ECLI:NL:RBNNE:2022:4996

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
18/344521-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident met vuurwapen in woonwijk leidt tot gevangenisstraf

Op 30 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 december 2021 in Leeuwarden met een vuurwapen heeft geschoten. De verdachte heeft meermalen geschoten, waarbij hij gericht heeft geschoten op de aangever. Ondanks dat de aangever geen letsel heeft opgelopen, heeft het incident veel indruk gemaakt op omwonenden en heeft het gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het negatieve verloop van eerder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet heeft geschoten, wat leidt tot de conclusie dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, gelijk aan de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende informatie was om de schade vast te stellen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/344521-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 30 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam],
[woonplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 december 2021, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere malen, althans eenmaal, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 december 2021, te Leeuwarden, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, duidelijk zichtbaar, een wapen ter hand te nemen en/of te tonen en/of dit wapen door te laden en (vervolgens) met dit wapen, meerdere malen, althans eenmaal, op en/of in de richting van die [slachtoffer] te schieten;
2.
hij op of omstreeks 24 december 2021, te Leeuwarden, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch werkend gas- /alarmpistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. primair en het onder 2. ten laste gelegde, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade gehandeld. Het handelen van verdachte moet daarom worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat weliswaar vaststaat dat gebruik is gemaakt van een vuurwapen en dat er is geschoten, maar dat niet is komen vast te staan dat de schotbeschadiging in de auto is ontstaan toen aangever in de auto zat. Behalve de verklaring van aangever ontbreekt het aan enig ander bewijs waaruit blijkt dat er gericht op of in de nabijheid van aangever is geschoten toen hij zich buiten de auto bevond. Uit het geluid van de dashcamopnames van de taxi blijkt dat er waarschijnlijk driemaal is geschoten. Het is aannemelijk dat het eerste schot is terechtgekomen op de auto en dat daardoor de schotbeschadiging in de auto is ontstaan. Uit de verklaring van aangever moet namelijk worden afgeleid dat hij ten tijde van het eerste schot in de auto zat. Getuige [naam 2] heeft bevestigd dat het eerste schot de auto heeft geraakt, maar er zijn geen getuigen die bevestigen dat aangever op dat moment in de auto zat. De verklaring van aangever is op dit punt niet voldoende betrouwbaar. Hij heeft namelijk verklaard dat er ongeveer zevenmaal zou zijn geschoten, terwijl dit wordt weerlegd door de dashcamopnames. De enkele verklaring van aangever is daarom onvoldoende om vast te stellen dat hij zich op dat moment in de auto bevond. Verdachte heeft verklaard dat de schotbeschadiging is gemaakt toen aangever naar verdachte toe liep. Gelet op deze omstandigheden is niet vast te stellen dat er gericht op aangever is geschoten en is evenmin vast te stellen waar aangever zich bevond toen er op de auto werd geschoten. Er kan daardoor niet worden vastgesteld of verdachte door deze wijze van schieten welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden, aldus de raadsvrouw. Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de onder 1. impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende concrete aanwijzingen. Verdachte zal daarom van dit bestanddeel worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 16 december 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 24 december 2021 bestelde ik de taxi en zat ik met een andere vriend van mij in de taxi. Wij kwamen aan in de [straatnaam]. Er kwam een auto aan, die reed met hoge toeren. [slachtoffer] stapte uit. Ik schreeuwde: ‘Chamo, Kita!’ Dit is ‘Chamo, aan de kant’ in het Papiaments. Ik had een vuurwapen in handen en ik heb twee schoten gelost, waaronder een in de richting van de auto van [slachtoffer].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 december 2021,opgenomen op pagina 458 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021351637 d.d. 13 februari 2022, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik reed denk ik rond 14:00 uur in Leeuwarden langs de straat waar [naam 1] verblijft. [straatnaam] dat is het. Toen ik langs die straat reed zag ik een taxi in de straat staan. Ik zag dat één van die Antillianen een wapen pakte, dat hij die op mij richtte en schoot. Ik zag dat de Antilliaan wilde doorladen, maar dat dit niet lukte. Kort daarna lukte het doorladen blijkbaar wel en begon de Antiliaan weer te schieten op mij. Ik ben naar mijn auto gerend en ben in de auto gesprongen. Ik hoorde dat de auto geraakt werd. Ik ben achteruit de straat uit gereden. […] In de auto dacht ik dat het een klappertjespistool was. Daarom ben ik weer teruggereden de straat in. Toen begon die Antiliaan weer te schieten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2021,opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 24 december 2021 omstreeks 14:00 uur hoorde ik, verbalisant, de getuige [naam 2], geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats]. Ik hoorde de getuige het volgende verklaren: Op 24 december 2021 om 12:35 uur werd ik gebeld door het nummer: [telefoonnummer]. Ik hoorde een Nederlandse mannenstem met een licht Antilliaans accent. Ik hoorde de man zeggen dat hij een taxi wilde bestellen. Ter hoogte van de [straatnaam] ben ik gekeerd en toen de [straatnaam] ingereden.
Ik zag dat de persoon pal naast mijn portier aan de bestuurderszijde ging staan op ongeveer 1 meter afstand. Ik zag dat hij zijn rechterarm strekte en ik zag dat hij op dat moment een zwartkleurig pistool in zijn hand had. Ik zag dat hij het pistool op de grijze auto richtte. Vervolgens zag ik dat de jongen het pistool ging laden door de slede van het pistool een keer naar achteren te trekken. Vervolgens hoorde en zag ik dat de jongen schoot en ik zag dat het pistool afging. Ik zag dat de grijze auto met een hoge snelheid achteruitreed. Ik weet niet meer of ze de straat toen helemaal zijn uitgereden. Vervolgens wilde ik ook wegrijden maar toen zag ik de grijze auto na een aantal seconden weer met hoge snelheid terug de straat in rijden en ik zag dat de auto weer pal achter mijn taxi tot stilstand kwam. Vervolgens hoorde ik wederom een pistoolschot. Ik kan het genoemde pistool dat ik gezien heb als volgt omschrijven:
  • handpistool
  • ik schat een 9mm
  • zwart van kleur
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Dashcam Taxi d.d. 25 december 2021, opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Voorafgaand aan het schietincident vond een taxirit plaats van het adres [straatnaam] te
Leeuwarden naar de [straatnaam] te Leeuwarden. De taxi betrof een witte Ford C-Max voorzien van een dashcam. Met de dashcam werden beelden en het geluid vastgelegd op een geheugenkaart. De dashcam is geplaatst op de voorruit. Op de beelden wordt als systeemtijd de zomertijd weergegeven. Aan het eind van de [straatnaam] stopt de taxi op vrijdag 24 december 2021 te 14:12:02. Te 14:13:05 is te horen, dat een manspersoon schreeuwt: "Tjammo Kitta. (fon)" Te 14:13:08 wordt er door de man nogmaals gezegd: "Tjammo Kitta. (fon)." Dit wordt direct gevolgd door het geluid, gelijkend op het geluid van een schot uit een vuurwapen. Terwijl het schot valt, roept de man nogmaals: 'Tjammo, Kitta. (fon)". Dit wordt gevolgd door het geluid van een hard wegrijdende auto. Terwijl de auto weg rijdt is nogmaals het geluid, gelijkend op dat van een vuurwapenschot te horen op 24 december 2022 te 14:13:14. Te 14:13:28 uur is er nogmaals het geluid, gelijkend op dat van een vuurwapenschot te horen. Te 14:13:21 uur is te horen dat de taxichauffeur zegt: "Bel 112", terwijl hij achteruit de [straatnaam] uit rijdt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 december 2021,opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 24 december 2021, omstreeks 13.50 uur, kregen wij verbalisanten het verzoek van het operationeel centrum om te gaan naar de [straatnaam]. Op het genoemde adres zou een betrokken voertuig staan, voorzien van kenteken [kenteken]. Dit voertuig was betrokken bij een schietincident aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Wij verbalisanten zijn naar het adres toegereden. Wij reden vanaf de [straatnaam] het [straatnaam] op. Wij zagen dat er een zwart gekleurde [auto], voorzien van kenteken [kenteken] geparkeerd stond. Wij zagen dat de [auto] in een parkeervak, met de neus in de richting van [huisnummer] geparkeerd stond. Wij parkeerden onze auto en liepen om de [auto] heen. Wij zagen dat er in de linker voorspatboord een kogelgat zat.
Voertuig: PL0100-2021351637-1451147, personenauto. [auto]; 1.2, kleur zwart, Nederland, kenteken [kenteken], chassisnummer [nummer], bouwjaar 2003.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek voertuig ([auto] [kenteken]) d.d. 24 december 2021, opgenomen op pagina 395 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Goednummer: PL0100-2021351637-1451147
Voertuig: Personenauto
Merk/type: [auto]; 1.2
Kleur: Zwart
Land: Nederland
Kenteken: [kenteken]
Chassisnummer: [nummer]
Bouwjaar: 2003
Wij zagen aan de linker voorzijde een schotbeschadiging in het spatscherm van ongeveer 2 centimeter bij 2 centimeter. Gelet op de positie van de schotbeschadiging kan worden vastgesteld dat het schot vanuit een relatief lage positie het spatscherm heeft gepenetreerd.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek (plaats delict)
d.d. 17 januari 2022, opgenomen op pagina 354 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 24 december 2021, omstreeks 13:40 uur, kregen wij verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2], van het Forensisch Loket Noord-Nederland, het verzoek te gaan naar de [straatnaam] te Leeuwarden in verband met een melding van een schietincident.
Voor de woning zagen wij een knalpatroon en een huls op straat liggen. De huls en het knalpatroon werden, door verbalisant [verbalisant 2], voor eventueel nader DNA- en/of vergelijkend onderzoek in beslaggenomen en voorzien van SIN: AAPK8924NL en SIN:
AAPK8925NL.
Goednummer: PL0100-2021351637-1451750
SIN: AAPK8924NL
Object: Munitie (Mund Huls)
Merk/type: Gfl 380 Auto
Land: Nederland
Bijzonderheden: Huls 380 auto gfl lag op straat voor de woning (bordje 1)
Goednummer: PL0100-2021351637-1451752
SIN: AAPK8925NL
Object: Munitie (Knalpatroon)
Merk/type: Kaliber Knall
Land: Nederland
Bijzonderheden: 9mm knal lag op tegels voor de woning (bordje 2).
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.12.29.142 d.d. 28 februari 2022, opgemaakt door ing. R. Hermsen op de afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als diens verklaring:
Dit betreft een indicatief vergelijkend onderzoek waarbij een deel van de sporen die zaaknummer vuurwapens in kogels en hulzen achterlaten met elkaar wordt vergeleken.
De twee ontvangen hulzen zijn omschreven in Tabel 2.
Tabel 2:
SIN
Bodemstempel
Merk
Kaliber
AAPK8924NL
G.F.L 380 AUTO
Fiocchi
9mm Browning Kort
AAPK8925NL
° Walther 9mm P.A. Knal
Walther
9mm P.A. Knal
1: De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de twee hulzen [AAPK8924NL en -25NL] zijn verschoten met één vuurwapen.
2: De afvuursporen in de hulzen [AAPK8924NL en -25NL] worden verwacht wanneer deze zijn verschoten met een semiautomatisch werkend gas-/alarmpistool dat geschikt gemaakt is voor het verschieten van patronen van het kaliber 9mm Browning Kort en 9mm P.A. Knal. Een merk vuurwapen kon niet worden vastgesteld.
Bij het verschieten van 9mm P.A. Knal patronen met een omgebouwd gas-/alarmpistool zal er vermoedelijk onvoldoende drukopbouw plaats vinden om het pistool te laten repeteren.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2022, met nummer PL0l00-2021351637-78, inhoudend als relaas van verbalisant:
Een gaswapen, pistool of revolver, heeft vanaf de fabriek een open loop voorzien van een sper (blokkering). De werking van een gaswapen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie. Derhalve zijn gaswapens vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 1 lid 2, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van verdachte, noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. De vraag die de rechtbank derhalve moet beantwoorden is of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat verdachte op 24 december 2021 met een taxi naar de [straatnaam] in Leeuwarden is gegaan. Daar heeft een schermutseling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verdachte, zo blijkt mede uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting, meerdere malen geschoten, waaronder eenmaal gericht op de auto van aangever.
Uit de dashcamopnames valt af te leiden dat – tot het moment dat getuige [naam 2] is weggereden uit de [straatnaam] – drie schoten zijn gelost. Geen van de aanwezigen ter plaatse heeft verklaard dat er met meerdere vuurwapens is geschoten of dat het vuurwapen waarmee verdachte stelt te hebben geschoten, van hand is gewisseld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er in totaal drie schoten zijn gelost en dat deze schoten allemaal door verdachte zijn gelost. Er zijn één huls en een knalpatroon aangetroffen. In de door [slachtoffer] bestuurde auto bevond zich een schotbeschadiging. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat tenminste één keer met scherp is geschoten, welk schot de auto heeft beschadigd.
Aangever spreekt over tenminste drie schoten waarvan er twee werden gelost nog voordat hij voor de eerste keer achteruitreed. De verklaring van aangever sluit deels aan bij de dashcamgeluiden. De rechtbank gaat dan ook in zoverre van de juistheid uit van de verklaring van aangever, namelijk dat op hem gericht is geschoten terwijl hij zich buiten de auto bevond. Aangezien het tweede schot is gelost terwijl de auto volgens de geluiden van de dashcam wegrijdt, moet aangever op dat moment al in zijn auto hebben gezeten (waarbij mogelijk de auto is geraakt) en nadat hij achteruit en vervolgens weer terug was gereden, nog een keer is beschoten (het derde schot dat op de dashcambeelden is te horen, ook dit schot kan de schotbeschadiging hebben veroorzaakt).
Uitgaande van de verklaring van aangever, in combinatie met de schoten die op de dashcambeelden zijn te horen, betekent dat er drie keer is geschoten op aangever waarvan, gelet op de schotbeschadiging in de auto, tenminste één keer met scherp op de auto terwijl aangever zich in de auto bevond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij - uit zelfverdediging, nadat aangever hem naderde met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp - een schot heeft gelost in de richting van de auto van aangever, terwijl aangever zich op dat moment niet in of bij de auto bevond. Vervolgens zou verdachte ook nog een schot in de lucht hebben gegeven. Deze verklaring van verdachte vindt geen enkele steun in de verklaringen van aangever, de verklaring van [medeverdachte 2] of (andere) getuigen.
Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard en daarbij zijn verklaring lijkt te hebben afgestemd op de onderzoeksbevindingen. Verdachte heeft aanvankelijk – op het moment dat nog niet bekend was dat zijn dna zich bevond op een huls die ter plaatse is aangetroffen en op zijn jas met kruitspoorresten die in de directe nabijheid is aangetroffen – tijdens zijn verhoren bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij helemaal niet aan de [straatnaam] was geweest. Een jaar later, ter terechtzitting, legt de verdachte een verklaring af die wel spoort met deze onderzoeksbevindingen, maar die hem zou moeten ontlasten omdat slechts sprake zou zijn van niet op aangever gerichte schoten in een noodweersituatie. Niet valt in te zien waarom verdachte de door hem in zijn ter zitting afgelegde verklaring over de door hem ervaren noodsituatie niet (veel) eerder ter sprake heeft gebracht. De rechtbank zal deze verklaring van verdachte dan ook als onaannemelijk terzijde schuiven.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte tenminste één keer met scherp op aangever heeft geschoten terwijl aangever in de auto zat. Een dergelijke gedraging moet naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1. primair tenlastegelegde is dan ook in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1. primair:

hij op 24 december 2021, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met een vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 december 2021, te Leeuwarden, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch werkend gas- /alarmpistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaardeHet bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
primair: poging tot doodslag;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Zij wijst erop dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat aangever een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had en dat verdachte zich hierdoor bedreigd voelde. Om die reden heeft verdachte schoten gelost. Verdachte kon zich niet aan deze aanranding onttrekken, zodat hij zich moest verdedigen. Het handelen van verdachte was proportioneel, aldus de raadsvrouw.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie moet het beroep op noodweer worden afgewezen, omdat de gestelde aanranding niet aannemelijk is geworden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zoals onder ‘bewijsoverwegingen’ al overwogen acht de rechtbank de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring niet aannemelijk en heeft zij deze terzijde geschoven. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen wordt door geen enkele andere getuige bevestigd. Ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], bevestigen de lezing van verdachte niet. [medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat het erop leek dat [slachtoffer] iets wilde pakken uit de auto, maar hieruit blijkt geenszins dat aangever een wapen in handen heeft gehad waarmee hij zou dreigen.
Geconcludeerd moet worden dat de gestelde aanranding niet aannemelijk is geworden zodat alleen al om die reden het beroep op noodweer moet worden afgewezen. Nu ook overigens niet is gebleken van gronden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten, zijn deze strafbaar.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige schulduitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), in vergelijkbare zaken een gevangenisstraf van ten hoogste 48 maanden voorschrijven. Bij aangever is geen letsel ontstaan. Een gevangenisstraf van voor de duur van 48 maanden is fors, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meermalen geschoten met een vuurwapen, waarbij hij tevens gericht heeft geschoten op de aangever. Dat aangever geen letsel heeft opgelopen, is geenszins aan het handelen van verdachte toe te schrijven. Verdachte heeft het feit gepleegd op klaarlichte dag op de openbare weg in een woonwijk. Uit de verklaringen van de omwonenden blijkt dat het incident veel indruk op hen heeft gemaakt. Een dergelijk gewelddadig feit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving. De ervaring leert dat feiten als de onderhavige daarnaast nog lange tijd psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich kunnen brengen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 september 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. In 2020 is aan verdachte hiervoor een forse (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 30 juni 2022. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder reclasseringstoezicht heeft gehad. Dit toezicht is voortijdig negatief beëindigd, omdat verdachte zich niet aan afspraken hield. Verdachte beschikte over een inkomen uit werk, huisvesting en een relatie waarin er een kind op komst was. Dit alles heeft hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Dat verdachte zich opnieuw met een vuurwapen op straat heeft begeven en ditmaal zelfs heeft geschoten, is uiterst kwalijk en zorgelijk.
De reclassering adviseert bij bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, de omstandigheid dat een eerder opgelegde deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet heeft geleid tot het niet opnieuw plegen van strafbare feiten en hetgeen de verdachte ter zitting heeft verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden. Gelet op datgene wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, zal de rechtbank een straf opleggen gelijk aan de straf die door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeelde partij], tot een bedrag van € 1.750,00 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer], tot een bedrag van € 535,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, en € 5.000,00 aan affectieschade voor
[benadeelde partij], vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij
[benadeelde partij] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering van benadeelde partij [slachtoffer] moet eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard. Beide vorderingen bieden onvoldoende informatie om de hoogte van de schade vast te stellen. De door benadeelde partij [slachtoffer] gevorderde affectieschade ten behoeve van [benadeelde partij] dient te worden afgewezen, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij
[benadeelde partij] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering van benadeelde partij
[slachtoffer] moet eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard. De door benadeelde partij [slachtoffer] gevorderde affectieschade ten behoeve van [benadeelde partij] dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij [benadeelde partij] en [slachtoffer] schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vorderingen daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft daarnaast vergoeding van affectieschade ten behoeve van
[benadeelde partij] gevorderd. Met affectieschade wordt in artikel 6:107, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek, immateriële schade, bestaande uit het verdriet dat wordt veroorzaakt door het overlijden of het ernstig gewond raken van een naaste. Gebleken is echter dat de benadeelde partij [slachtoffer] geen letsel heeft opgelopen. De vordering tot vergoeding van affectieschade wordt dan ook afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 55, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/344521-21 onder 1. primair:
Verklaart de vordering van [benadeelde partij] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [benadeelde partij] haar eigen proceskosten draagt.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk voor zover de vordering ziet op materiële en immateriële schade. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door mr. D.H. Röben, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 december 2022. mr. L.M. Praamstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.