ECLI:NL:RBNNE:2022:4997

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
18/160860-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterecht ondergane voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, geboren in 1998, had schadevergoeding aangevraagd voor de schade die hij zou hebben geleden door een onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Het verzoek was ingediend op 31 januari 2022 en strekte tot een schadevergoeding van € 4.220,-, alsook een standaardvergoeding van € 340,- voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, maar kende wel de kosten voor het indienen en de mondelinge behandeling van het verzoekschrift toe.

De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, maar dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van schadevergoeding. De officier van justitie had betoogd dat de voorlopige hechtenis noodzakelijk was voor het onderzoek naar de psychische problematiek van verzoeker en dat hij na 41 dagen kon worden opgenomen in de zorg op basis van een zorgmachtiging. De rechtbank concludeerde dat de voorlopige hechtenis niet onredelijk was en dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor schadevergoeding.

Desondanks werd een vergoeding van € 680,- toegekend voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van de zaak en de noodzaak van de voorlopige hechtenis in overweging waren genomen, en dat de periode van voorlopige hechtenis niet als onredelijk lang werd beschouwd. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige raadkamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer : 18/160860-21
raadkamernummer : 22/002698 en 22/002700
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 22 december 2022 op het verzoekschrift ex artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen: verzoeker.

Procesverloop

Het op 31 januari 2022 ter griffie ingekomen verzoek strekt tot vergoeding van schade geleden als gevolg van ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 4.220,-.
Het verzoek strekt tevens tot het toekennen van de standaardvergoeding ten bedrage van
€ 340,- ten laste van de Staat voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, eventueel te vermeerderen in het geval het verzoek op een zitting wordt behandeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het standpunt van de officier van justitie van 14 februari 2022, de reactie van de advocaat van 18 mei 2022 en de reactie van de officier van justitie op 25 mei 2022.
Het verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van de raadkamer van 8 december 2022. Daarbij zijn de verzoeker, zijn advocaat mr. J.A.M. Kwakman en de officier van justitie mr. S. Broekstra gehoord.

Standpunten

De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij haar eerder schriftelijk ingenomen standpunt, inhoudende dat de tijd die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht noodzakelijk was in verband met het onderzoek naar de psychische problematiek en de juiste wijze om hem te begeleiden naar de noodzakelijk geachte zorg. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat verzoeker na 41 dagen kon worden opgenomen in de zorg, op basis van een zorgmachtiging die door de raadkamer tegelijkertijd met de schorsing van de voorlopige hechtenis is afgegeven op 28 juli 2021. Verzoeker heeft daarom geen recht heeft op een vergoeding voor de schade die hij ten gevolge van de ondergane voorlopige hechtenis meent te hebben geleden. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7909) en een arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:983).
De raadsvrouw heeft in raadkamer bepleit dat in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam geen sprake was van eenzelfde situatie als in onderhavige zaak. Bij de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak is niet tegelijkertijd een verzoek zorgmachtiging behandeld, noch heeft de strafrechter bij zijn uitspraak gelijktijdig een zorgmachtiging opgelegd. Dat had wel gekund ook al was de eerder afgegeven zorgmachtiging inmiddels door de civiele rechter verlengd. Daarom is onderhavige zaak geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsvrouw heeft vervolgens aangevoerd dat achteraf gezien verzoeker direct na zijn aanhouding een crisismaatregel had moeten krijgen. Het was daarom onjuist en daardoor - achteraf bezien - onterecht dat hij vastgezet werd. Verzoeker heeft de tijd in voorarrest als zeer zwaar ervaren. Hij was psychotisch, zeer angstig, heel eenzaam en emotioneel. Het is daarom redelijk en billijk dat de verzocht schadevergoeding wordt toegewezen.
Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat nu nog niet alle situaties rondom zorgmachtigingen zijn uitgekristalliseerd het redelijk en billijk is om de kosten voor het opmaken, indienen en nader toelichten van dit verzoekschrift toe te wijzen conform de standaardvergoedingen die daarvoor staan, ook indien de rechtbank het verzoek afwijst of verzoeker daarin niet-ontvankelijk zal verklaren.

Motivering

De rechtbank overweegt als volgt.
Verzoeker is op 19 juni 2021 in verzekering gesteld en vervolgens is op 22 juni 2021 de bewaring bevolen. De meervoudige raadkamer heeft op 30 juni 2021 de gevangenhouding bevolen voor de duur van zestig dagen en op 28 juli 2021 het bevel gevangenhouding geschorst en tegelijkertijd met de schorsing een zorgmachtiging afgegeven. Deze zorgmachtiging is verlengd door de civiele rechter. De politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 14 januari 2022 verzoeker ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ontvankelijkheid van het verzoek
Ingevolge artikel 533 Sv kan indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding uit ’s Rijks kas toekennen voor de schade welke hij tengevolge van de ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de zaak geëindigd is zonder oplegging van straf of maatregel (en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht). De uitspraak van de rechtbank Amsterdam waar de officier van justitie naar heeft verwezen wijkt af van hetgeen zich in onderhavige zaak heeft afgespeeld. In de aangehaalde zaak is bij de inhoudelijke behandeling door de meervoudige kamer de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en is tegelijkertijd een zorgmachtiging verleend. In onderhavige zaak is, zoals hiervoor uiteengezet, de zorgmachtiging in eerder stadium verleend, namelijk door de meervoudige raadkamer op 28 juli 2021. Vervolgens heeft de politierechter verzoeker op 14 januari 2022 ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet tegelijkertijd met de einduitspraak een straf of maatregel opgelegd.
Beoordeling redelijkheid en billijkheid
Voorgaande betekent echter niet dat verzoeker zonder meer in aanmerking komt voor schadevergoeding. Per geval dient te worden bekeken of er gronden van billijkheid ingevolge artikel 534 Sv aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Het gaat daarbij om de vraag of het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de indertijd bestaande verdenking voor rekening van verzoeker dienen te worden gelaten dan wel dat deze geheel of gedeeltelijk door de Staat moeten worden gedragen.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid aanwezig om schadevergoeding toe te kennen en overweegt daartoe als volgt.
Verzoeker is op 19 juni 2021 aangehouden en in verzekering gesteld nadat er een melding bij de politie binnenkwam dat er een man rond zou lopen met bebloede armen en een mes in zijn handen. Onder meer uit de processen-verbaal opgemaakt over de aanhouding van verzoeker blijkt dat hij behoorlijk in de war was op het moment dat hij de tenlastegelegde feiten pleegde. Op 22 juni 2021 heeft de rechter-commissaris een bevel tot bewaring afgegeven, bevolen om verzoeker te plaatsen in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum en aan de officier van justitie geadviseerd om onderzoek te laten doen naar de wenselijkheid tot het verlenen van een zorgmachtiging. Op 30 juni 2021 heeft de meervoudige raadkamer de gevangenhouding bevolen voor de duur van 60 dagen om te voorkomen dat er een hiaat zou ontstaan tussen de gevangenhouding en de zorgmachtiging, nu deze op dat moment nog niet gereed was. Hierbij is vermeld dat wanneer de zorgmachtiging eerder gereed mocht zijn, de raadsvrouw een schorsingsverzoek zou kunnen indienen. Dat is gebeurd waarna de voorlopige hechtenis is geschorst, tegelijkertijd met het afgeven van de zorgmachtiging, met ingang van 29 juli 2021.
In de eerste plaats was de voorlopige hechtenis van verzoeker naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij en ter bescherming van verzoeker zelf. Het onderzoek naar de persoon van verzoeker en het mogelijke traject van een zorgmachtiging waren noodzakelijke stappen om verzoeker te begeleiden naar de voor hem geschikte zorg. Gedurende de tijd dat er onderzoek naar de zorgmachtiging werd gedaan was er bovendien geen passend alternatief voor verzoeker, anders dan de voorlopige hechtenis. Daarnaast zijn van het begin af aan alle inspanningen erop gericht geweest om zo snel mogelijk een geschikt alternatief voor verzoeker te vinden en de duur van de voorlopige hechtenis zo beperkt mogelijk te houden. Bij aanvang van het voorarrest is vrijwel direct onderzoek naar de geestesgesteldheid van verzoeker ingesteld. Vervolgens is de voorlopige hechtenis vrijwel onmiddellijk geschorst toen de aanvraag zorgmachtiging gereed was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het toepassen van voorlopige hechtenis niet onredelijk is geweest en ook dat de periode die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet aan te merken is als een dusdanig onredelijk lange termijn dat verzoeker in aanmerking komt voor schadevergoeding.
Gelet op vorenstaande zijn er geen gronden van billijkheid voor het toekennen van schadevergoeding.
Kosten indienen en mondelinge behandeling verzoekschrift
De rechtbank zal, ondanks de afwijzing van het verzoek, conform de LOVS-richtlijnen, als kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling daarvan ter zitting, een vergoeding inclusief BTW toekennen van € 680,-.

Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker, ten laste van de Staat, een vergoeding toe van € 680,- (zegge: zeshonderdtachtig euro), over te maken op rekeningnummer NL 19 INGB 0008447699 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Kwakman strafrechtadvocatuur onder vermelding van [verzoeker];
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
Mr. E.P. van Sloten en de griffier zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.