Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden:
- begeleiding door de jeugdreclassering; - ambulante behandeling bij de GGZ; - dagbesteding.
Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen van een veroordeling in de toekomst. Hij heeft verzocht geen jeugddetentie op te leggen. Een werkstraf zou verdachte kunnen verrichten. Verder heeft de raadsman aangevoerd zich in de voorgestelde bijzondere voorwaarden te kunnen vinden met uitzondering van het meewerken aan begeleid wonen. Verdachte is woonachtig op de boerderij waar hij werkzaam is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met zijn zusje van destijds 13 tot 14 jaar oud, gedurende een langere periode. Met dit handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en haar persoonlijke levenssfeer en dat op een plaats waar het slachtoffer zich veilig had moeten kunnen voelen. Dit ontuchtig handelen kan, naar de ervaring leert, voor slachtoffers nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich brengen. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn seksuele gevoelens en heeft kennelijk in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen die het voor [slachtoffer] zou kunnen hebben.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld. Uit het adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 15 maart 2022 en korte evaluatie en plan van aanpak d.d. 1 december 2022 van de jeugdreclassering volgt onder meer dat verdachte op de leefgebieden als dagbesteding, financiën en middelengebruik geen problemen heeft. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft geconcludeerd dat er een lage kans is dat verdachte zich zal schuldig maken aan strafbaar gedrag in het algemeen. Hij heeft geen strafblad, heeft zijn leven goed op orde, werkt hard en woont inmiddels niet meer thuis, maar bij zijn werkgever. Op vrijwillige basis heeft verdachte contact onderhouden met de jeugdreclassering waarbij verdachte zich goed aan de afspraken heeft gehouden. Daarnaast is verdachte onder behandeling bij de GGZ, welke behandeling tot nu toe goed verloopt.
De Raad heeft geadviseerd bij het opleggen van een voorwaardelijke straf daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, namelijk begeleiding door jeugdreclassering, ambulante behandeling, begeleid zelfstandig wonen en dagbesteding. Voor de eerder door de reclassering geadviseerde medewerking aan begeleid wonen is nu geen aanleiding meer, omdat verdachte bij zijn werkgever woont.
Op te leggen straf
De rechtbank acht het gelet op de ernst van het bewezenverklaarde passend om verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling.
Tijdens de behandeling ter zitting is de rechtbank duidelijk geworden dat verdachte vrijwel alle dagen aan het werk is op een boerderij en hier ook woont. Daar komt bij dat de Raad niet heeft aangegeven waarom het hebben van dagbesteding de risico’s op herhaling van soortgelijk strafbaar handelen door verdachte beperkt. Daarom ziet de rechtbank geen noodzaak om het begeleid wonen en dagbesteding als bijzondere voorwaarden aan de op te leggen straf te verbinden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een onvoorwaardelijke werkstraf aan verdachte op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.