzoek heeft aangetoond dat de installatie - behalve de opmerkingen in hoofdstuk 6, 7 en 8 - voldoen aan de inspectierichtlijnen zoals vastgesteld in het “VIER” regelement.
Opmerkingen worden aangeduid met prioriteit 1, 2, of 3.
Opmerkingen met prioriteit 1 hebben een directe invloed op de ( brand ) - veiligheid van de installatie en kunnen leiden tot ongewenste situaties. Wij adviseren dan ook deze opmerkingen te laten verhelpen en daarna een herkeuring te laten uitvoeren.
Opmerkingen met prioriteit 2 hebben geen directe invloed op de ( brand ) - veiligheid van de installatie, maar kunnen op korte termijn leiden tot ongewenste situaties. Daarom adviseren wij deze opmerkingen binnen een termijn van 2 maanden te verhelpen.
Opmerkingen met prioriteit 3 hebben geen directe invloed op de (brand) - veiligheid van de installatie, maar kunnen op langere termijn leiden tot ongewenste situaties. Daarom adviseren wij deze opmerkingen binnen een termijn van 1 jaar te verhelpen.
De opmerkingen in hoofdstuk 6, 7 en 8 van het rapport van KSN zijn elk met ofwel prioriteit 2 ofwel prioriteit 3 aangeduid.
2.5.
Op 17 maart 2018 is er brand in de loods uitgebroken. De brand is ontstaan in het gedeelte van [gedaagde] . De loods is door de brand volledig verwoest en daarin aanwezige goederen zijn door de brand vernietigd of beschadigd.
2.6.
Onderzoeksbureau I-TEK B.V. (I-TEK) heeft in opdracht van De Zeeuwse Verzekeringen, de verzekeraar van [gedaagde] , technisch en tactisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Onderzoeksbureau CED Forensic (CED) heeft in opdracht van REAAL Schaderegeling B.V. (REAAL), de verzekeraar van [eiser sub 1] , technisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Onderzoeksbureau Brand Technisch Technisch Bureau Nederland (BTB) heeft tactisch onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand in opdracht van [eiser sub 1] . Op 19 maart 2018 hebben de onderzoekers van I-TEK, CED en BTB overleg gehad en besloten het technisch onderzoek gezamenlijk te laten plaatsvinden.
2.7.
Op 19 maart 2018 hebben de onderzoekers van I-TEK een eerste oriënterend bezoek gebracht aan de plaats waar de brand had gewoed. Op 19, 20 en 21 maart 2018 hebben zij meermalen gesproken met, onder meer, [gedaagde] . Op 21 en 22 maart 2018 hebben zij een technisch onderzoek ingesteld op de locatie van de brand. Op 19 en 21 maart 2018 hebben de deskundigen van CED onderzoek verricht. Op 21 en 22 maart 2018 hebben de onderzoekers van BTB onderzoek verricht. Uit de rapporten van de deskundigen blijkt dat de deskundigen onderling overleg hebben gevoerd.
2.8.
In het rapport van I-TEK, gedateerd 26 april 2018, staat voor zover hier relevant, het volgende:
Op maandag 19, dinsdag 20 en woensdag 21 maart 2018 is meermalen gesproken met de bestuurders van Maatschap [maatschap] , in casu de heer [gedaagde] , mevrouw [echtgenoot gedaagde] , de heer [naam D] en mevrouw [dochter] voornoemd.
Tijdens die gesprekken liet men, kennelijk geëmotioneerd en onder de indruk zijnde van alle gebeurtenissen en kennelijk zodoende gefaseerd en mondjesmaat, onder andere het volgende weten:

De brand was voor het eerst ontdekt door de heer [gedaagde] in een ruimte die dienstdeed als werkplaats in hun deel van het bedrijfsgebouw. Aldaar zou de heer [gedaagde] , voor de duur van hooguit een kwartier en kort nadat hij koffie had gedronken in de kantine, las- en slijpwerkzaamheden hebben verricht, waarbij hij een steun construeerde voor een gereedschapskist op een vrachtwagen trekker.

Op enig moment zou hij een kolom van vuur hebben waargenomen, reikend tot een hoogte van 3 tot 4 meter en komend vanaf de vloer van de werkplaats. Hij zou hebben getracht die brand te blussen met behulp van een in die werkplaats aanwezige brandblusser, hetgeen hem in eerste instantie goed scheen te lukken.

Op het moment dat de brandblusser leeg was en hij het vuur op die wijze leek te kunnen bedwingen, za hij dat er ook een kolom van vuur woedde boven hem en dat het vuur reikte tot het inpandige dak van de werkplaats[…]

In een gesprek is hen gevraagd wat zij hadden waargenomen, wat zij voorafgaand aan de brand hadden gedaan en wat de oorzaak was geweest voor het ontstaan van de brand. Hierbij gaf de heer [gedaagde] aan dat hij las- en slijpwerkzaamheden had verricht in de werkplaats en toen vuur waarnam in die werkplaats.

Door de experts werd vervolgens gesuggereerd dat de brand was ontstaan als gevolg van zijn las- en slijpwerkzaamheden en hete partikels daarbij terecht waren gekomen in brandbaar materiaal. Hierop aansluitend liet zijn schoonzoon weten dat het een schone en opgeruimde werkplaats was zonder brandbaar materiaal.

Daaropvolgend vroegen de experts zich af of er dan echt niets brandbaars in de werkplaats aanwezig was, waarop de heer [gedaagde] zich realiseerde dat er ergens een stuk schuimrubber had gelegen of gestaan in de werkplaats, hetgeen hij gebruikte ter bescherming van zijn knieën en in het geval hij iets op zijn knieën moest doen.

Aansluitend hierop werd door de experts gesuggereerd dat er hete partikels in dit matje terecht moesten zijn gekomen en dat de brand zo was ingeleid. De kolom van vuur die de heer [gedaagde] waarnam zou afkomstig zijn geweest van dit matje dat op de vloer of tegen de wand had gelegen.

Het matje in kwestie betrof een stuk dat de heer [gedaagde] ook had gesneden uit het oude matrasje van een slaapcabine van een vrachtwagen trekker. Dit stuk schuimrubber had een grootte van circa 70 x 70 cm.

Alhoewel zij, met name ook de heer [gedaagde] zelf, twijfels hadden bij deze lezing voor het ontstaan van de brand, namen zij dit voor waar aan als zijnde de aannemelijk oorzaak voor het ontstaan van de brand. Immers, wie waren zij te twijfelen aan de deskundigheid van de experts die dit suggereerden.

Vanaf dat moment hebben zij deze lezing als zijnde de oorzaak voor het ontstaan van de brand maar voor waar aangenomen en die zelf ook naar anderen geuit.
Opgemerkt wordt dat dit schuimrubber matje, waarover verzekerde [gedaagde] vertelde en wanneer dit vlam zou vatten, nimmer voldoende energie kan bevatten om een kolom van vuur te veroorzaken zoals verzekerde [gedaagde] omschreef.
Een dergelijk matje zou, indien dit in brand zou staan, ook eenvoudig te blussen zijn geweest met één brandblusser.
[…]
Verzekerden zijn verzocht een omschrijving te geven van werkplaats. Hierop is van hen het volgende vernomen:

De werkplaats had een afmeting van ca. 20 m x 15 m (diepte x breedte) en bevond zich in het van origine al aanwezige/bestaande deel van het bedrijfsgebouw en tegen de scheidingswand van het deel dat in gebruik was bij de bedrijven op het adres [perceel 2] .
[…]

De werkplaats was voorzien van twee plafonds, met ieder een verschillende hoogte, waarvan de scheiding zich ongeveer in het midden van de werkplaats bevond. Ter hoogte van die scheiding, ongeveer in het midden van de werkplaats, bevond zich tot in de nok van het dak een gesloten spant. Dit gesloten spant bestond eveneens uit geïsoleerde en geprofileerde metalen sandwichpanelen.

Tussen het gesloten spant en de aardappelopslag bestond het plafond van de werkplaats uit geïsoleerde en geprofileerde metalen sandwichpanelen en had dit, gemeten vanaf de vloer, een hoogte van circa 8 tot 9 meter. Tussen het gesloten spant en de scheidingswand met de buren bestond dit plafond uit gecacheerde isolatieplaten en had dit, gemeten vanaf de vloer, een hoogte van circa 7 tot 8 meter.

De ruimte onder het plafond dat bestond uit geïsoleerde en geprofileerde metalen sanwichpanelen, deed tot ongeveer november 2017 dienst als koelunit voor aardappelen. In november en december 2018 is die koelunit bij de werkplaats getrokken.
[…]

Bovenop dat plafond bevond zich de koelmotor van de koelunit, die diens elektrische voeding verkreeg via een elektrakabel die aan de zijde van de aardappelopslag, langs de inpandige wand en ter hoogte van het plafond liep en was aangesloten op een elektrische onderverdeelinrichting.
[…]

De wanden van het van origine al aanwezige bedrijfsgebouw, dus zonder de naderhand aangebrachte aanbouwen, waren aan de binnenzijde bespoten met PUR-schuim, zo ook het staalskelet zelf en de binnenzijde van de schuine zijden van het dak, tot in de nok aan toe. Dit vond plaats om condensatie te voorkomen en het bedrijfsgebouw te isoleren. Ook de schuine wanden van het dak en het staalskelet boven de plafonds van de werkplaats waren bespoten met PUR-schuim
[…]
Aan de hand van het aangetroffen brandbeeld en met name de mate en wijze van aantasting van de constructie samenstellende delen van het bedrijfsgebouw en de daarin aanwezige zaken (inventaris), goederen, machines en voertuigen is vastgesteld dat de brand inderdaad zijn oorsprong had gevonden ter hoogte van onder andere de werkplaats en wel ter hoogte van het gedeelte dat in het verleden dienst had gedaan als koelunit.
Aan de hand van datzelfde brandbeeld is vastgesteld dat het weinig aannemelijk bleek dat de brand was ontstaan als gevolg van las- en slijpwerkzaamheden van verzekerde [gedaagde] en dat de brand vrijwel zeker haar oorsprong had gevonden buiten de werkplaats, namelijk boven het plafond in dat gedeelte van die werkplaats, dan wel op een hoog niveau boven die werkplaats en de daarnaast gesitueerde aardappelopslag en direct onder de schuine zijden van het dak van het bedrijfsgebouw.
[…]
Binnen die locatie is gezocht naar eventuele inleiders voor het ontstaan van de brand.
Hierbij zijn de restanten aangetroffen van een vijf-aderige elektriciteitskabel, die bij navraag bij verzekerden dienst bleek te hebben gedaan als zijnde de (elektrische) voedingskabel van de koelmotor van de voormalige koelunit, die zich op het dak/op het plafond van de werkplaats bevond en waarbij die kabel over en/of direct langs dat dak/het plafond van de werkplaats had gelopen.
Ter hoogte van voornoemde locatie bleken meerdere koperen kernen van deze kabel volledig te zijn weggelast en/of te ontbreken en de koperen kernen van nog wel aanwezige delen van die kabel bleken op verschillende plekken aan elkaar te zijn gelast, hetgeen bijvoorbeeld kan plaatsvinden wanneer een elektriciteitskabel wordt overbelast door een te hoge stroom en waarbij, als gevolg van het door warmteontwikkeling wegsmelten van isolatiemantels, de koperen kernen een elektrische kortsluiting maken.
Een en ander kan leiden tot het ontstaan van brand.
De oorzaak voor het kennelijk overbelast raken van de voornoemde elektriciteitskabel kon niet meer worden vastgesteld. Ook aan de hand van een visuele beschouwing van de restanten van de koelmotor en/of de elektrische onderverdeelinrichting kon dit niet meer worden vastgesteld.
[…]
Op grond van het hierboven omschreven onderzoek is het navolgende geconcludeerd:

De brand in het bedrijfsgebouw op het risicoadres vond zijn oorsprong op een hoog niveau en wel boven het plafond van een werkplaats binnen dat bedrijfsgebouw en ter hoogte van een wand tussen die werkplaats en een in dat bedrijfsgebouw aanwezige aardappelopslag.

De oorzaak voor het ontstaan van die brand kon niet meer met zekerheid worden vastgesteld, echter gelet op het aantreffen van restanten van een elektriciteitskabel en de hoedanigheid van die restanten lijkt het erop dat die elektriciteitskabel de oorzaak is geweest voor het ontstaan van de brand

De bewuste elektriciteitskabel had dienst gedaan als voedingskabel van een koelmotor bovenop het plafond van een werkplaats binnen het bedrijfsgebouw, waarbij die kabel over en/of direct langs dat dak/het plafond van die werkplaats had gelopen.

De restanten van die elektriciteitskabel vertoonden sporen die wezen op elektrische overbelasting en/of elektrische sluitingen tussen de koperen kernen van die elektriciteitskabel.

Overbelasting van de bewuste elektriciteitskabel en/of het ontstaan van sluitingen tussen de koperen kernen van die kabel bleek, mede gelet op het aangetroffen brandbeeld, een zeer aannemelijk oorzaak, daar de brand zich vanuit die kabel eenvoudig verder kon ontwikkelingen/verder kon uitbreiden.

De brand kon zich van daaruit namelijk voeden aan de materialen waaruit de wand en het plafond van de werkplaats waren opgebouwd en het PUR-schuim dat tegen de schuine zijden van het dak van het bedrijfsgebouw was aangebracht.

Verzekerden hebben ten tijde van het ontstaan van de onderhavige brandschade en voor wat betreft de keuring/inspectie van de elektrische installatie voldaan aan de op de onderhavige polis gestelde voorwaarde/van kracht zijnde clausule; de elektrische installatie was op 28 februari 2018 geïnspecteerd op basis van een “Agro Elektro Inspectie” en verzekerden hadden tot 2 maanden en 1 jaar na die inspectie gelegenheid de daarbij geconstateerde afwijkingen/gedane opmerkingen te verhelpen.

De tijdens de keuring/inspectie geconstateerde afwijkingen/gedane opmerkingen, stonden, voor zover dit aan de hand van het technisch onderzoek nog was vast te stellen, niet in relatie tot het ontstaan van de onderhavige brand; de exacte oorzaak voor het ontstaan van de brand was immers niet meer vast te stellen en evenmin konden scenario’s worden bedacht aan de hand waarvan zou kunnen worden vermoed dat het ontstaan van de brand in relatie zou kunnen staan tot de geconstateerde afwijkingen/gedane opmerkingen.
2.9.
In het rapport van CED, gedateerd 14 mei 2008, staat voor zover hier relevant het volgende:
De eerste informatie is heel summier en komt van [gedaagde] . Hij was die middag aan het lassen en aan het slijpen geweest en ontdekte nog tijdens de werkzaamheden dat er brand was in de werkplaats. Hij zag vuur op de plek waar hij kort daarvoor nog een stalen strip had doorgeslepen. Hij heeft nog geprobeerd om die brand te blussen, maar dat lukte niet om dat de brand al zo hevig was dat een tweede poging met een andere blustoestel al niet meer mogelijk was.
[…]
Al rondlopende en kijkend naar de sporen in de elektrische bekabeling en de aantastingen van machines en materieel werd het gevoel steeds sterker dat het 1e verhaal van [gedaagde] en vooral de tijdlijn die daaraan gekoppeld was mogelijk niet klopte en dat de brand al veel eerder moest zijn ontstaan. Een aanvullende gesprek met hem tussen de restanten in de werkplaats bevestigde dat gevoel ook nog eens.
[…]
Donderdag 22 maart 2018 werd het onderzoek voortgezet door de[onderzoekers van I-TEK en BTB, toevoeging rechtbank]
. Die ochtend was er bij aankomst eerst weer een gesprek met verzekerde en kwamen er meer details naar voren over de waarnemingen die door betrokkenen en getuigen werden gedaan. Informatie die aansluit bij de eerste waarnemingen van de onderzoekers over de werkzaamheden, het ontstaan van de brand en het daarbij behorende tijdplaatje. Hieruit blijkt dat er ’s ochtends al vreemde geluiden werden waargenomen in de loods boven de werkplaats danwel boven de aardappelopslag. Dat er ’s middags nog voor de brand een knal is gehoord en getuigen ook rook hebben gezien. Nog niets wees erop dat het ergens brandde. Dat blijkt pas omstreeks 16.15 uur.
Met bovenstaande gegevens is toen nog een keer aanvullend onderzoek gedaan in de loods op de plaatsen die beschreven werden. Daar wordt dan een grote hoeveelheid bedrading aangetroffen van de voeding van de onderverdeelinrichting, rechts achter in de aardappelloods en van de installaties in en op de werkplaats. Bedrading waar grote delen van ontbreken, waar op meerdere plaatsen sporen van sluiting in zichtbaar zijn en waarvan de herkomst op dat moment nog niet kan worden vastgesteld. Zoals eerder besproken werden hiervan foto’s gemaakt die onder alle onderzoekers werden verspreid.
[…]
Op basis van het ingestelde technisch onderzoek blijkt het niet meer mogelijk om de exacte plaats van het ontstaan van deze brand aan te duiden danwel om een concrete oorzaak te noemen. Hiervoor was de destructie in en rondom de werkplaats al te groot. Maar op basis van alle informatie van betrokkenen, de tijdlijn en de aangetroffen sporen, vooral in de elektrische bedrading van de aanwezige installaties, kan wel een aannemelijke oorzaak worden aangegeven.
Het lijkt ons dan ook zeer aannemelijk dat het ontstaan van de brand het directe gevolg is van een technische oorzaak, waarvan de eerste verschijnselen die ochtend al hoorbaar waren. Een technische oorzaak die is ontstaan door een defect of gebrek in de bedrading op de werkplaats of in de afgaande bedrading naar de installaties in de werkplaats.
Het eerder geschetste scenario van een brand die ontstaan tijdens de las- en slijpwerkzaamheden in de werkplaats tussen 16.05 en 16.20 uur, wordt daarbij uitgesloten.
2.10.
In het (ongedateerde) rapport van BTB staat, voor zover hier relevant, het volgende:
Aan de hand van aanvullende – tactisch – informatie is gebleken dat:
I) Vóórdat de slijp- en laswerkzaamheden zijn uitgevoerd, verschillende getuigen een klap gevolgd door rookontwikkeling hebben waargenomen[…]
II) Op het moment dat [gedaagde] in de werkplaats is, bezig met zijn werkzaamheden en dus nog vóórdat hij de eerste brandverschijnselen opmerkt, ziet een getuige ( [getuige] ) al rook boven het dak van het gebouw hetgeen dus betekent dat toen al sprake moet zijn van een zich zelf onderhoudende, vlammende brand.
[…]
V) Op het dak van de werkplaats stond een koelinstallatie noodzakelijk voor de aardappelopslag. De 380 V aansluitkabel was aan de linkerzijde van de werkplaats naar de onderverdeelinrichting gevoerd. Bij onderzoek is vastgesteld dat de koperen geleiders hiervan over een grote lengte kortsluitsporen vertoonde en tevens smeltschade vanwege de -zeer - hoge temperaturen van de brand.
Aan de hand van bovenstaande lijkt het erop dat sprake is geweest van een - relatief - langzame brandontwikkeling waarbij brandbare rookgassen zich hebben verzameld in de vrije ruimte boven de werkplaats en onder de nok van het dak. Hierbij moet worden bedacht dat de separate werkplaats circa 6 meter hoog was en de nok van het gebouw zich op circa 11 meter bevond. De klap die men heeft gehoord kan duiden op deflagratie waarbij moet worden bedacht dat isolatiemateriaal van uiteenlopende - brandwerende - kwaliteit was verwerkt in de wanden van de werkplaats, dak van het gebouw en dat daar tevens schermdoek was aangebracht om vochtvorming tegen te gaan.
In welke mate deze materialen van invloed zijn geweest op met name de eerste brandfase, is niet meer vast te stellen.
[…]
Het is zeer aannemelijk dat de brand is ontstaan als gevolg van een (isolatie)defect meest waarschijnlijk in de elektrische aansluitleiding van de koelinstallatie (drie fasen / 380 V).
Dit scenario past in het brandbeeld, de waarnemingen van verschillende onafhankelijke getuigen èn de zone waar we eerder al de primaire brandhaard hadden aangewezen met daarbij de volgende kanttekening: daar waar wij zijn uitgegaan van een brandoorzaak in de werkplaats blijkt nu dat de brandverschijnselen die [gedaagde] heeft opgemerkt, niet anders zijn uit te leggen als gevolg van een brand hoger in de ruimte
Dat het stuk matras in brand zou zijn geraakt zoals eerst werd aangenomen, is niet juist. Zeer waarschijnlijk zijn brandende resten in de werkplaats omlaag gevallen en betreft dit dus secundaire brand(uitbreiding) waardoor onder meer tl-verlichting in brand is geraakt.
2.11.
ACB Bedrijfsrecherche (ACB) heeft een toedrachtonderzoek verricht in opdracht van REAAL. ACB heeft zich bij haar onderzoek gebaseerd op de rapportages van I-TEK, CED en BTB. In het rapport van ACB, gedateerd 13 juli 2018, staat voor zover hier relevant het volgende:
Uit het tot op heden ingestelde toedrachtonderzoek is gebleken dat
[...]

In eerste instantie er vanuit werd gegaan dat de oorzaak van de brand was gelegen in las – en/of slijpwerkzaamheden in de werkplaats van de bedrijfshal van [perceel 1] ,

Uit het technisch sporenonderzoek blijkt dat het niet meer mogelijk is om de exacte plaats van het ontstaan van deze brand aan te duiden, danwel om een concrete oorzaak te noemen Hiervoor was de destructie, zeker in en rondom de werkplaats, al te groot;

Op basis van alle informatie van betrokkenen, de tijdlijn en de aangetroffen sporen, vooral in de elektrische bedrading van de aanwezige installaties, wel een aannemelijke oorzaak kan worden aangegeven. Het lijkt dan ook zeer aannemelijk dat het ontstaan van de brand het directe gevolg is van een technische oorzaak, waarvan de eerste verschijnselen die ochtend al hoorbaar waren. Een technische oorzaak die is ontstaan door een defect of gebrek in de bedrading op de werkplaats of in de afgaande bedrading naar de installaties in de werkplaats;

Het eerder geschetste scenario, van een brand die ontstaan tijdens de las- en slijpwerkzaamheden in de werkplaats tussen 16 05 en 16 20 uur, wordt daarbij uitgesloten
2.12.
Op 13 november 2019 heeft tussen (onder andere) partijen, met uitzondering van [eiser sub 3] , een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij [gedaagde] , voor zover hier relevant, het volgende heeft verklaard:
U vraagt mij of ik aanvankelijk dacht dat de brand was ontstaan als gevolg van mijn las- en slijpwerk. Ik kan het mij niet voorstellen, maar als het zo was, dan was het zo. Dat heb ik ook aan de deskundige verteld.
[…]
De wand tussen de werkplaats en de aardappelopslag bestaat uit een houten keerwand plus underlayment platen. Daar zaten isolatieplaten tussen. Tegen de nok van het dak daar zat pur aangespoten. Toen onze werkplaats vernieuwd werd hebben we een nieuwe wand gezet tegen de bestaand wand die de scheiding vormt met [perceel 2] . Deze wand bestaat uit sandwichpanelen. Het plafond van de werkplaats bestaat uit sandwichpanelen van ongeveer 15 centimeter dik. Daar zat isolatiemateriaal tussen.
2.13.
Bij laatstgenoemd getuigenverhoor heeft [naam D] , voor zover hier relevant, het volgende verklaard:
Het klopt dat er een vlag in de werkplaats hing, die hing aan de linkerzijde, aan de kant van de aardappelen, bovenin. De onderkant hing wel op 6 meter hoog. Ik had die ooit opgehangen voor een feestje.
2.14.
AdViDex expertisediensten B.V. (Advidex) heeft, in opdracht van (onder meer) [eisers] dossierstukken bestudeerd. In haar rapport van 21 juni 2021 heeft Advidex, voor zover hier relevant, het volgende genoteerd:
Ten tijde van de uitgevoerde onderzoeken was de aanwezigheid van een vlag in de werkplaats niet bekend en is niet besproken. Dit is pas naar voren gekomen tijdens de voorlopige getuigen verhoren.
Ten aanzien van de vlag is derhalve ook geen onderzoek gedaan of de vlag mogelijk de brand zou hebben kunnen veroorzaken al dan niet via het schuimrubber matje.
Doordat de aanwezigheid van de vlag niet bekend was ten tijde van het opstellen van de onderzoek rapportages, is het scenario waarin de brand is ontstaan door de door [gedaagde] uitgevoerde las- en slijpwerkzaamheden onterecht als onaannemelijk aangemerkt. Wij achten het niet-onaannemelijk dat de slijpspetters in contact met de vlag zijn gekomen, waardoor deze in brand is geraakt en het vuur zich via de vlag verder heeft kunnen verspreiden naar de wand en het plafond van de werkplaats. De heer [gedaagde] spreekt over brandende draden. Dit kunnen brandende delen of brandende ophangkoorden van de vlag zijn geweest. Wanneer deze brandende delen (vuurbelasting) ook nog eens op het kniekussen zouden zijn gekomen, zou dat de brand hebben kunnen verergeren. Hiermee is sprake geweest van een ondeugdelijke omgeving om in te lassen en te slijpen. Je behoort geen las- en slijpwerkzaamheden te verrichten in de directe nabijheid van een vlag.
[…]
Bij het optreden van kortsluiting behoren de automatische zekeringen in een elektrische installatie uit te schakelen en behoort de stroom uit te vallen. Indien dit niet gebeurt, is de installatie ondeugdelijk en kan er brand optreden. Indien de stroom wel uitvalt, kan kortsluiting en/of overbelasting van de elektriciteitskabel slechts tot een brand leiden als in de omgeving waarin de kortsluiting plaatsvindt er zich brandbare materialen bevinden.
[…]
In de werkplaats was volgens de rapportage van I-TEK B.V. (pagina’s 12) het binnenoppervlak van wand en dak bespoten met een laag PUR. De werkplaats is gemaakt in een deel van een aardappelopslag. De PUR wand bevond zich op het binnenoppervlak van de wand waar laswerkzaamheden op de werkbank plaats hebben gevonden, uitgevoerd door [gedaagde] .
Een wand of dak van een werkplaats mag geen afwerking hebben aan het oppervlak waarvan de brandklasse niet voldoet aan het bouwbesluit. Elke wandafwerking moet te allen tijde voldoen aan de daaraan te stellen brandveiligheidsvoorschriften conform het huidige bouwbesluit, bestaande bouw of beter.
De werkplaats en de loods waarin deze zich bevonden, hadden een industriefunctie. De geldende normen zijn opgenomen in de artikelen 2.75 en 2.76 van het Bouwbesluit.
In artikel 2.75 Aansturingsartikel (Bestaande bouw) staat bij lid 1 (industriefunctie);
Een bestaand bouwwerk is zodanig dat brand en rook zich niet snel kunnen ontwikkelen.
In artikel 2.76 Binnenoppervlak (Bestaande bouw) staat bij lid 1 (industriefunctie);
Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht heeft een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de tabel 2.75 aangegeven brandklasse en een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10m-1.
De in tabel 2.75 aangegeven toepasselijke brandklasse is 4. Een brandklasse 4 komt overeen met een brandklasse eurocode D. Dat is matig brandbaar, veilig genoeg.
Een wand of dak vol PUR voldoet daar nooit aan. Dus PUR op een binnenwand van een werkplaats mag nooit. De PUR moet weggewerkt worden met tenminste twee lagen gips op een brandvast regelwerk, los van PUR, luchtdicht gemonteerd.
Er is naar onze mening geen sprake van een veilige werkplaats geweest.
Conclusie
Onze conclusie is dat er sprake is geweest van een pand dat niet veilig was. De werkplaats voldeed niet aan het geldende Bouwbesluit en was zelfs brandgevaarlijk met een grote kans op snelle verspreiding van de brand.
Er is bovendien met een verkeerd hulpmiddel (schuimrubber matje) gewerkt in een ook nog onveilige omgeving.
De eerste mogelijke oorzaak voor de brand, de door [gedaagde] uitgevoerde las- en slijpwerkzaamheden, kunnen wel een oorzaak van de brand zijn. Dit vanwege het ondeugdelijke hulpmiddel (schuimrubber matje) en het werken in een onveilige omgeving (vlag).
Voor wat betreft de tweede mogelijke oorzaak (kortsluiting en/of overbelasting van de elektriciteitskabel) delen wij de conclusie van de onderzoekers dat deze oorzaak ook aannemelijk is maar dat dit bij een deugdelijke bedrading (met stoppen uitslaan) als onderdeel van een deugdelijk pand niet tot deze grote brand had kunnen leiden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eisers] hebben geleden ten gevolge van de brand die op 17 maart 2018 in de loods op de adressen [perceel 1] en [perceel 2] te [plaatsnaam] heeft gewoed;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling ten titel van schadevergoeding inclusief wettelijke rente tot en met 31 augustus 2021:
a. aan [eiser sub 3] een bedrag van € 164.685,89;
b. aan [eiser sub 1] een bedrag van € 244.426,50;
c. aan [eiser sub 2] een bedrag van € 326.824,06;
3. de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2021 tot en met de dag der algehele voldoening;
4. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] gederfde winsten ten gevolge van de brand die op 17 maart 2018 in de loods op de adressen [perceel 1] en [perceel 2] te [plaatsnaam] heeft gewoed, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiseressen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van te wijzen vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] vorderen vergoeding van schade welke zij stellen te hebben geleden als gevolg van de brand en die volgens [eisers] door hun verzekeraars niet volledig is vergoed. Daarbij baseren [eisers] zich zowel op het bepaalde in artikel 6:174 BW als in artikel 6:162 BW. In het kader van artikel 6:174 BW stellen [eisers] dat de brand zou zijn ontstaan ten gevolge van een gebrek in de elektrische installatie aan de zijde van [gedaagde] , in het kader van artikel 6:162 BW dat de brand zou zijn ontstaan ten gevolge van het feit dat [gedaagde] las- en slijpwerkzaamheden uitvoerde in zijn werkplaats in de loods.
4.2.
Als hoofdregel heeft te gelden dat op grond van artikel 150 Rv op [eisers] de plicht om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen dat de brand is ontstaan als gevolg van een gebrek aan [gedaagde] deel van de loods in de zin van artikel 6:174 BW, althans als gevolg van (gevaarzettende) las- en slijpwerkzaamheden van [gedaagde] .
4.3.
Voor zover [eisers] hun vordering baseren op de stelling dat de brand is ontstaan door laswerkzaamheden van [gedaagde] in zijn loods onder omstandigheden die het thans verwezenlijkte gevaar meebrachten (in de nabijheid van een vlag, PUR-schuim tegen wanden van de loods, een met olie bevuild matras gebruikend) dient die te worden afgewezen omdat de rechtbank uit eerdergenoemde rapporten afleidt dat er niet van kan worden uitgegaan dat de brand is ontstaan door het lassen. Alleen Advidex heeft die mogelijkheid niet uitgesloten. Aan de conclusie van Advidex komt in verhouding met de bevindingen van de overige rapporteurs echter weinig gewicht toe omdat die niet is gebaseerd op eigen waarneming of ondervinding. Advidex heeft slechts een eigen interpretatie gegeven van de aan haar voorgelegde rapporten welke geen zelfstandige betekenis toekomt. Advidex voert zelf aan dat zij, anders dan de andere deskundigen, de omstandigheid heeft kunnen betrekken dat in de werkplaats van [gedaagde] een vlag aan de muur zou hebben gehangen, hetgeen pas tijdens de verklaringen in het kader van het voorlopig getuigenverhoor duidelijk zou zijn geworden. De aanwezigheid van die vlag in combinatie met een aanwezig schuimrubberen matje maakt volgens Advidex “niet onaannemelijk” dat op het matje vallende slijpspetters tot brand in het matje hebben kunnen leiden, die zich vervolgens via de vlag naar het plafond van de werkplaats zou hebben verspreid. De rechtbank stelt allereerst vast dat óók Advidex daarmee niet tot de conclusie komt dat de brand (waarschijnlijk) ten gevolge van laswerkzaamheden is ontstaan, uitsluitend lijkt zij te betogen dat dit in haar visie niet op voorhand uitgesloten kan worden. De conclusie van Advidex, dat “slijpspetters” van de las- en slijpwerkzaamheden de vlag kunnen hebben aangestoken, waardoor de brand kan zijn ontstaan, verdraagt zich bovendien niet met de conclusies van de overige deskundigen over de aannemelijke ontstaanslocatie van de brand (boven het plafond waaronder de vlag hing), welke conclusie [eisers] delen.
4.4.
Evenmin hebben [eisers] , bezien in het licht van de hoofdregel van artikel 150 Rv, voldoende onderbouwd dat de brand is ontstaan ten gevolge van een gebrekkige elektrische installatie in het deel van de loods dat aan [gedaagde] toebehoorde. De rapporteurs van I-TEK, CED en ACB hebben immers eensluidend geconcludeerd dat, al achten zij aannemelijk dat de brand is ontstaan in de elektrische installatie, de daadwerkelijke oorzaak van de brand niet meer kan worden vastgesteld. Omdat het tegendeel niet volgt uit de bevindingen van de overige rapporteurs zal de rechtbank daarvan uitgaan.
4.5.
Gelet op het voorgaande zijn [eisers] er naar oordeel van de rechtbank, getoetst aan de hoofdregel van artikel 150 Rv, niet in geslaagd afdoende te motiveren dat de brand een gevolg zou zijn van ofwel een gebrekkige elektrische installatie, ofwel de las- en slijpwerkzaamheden van [gedaagde] .
4.6.
[eisers] hebben vervolgens (subsidiair) aangevoerd dat van hen niet gevergd kan worden de exacte oorzaak van de brand aan te wijzen aangezien de brand een typerend gevolg is van het feit dat [gedaagde] een aantal zorgvuldigheidsnormen niet in acht heeft genomen en zijn gedeelte van de loods niet aan de geldende veiligheidsnormen voldeed, zodat de omkeringsregel moet worden toegepast.
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt doelen [eisers] hier op de in vaste rechtspraak vormgegeven regel die met zich brengt dat in bepaalde gevallen een uitzondering dient te worden gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv., namelijk in die zin dat het bestaan van een causaal verband tussen een onrechtmatige daad of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt (zie onder meer HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264).
4.8.
In de eerste plaats hebben [eisers] in dit verband gesteld dat [gedaagde] bij het uitvoeren van zijn las- en slijpwerkzaamheden diverse zorgvuldigheidsnormen gericht op het voorkomen van brand zou hebben geschonden. Toepassing van de omkeringsregel (voor zover al van toepassing) kan [eisers] in dit verband echter niet helpen omdat uit eerdergenoemde rapporten immers moet worden afgeleid dat aannemelijk is dat de brand niet is ontstaan door de laswerkzaamheden, zodat het in het geval van toepassing van de omkeringsregel door [gedaagde] aan te dragen tegenbewijs reeds is geleverd.
4.9.
Met betrekking tot de elektrische installatie, waarvan I-TEK, CED en BTB het aannemelijk achtten dat daar de brand is ontstaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om de omkeringsregel toe te passen omdat niet is gebleken dat er sprake is geweest van het schenden van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar te voorkomen, terwijl juist dat gevaar zich heeft verwezenlijkt. [eisers] hebben in dit verband weliswaar aangevoerd dat uit het rapport van KSN blijkt dat er afwijkingen in de elektrische installatie ten opzichte van de geldende veiligheidsnormen zijn aangetroffen, maar [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat de afwijkingen zagen op onderdelen die geen directe invloed hadden op de (brand)veiligheid van de installatie. Voor zover deze afwijkingen al in strijd met een zorgvuldigheidsnorm kwamen, betrof het dus geen norm die specifiek zag op het voorkomen van een brand.
4.10.
[eisers] hebben gewezen op de deskundigenrapporten die een mogelijk gebrekkige bekabeling als aannemelijke brandoorzaak aanwijzen. I-TEK, CED, BTB en ACB hebben in hun rapport ten aanzien van de installatie de conclusie opgenomen dat het (zeer) aannemelijk is dat de brand is ontstaan door overbelasting in een vijfaderige elektriciteitskabel die zich in de nok van de loods bevond, althans doordat (kort)sluiting in de koperen kernen van die kabel is opgetreden. Zij baseren die conclusie met name op (kort)sluitingssporen die zij in de betreffende kabel hebben aangetroffen ter hoogte van de plaats die CED en I-TEK als (vermoedelijke) ontstaanslocatie van de brand hebben aangeduid. In het rapport van I-TEK staat dat een te hoge stroom de elektriciteitskabel mogelijk heeft overbelast, waardoor de isolatiemantel kan zijn weggesmolten en waardoor de koperen leidingen vervolgens kortsluiting hebben kunnen maken. Volgens de deskundigen past deze brandoorzaak in het aangetroffen brandbeeld. Het is echter niet vast komen te staan dat er
daadwerkelijkoverbelasting of (kort)sluiting in de bekabeling heeft plaatsgevonden vóórdat de brand uitbrak. De deskundigen hebben (kort)sluiting of overbelasting in de voedingskabel voor de koelinstallatie weliswaar als aannemelijke brandoorzaak aangemerkt, maar zij hebben die (kort)sluiting of overbelasting niet met zekerheid kunnen vaststellen. [gedaagde] heeft gesteld, en [eisers] hebben niet betwist, dat de sporen van (kort)sluiting die de deskundigen in de kabel na de brand hebben aangetroffen, ook door de brand zelf, of andere van buiten komende omstandigheden veroorzaakt kunnen zijn. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de aangetroffen kortsluitingssporen een aanwijzing vormen voor de oorzaak van de brand, of juist het gevolg zijn van de brand. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de elektrische installatie niet goed heeft gefunctioneerd en daarmee kennelijk niet aan de geldende normen heeft voldaan, zodat niet is gebleken van de schending van een relevante norm en voor toepassing van de omkeringsregel geen plaats is.
4.11.
[eisers] stellen vervolgens dat sprake zou zijn van een normschending doordat de loods aan de zijde van [gedaagde] niet zou hebben voldaan aan uit het Bouwbesluit voortvloeiende eisen op het gebied van brandveiligheid. Meer concreet stellen [eisers] dat de aanwezigheid van PUR-schuim op wanden en plafond maakte dat de werkplaats brandgevaarlijk was, waardoor de brand, nadat zij was ontstaan, zich snel heeft kunnen verspreiden. Ook deze redenering kan [eisers] niet baten: wat er ook zij van de in het licht van het Bouwbesluit al dan niet geoorloofde aanwezigheid van PUR-schuim, [eisers] stellen niet meer dan dat deze tot een snellere ontwikkeling van de brand heeft geleid. Zij stellen uitdrukkelijk niet dat, zou er geen PUR-schuim zijn verwerkt, dit uiteindelijk tot een ander resultaat dan het huidige (algehele verwoesting van de loods) zou hebben geleid. Ook geen van de deskundigenberichten bevat een aanwijzing in die richting. Voor zover de rechtbank in dit verband desalniettemin al toe zou komen aan toepassing van de omkeringsregel betekent dit ook dat [gedaagde] reeds voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen causaal verband bestaat tussen de aanwezigheid van PUR-schuim en de (omvang van de) door [eisers] geleden schade.
4.12.
Voor zover de stellingen van [eisers] , naast haar beroep op de omkeringsregel, mede aldus zouden moeten worden begrepen dat de rechtbank een bewijsvermoeden zou moeten ontlenen aan de gestelde gebreken in de (bekabeling van de) elektrische installatie en de constructie van de loods leidt dat evenmin tot een andere uitkomst, omdat uit het voorgaande volgt dat (waar van toepassing) ook een dergelijk bewijsvermoeden door [gedaagde] reeds afdoende is ontzenuwd.
4.13.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van [eisers] afgewezen.
4.14.
[eisers] zijn de partijen die in het ongelijk worden gesteld en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.666,00
- salaris advocaat
6.428,00
(2,00 punten × € 3.214,00)
Totaal
8.094,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.094,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga, mr. P.J. Duinkerken en mr. N.W. Brand en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022. Omdat de voorzitter en de oudste rechter zijn verhinderd is dit vonnis ondertekend door de jongste rechter.