ECLI:NL:RBNNE:2022:5004

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
10169790
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een werknemer die overstapt naar een concurrent

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Ruber Acia B.V. [eiseres] was in dienst bij Ruber Acia en wilde per 1 januari 2023 in dienst treden bij BBENG, een concurrent van Ruber Acia. Ruber Acia beroept zich op een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst van [eiseres], waarin is vastgelegd dat zij gedurende 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet voor een concurrerende onderneming mag werken. [eiseres] vorderde in kort geding schorsing van dit concurrentiebeding, omdat zij van mening was dat BBENG en Ruber Acia geen concurrenten zijn en dat haar overstap geen schade zou toebrengen aan het bedrijfsdebiet van Ruber Acia.

De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De rechter overwoog dat de vraag of de overstap van [eiseres] naar BBENG binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding valt, centraal staat. De kantonrechter concludeerde dat Ruber Acia en BBENG wel degelijk concurrenten zijn, maar dat Ruber Acia niet voldoende had aangetoond dat het bedrijfsdebiet door de overstap van [eiseres] zou worden geschaad. De kantonrechter schorste daarom het concurrentiebeding en veroordeelde Ruber Acia in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de werkgever bij het handhaven van een concurrentiebeding en de belangen van de werknemer bij de vrijheid van arbeidskeuze. De kantonrechter oordeelde dat het belang van [eiseres] om bij BBENG te gaan werken zwaarder weegt dan het belang van Ruber Acia bij handhaving van het concurrentiebeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 10169790 \ VV EXPL 22-111
Vonnis in kort geding d.d. 28 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. S. Scheltinga,
tegen
RUBER ACIA B.V.,
te Noordenveld,
gedaagde,
hierna te noemen: Ruber Acia,
gemachtigde: mr. M.T.J. Noorman.

1.De procesgang

1.1.
De procesgang blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 t/m 8);
  • producties aan de zijde van Ruber Acia (producties 8 t/m 14);
  • producties aan de zijde van [eiseres] (producties 14 en 15);
  • productie aan de zijde van Ruber Acia (productie 17).
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Op de zitting is [eiseres] met haar gemachtigde verschenen. Tevens heeft zij [mede-eigenaar 1] (mede-eigenaar / directeur BBENG) en [mede-eigenaar 2] (mede-eigenaar/directeur BBENG) meegenomen naar de zitting. Namens Ruber Acia is [directeur] (directeur) ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten - mede aan de hand van pleitaantekeningen - (nader) uiteengezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.
[eiseres] is met ingang van 1 april 2019 in dienst getreden bij Ruber Acia, laatstelijk in de functie van subsidieadviseur medior.
2.3.
In artikel 15.1. van de arbeidsovereenkomst staat onder meer het volgende:
"(…)Het is de werknemer verboden gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, direct of indirect, binnen een straal van 80-aantal kilometers van de vestigingsplaats van Werkgever voor zichzelf of voor anderen in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie met activiteiten op een terrein gelijk aan- of anderszins concurrerend met die van werkgever. (…)"
2.4.
Ruber Acia is een full service subsidiekantoor. Ruber Acia inventariseert subsidiekansen en begeleidt het traject om subsidiegelden te verkrijgen ten behoeve van de klant.
2.5.
[eiseres] is voornemens om met ingang van 1 januari 2023 als innovatieadviseur in dienst te treden bij de besloten vennootschap BVIO B.V, statutair gevestigd in de gemeente Groningen, mede handelende onder de naam BBENG.
2.6.
BBENG heeft op Linked-In een bericht geplaatst waarin het volgende staat:
"(…) Onlangs ging de Tender Valorisatie 2022 open, maar enkel voor kleine projecten. Vanaf 3 oktober gaat de regeling ook voor de grote projecten open! Het indienen van de aanvraag verloopt in twee stappen. (…)
Hoeveel subsidie kun je aanvragen?
Het subsidiepercentage ligt tussen de 25% en 45% en bedraagt maximaal € 400.000,00. (…)
Meer weten of begeleiding nodig bij het opzetten van je projectvoorstel en de aanvraag? Collega [naam collega] helpt je graag verder! (…)"
2.7.
Ruber Acia heeft aan [eiseres] kenbaar gemaakt haar te zullen houden aan het concurrentiebeding.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding (samengevat) gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 15.1 van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst met onmiddellijke ingang, zodat het [eiseres] vrijstaat om in dienst te treden bij BBENG om aldaar de functie van innovatieadviseur te vervullen;
II. Ruber Acia te veroordelen tot betaling van de proceskosten, met inbegrip van de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 100,00, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] is van mening dat haar overstap naar BBENG niet onder de reikwijdte van het concurrentiebeding valt, omdat BBENG en Ruber Acia geen concurrenten zijn. Als dit wel het geval zou zijn, dan zou het concurrentiebeding volgens [eiseres] moeten worden geschorst omdat zij daarbij een zwaarwegend belang heeft en het bedrijfsdebiet van Ruber Acia niet wordt geschaad als zij in dient treedt bij BBENG.
3.3.
Ruber Acia is het hier niet mee eens en voert aan dat zij en BBENG wel degelijk concurrenten zijn. Bovendien heeft zij een zwaarwegend belang bij handhaving van het concurrentiebeding omdat [eiseres] beschikt over unieke en essentiële informatie.
3.4.
Waar nodig zal bij de beoordeling nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

4.De overwegingen

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening nu zij haar arbeidsovereenkomst voor 1 december 2022 wil opzeggen en zij per 1 januari 2023 bij BBENG in dienst wil treden, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
4.2.
Een vordering in kort geding is alleen toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat die toewijzing in overeenstemming zal zijn met een oordeel in een bodemprocedure. De kantonrechter dient daarom te beoordelen of een vordering tot vernietiging van het concurrentiebeding in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop de toewijzing van de gevorderde schorsing van het concurrentiebeding gerechtvaardigd is. Daarbij dient te worden uitgegaan van de gestelde en ter zitting gebleken feiten waarbij toetsing maar beperkt mogelijk is, aangezien een kort geding procedure zich naar haar aard niet goed leent voor nadere bewijslevering. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil.
4.3.
Partijen zijn ten eerste in geschil over de vraag of de overstap van [eiseres] naar BBENG binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding valt. Volgens [eiseres] kan BBENG niet worden aangemerkt als een (directe) concurrent omdat de 'core business' verschilt met die van Ruber Acia en een overstap niet binnen de reikwijdte valt. Ruber Acia heeft dit weersproken en aangevoerd dat BBENG wel degelijk een concurrent is omdat zij zich bezighouden met subsidies en (deels) dezelfde doelgroep bedienen. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.4.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd is het niet zo dat partijen precies hetzelfde moeten doen om als elkaars concurrent te worden aangemerkt. Dit blijkt ook niet uit het concurrentiebeding. Daarin staat namelijk - kort gezegd - dat het de werknemer verboden is om voor zichzelf of voor anderen in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie met activiteiten op een terrein gelijk aan- of anderszins concurrerend met die van werkgever. In dit geval ontplooien Ruber Acia en BBENG niet helemaal dezelfde activiteiten, maar is er wel degelijk een overlap en zijn zij elkaars concurrenten op bepaalde onderdelen. Ruber Acia is een subsidieadvieskantoor en richt zich daarmee op het ondersteunen van bedrijven bij subsidieaanvragen. BBENG richt zich niet enkel op subsidieadvies, maar dit kan wel een onderdeel vormen van de begeleiding van een onderneming of overheidsinstelling bij een (innovatie-)project. Bij het onderzoeken van de financieringsmogelijkheden is het mogelijk dat ook naar subsidies wordt gekeken. Weliswaar is dit niet haar 'core business', maar hierdoor kan zij wel degelijk worden aangemerkt als een concurrent van Ruber Acia. De kantonrechter is dan ook van voorshands van oordeel dat een overstap van [eiseres] naar BBENG binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding valt.
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het concurrentiebeding moet worden geschorst. Op grond van artikel 7:653 lid 3 BW kan de rechter een concurrentiebeding (in een bodemprocedure) geheel of gedeeltelijk vernietigen indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Alleen in het bevestigende geval kan er aanleiding zijn het beding in kort geding geheel of gedeeltelijk te schorsen. Dat betekent dat een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het belang van Ruber Acia op bescherming van haar bedrijfsdebiet en anderzijds het belang van [eiseres] om bij BBENG in dienst te treden.
4.6.
Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt dus geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar zijn nieuwe werkgever (zie Hof Arnhem-Leeuwarden op 29 maart 2022 ECLI:NL:GHARL:2022:2395). Het concurrentiebeding is ook niet bedoeld om – al dan niet in een krappe arbeidsmarkt – werknemers te binden. Het binden van personeel en het voorkomen van precedentwerking maakt daarom op zichzelf geen onderdeel uit van het met een concurrentiebeding te beschermen belang van de werkgever en kan ook in de hier aan de orde zijnde belangenafweging niet in relevante mate ten gunste van Ruber Acia wegen (zie hof Amsterdam op 16 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS: 2021:513).
4.7.
Gelet op voornoemd kader is het gegeven dat [eiseres] de werknemer met de meeste werkervaring en meeste kennis is bij Ruber Acia geen reden om aan te nemen dat haar bedrijfsdebiet door de overstap wordt aangetast. Ruber Acia heeft er verder op gewezen dat zij doeltreffende marketingcampagnes heeft opgericht om subsidieaanvragen voor bedrijven te mogen doen en zij hierdoor als kleine onderneming net zoveel aanvragen heeft gedaan als grote bedrijven in dezelfde branche. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien waarom kennis over de betreffende campagne kan worden gezien als voor Ruber Acia specifieke bedrijfsinformatie die [eiseres] kan gebruiken ten behoeve van BBENG om in het voordeel te zijn bij een concurrentieslag. De kennis die [eiseres] heeft opgedaan over de werkwijze van Ruber Acia is ongetwijfeld belangrijk voor Ruber Acia, maar Ruber Acia heeft onvoldoende onderbouwd dat het hier gaat om een uniek en onderscheidende campagne.
4.8.
Onweersproken is gebleven dat [eiseres] op de hoogte is van de prijsstelling van Ruber Acia, dat zij heeft meegedacht bij de strategische keuzes die de afgelopen jaren zijn gemaakt en dat zij eveneens op de hoogte is van de staffel die Ruber Acia hanteert bij grote subsidieaanvragen. Met de kennis over prijzen is [eiseres] volgens Ruber Acia in staat om bij BBENG de begeleiding van een subsidietraject net onder de prijs van Ruber Acia aan te bieden. [eiseres] heeft niet betwist over deze kennis te beschikken, maar ziet niet in op welke wijze zij hiermee het bedrijfsdebiet van Ruber Acia kan schaden en BBENG in een voordeligere concurrentiepositie kan brengen.
4.9.
De kantonrechter overweegt dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie ervaring opdoet en kennis verkrijgt over prijzen, marges, kosten en strategieën waar een nieuwe (concurrerende) werkgever profijt van kan hebben, maar dat dit inherent is aan het vertrek van een werknemer en een omstandigheid is die in zijn algemeenheid voor alle werkgevers geldt. Het had op de weg van Ruber Acia gelegen om duidelijk en concreet te maken welke specifiek door [eiseres] verworven kennis, ervaring en bedrijfsinformatie het betreft waarmee zij het bedrijfsdebiet van Ruber Acia kan aantasten. Dat heeft zij niet gedaan. Het is de kantonrechter bovendien onduidelijk hoe [eiseres] BBENG door deze informatie in een voordeligere positie ten opzichte van Ruber Acia kan brengen. Dit geldt met name omdat BBENG veelal andere partijen bedient en veel ruimere diensten aanbiedt. Bij het onderzoeken van de financieringsmogelijkheden kan worden gekeken naar subsidies, maar dit vormt slechts een klein deel van het proces bij BBENG. Naar het voorshands oordeel van de kantonrechter heeft Ruber Acia onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gaat om essentiële of unieke kennis waarmee [eiseres] een concurrentievoordeel kan behalen voor BBENG.
4.10.
Ten slotte is de kantonrechter van oordeel dat Ruber Acia niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] zodanige klantenbinding heeft dat de klanten zullen overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever. De enkele stelling dat [eiseres] samen met Hermus het gezicht is van Ruber Acia en het zou kúnnen dat er klanten van Ruber Acia vanwege de indiensttreding van [eiseres] bij BBENG naar BBENG overstappen, is onvoldoende.
4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft Ruber Acia naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het overstappen van [eiseres] naar BBENG in haar bedrijfsdebiet wordt geschaad en zodoende een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding.
4.12.
Tegenover het belang van Ruber Acia bij handhaving van het concurrentiebeding staat het belang van [eiseres] tot schorsing van het beding. [eiseres] heeft gewezen op de vrijheid van arbeidskeuze, haar persoonlijke en intellectuele ontwikkeling die zij kan doormaken bij BBENG, de verbreding van haar werkzaamheden en de financiële vooruitgang die een overstap naar BBENG met zich zal brengen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een gerechtvaardigd belang heeft om bij BBENG te gaan werken.
4.13.
Na afweging van de belangen over en weer is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het belang van [eiseres] om van de werking van het concurrentiebeding ontheven te worden, groter is dan het belang van Ruber Acia bij handhaving daarvan en dat [eiseres] door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter acht het aannemelijk dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal vernietigen. Het concurrentiebeding zal in deze kort geding procedure daarom worden geschorst.
4.14.
Ruber Acia zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als nader in het dictum omschreven.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
schorst het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 15.1 van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, zodat het [eiseres] vrijstaat om in dienst te treden bij BBENG om aldaar de functie van innovatieadviseur te vervullen;
5.2.
veroordeelt Ruber Acia in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 125,03 aan explootkosten, € 86,00 aan griffierecht, € 498,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 124,00 aan nakosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente voor zover voldoening van voormelde kosten niet plaatsvindt binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M. Haisma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
c412