In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Ruber Acia B.V. [eiseres] was in dienst bij Ruber Acia en wilde per 1 januari 2023 in dienst treden bij BBENG, een concurrent van Ruber Acia. Ruber Acia beroept zich op een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst van [eiseres], waarin is vastgelegd dat zij gedurende 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet voor een concurrerende onderneming mag werken. [eiseres] vorderde in kort geding schorsing van dit concurrentiebeding, omdat zij van mening was dat BBENG en Ruber Acia geen concurrenten zijn en dat haar overstap geen schade zou toebrengen aan het bedrijfsdebiet van Ruber Acia.
De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De rechter overwoog dat de vraag of de overstap van [eiseres] naar BBENG binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding valt, centraal staat. De kantonrechter concludeerde dat Ruber Acia en BBENG wel degelijk concurrenten zijn, maar dat Ruber Acia niet voldoende had aangetoond dat het bedrijfsdebiet door de overstap van [eiseres] zou worden geschaad. De kantonrechter schorste daarom het concurrentiebeding en veroordeelde Ruber Acia in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de werkgever bij het handhaven van een concurrentiebeding en de belangen van de werknemer bij de vrijheid van arbeidskeuze. De kantonrechter oordeelde dat het belang van [eiseres] om bij BBENG te gaan werken zwaarder weegt dan het belang van Ruber Acia bij handhaving van het concurrentiebeding.