ECLI:NL:RBNNE:2022:4995

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
18/238687-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel na meerdere diefstallen en huisvredebreuken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die zich schuldig heeft gemaakt aan drie diefstallen, een lokaalvredebreuk en een huisvredebreuk. De rechtbank heeft de verdachte, die gedetineerd is, veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. Dit oordeel is gebaseerd op het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een aanzienlijk strafblad heeft en dat zijn gedrag overlast voor de samenleving veroorzaakt. De rechtbank heeft de vordering na voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de ISD-maatregel als noodzakelijk werd beschouwd voor de bescherming van de maatschappij en om recidive te voorkomen.

De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van fietsen en goederen uit een supermarkt, alsook het niet naleven van een gebiedsverbod. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte niet openstaat voor reclasseringsinterventies en dat er sprake is van een delictpatroon dat vraagt om intensieve behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen fiets uitgesproken, omdat de eigenaar zich niet heeft gemeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de recidiveproblematiek van de verdachte in hun oordeel hebben meegenomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/238687-22
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/220345-22 en 18/210177-22 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/073387-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/238687-22 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 september 2022, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in of uit of vanaf een tuin/erf, gelegen aan of bij de [straatnaam] , een (heren)fiets (merk Gazelle, kleur grijs/blauw), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2022, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, vanaf een fiets (in de [straatnaam] ) een tas met boodschappen en/of een (kinder)rugzak met inhoud en/of een kettingslot (merk Abus discus), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 19 september 2022, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een (dames) fiets (merk Veloretti Amsterdam, kleur groen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan verdachte toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2022, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een
(dames)fiets (merk Veloretti Amsterdam, kleur groen), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2022, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een (dames)fiets (merk Veloretti Amsterdam, kleur groen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 20 juli 2022 (ongeveer 19.38 uur), te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, kenmerk opleggen individuele gebiedsontzegging krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 172 van de Gemeentewet (grondslag 2:1f van de APV Leeuwarden), gedaan door of namens de burgemeester van Leeuwarden, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 20 juli 2022
12
uur en 21 juli 2022 12.00 uur niet mocht bevinden in/op de binnenstad (te weten het gebied dat wordt omsloten door de stadsgrachten en gemarkeerde straten op uitgereikt formulier), door, zich op voornoemde datum om 20 juli 2022 (ongeveer 19.38 uur) in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/220345-22 ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2022 tot en met 9 juni 2022, te weten op 28 maart 2022 en/of 21 mei 2022 en/of 9 juni 2022, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, in het besloten lokaal, een supermrkt aan de [straatnaam] bij [benadeelde partij 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 21 december 2020 schriftelijk de toegang tot die supermarkt ontzegd voor de duur van 24 maanden;
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2022, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden in de woning [straatnaam], bij een ander, te weten bij [benadeelde partij 4] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
hij op of omstreeks 25 juni 2022, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, in/uit een woning aan de [straatnaam] een tas en/of een portemonnee en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2022 tot en met 26 juni 2022, te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, een portemonnee, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die portemonnee goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen portemonnee betrof.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/210177-22 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2022 te Leeuwarden opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, aan hem, verdchte uitgereikt op 21 augustus 2022 om 02.25 uur krachtens een wettelijk voorschrift, te weten artikel 2:1f van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leeuwarden, gedaan door of namens de burgemeester van Leeuwarden, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen tussen 21 augustus 2022 te 02.25 uur en 21 augustus te 23.59 uur niet mocht bevinden in de binnenstad van Leeuwarden, door, zich op voornoemde datum om 03.35 uur in/op, althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied te bevinden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 4 in de zaak met parketnummer 18/23868722, en van feit 3 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/220345-22.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2 en 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22, voor feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/220345-22, en voor het feit in de zaak met parketnummer 18/210177-22.
Zij heeft ten aanzien van het feit in de zaak met parketnummer 18/210177-22 aangevoerd dat op het gebiedsverbod bij de termijn een kruisje verkeerd is gezet. Desondanks is volgens de officier van justitie sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs, omdat verdachte wist dat hij een gebiedsverbod had, en toch iets is gaan ophalen in het op dat moment verboden gebied.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/238687-22 het volgende betoogd. Hij heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 3 primair. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de fietsen wilde lenen, en niet wilde stelen. Mogelijk kan worden gesproken van joyriding, maar dat is niet ten laste gelegd, aldus de raadsman. De raadsman heeft voorts betoogd dat feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft vrijspraak verzocht, evenals de officier van justitie, van feit 4.
De raadsman heeft ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/220345-22 het volgende bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte feit 2 heeft bekend, en verdachte over feit 1 heeft verklaard dat hij dacht dat het winkelverbod voorbij was. Net als de officier van justitie heeft de raadsman vrijspraak verzocht van feit 3 primair en subsidiair.
Tot slot heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het feit in de zaak met parketnummer 18/210177-22.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat feit 4 in de zaak met parketnummer 18/238687-22 en feit 3 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/22034522 niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat het feit in de zaak met parketnummer 18/210177-22 niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte hiervan eveneens zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Van een “krachtens een wettelijk voorschrift gegeven bevel” als bedoeld in artikel 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan alleen sprake zijn als dit bevel is gegeven krachtens een verbindend wettelijk voorschrift en in overeenstemming is met een op dat voorschrift berustende bevoegdheid. Bij een strafrechtelijke vervolging van artikel 184 Sr moet de strafrechter onderzoeken of het in de tenlastelegging genoemde wettelijke voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven.
1
In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onrechtmatig gegeven bevel. Op de onderhavige gebiedsontzegging is aangevinkt dat de gebiedsontzegging geldt van donderdag 18.00 uur tot zondag 24.00 uur. Blijkens de onderliggende bepaling uit de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden, artikel 2:1f, kan een dergelijk bevel slechts gelden voor zo een tijdvak indien sprake is van een overtreding die horeca gerelateerd is. In onderhavige zaak is echter geen sprake van een horeca gerelateerde overtreding. Verdachte heeft de ontzegging gekregen omdat hij – kort gezegd – heeft gebedeld terwijl dit niet was toegestaan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het opgelegde gebiedsverbod onrechtmatig is gegeven. Dat later in een procesverbaal door verbalisanten is opgeschreven dat het verbod is ingegaan op zondag 21 augustus 02:25 uur en zou duren tot en met zondag 21 augustus 2022 23:59 uur, maakt dit oordeel niet anders. Van een opsporingsambtenaar mag worden verwacht dat hij zorgvuldigheid betracht bij het invullen van een gebiedsontzegging. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van het feit in de zaak met parketnummer 18/210177-22.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22 en feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/220345-22 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte feit 2 in de zaak met parketnummer 18/238687-22 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van dat feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank past voor de andere feiten de navolgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/238687-22:
Feit 1 en 3 primair:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 september 2022, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022248426 d.d. 20 september 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
O: Ik wil je horen als verdachte voor de diefstal van een fiets op 19 september 2022.
V: Wat kun je hier zelf over verklaren?
A: Ik was bij [stichting] . Ik wilde even een fiets lenen. Ik had het niet gevraagd. Ik fietste ermee naar Cambuur.
V: Waar had je die fiets vandaan?
A: Voor bij de weg, bij [stichting] . Dat was een groene fiets, met voorop een zitje.
O: De politie heeft je aangehouden op 19 september 2022 te Leeuwarden.
V: Wat kun je hier over verklaren?
A: Ik had toen die groene fiets bij mij.
O: Er zijn camerabeelden van 19 september 2022 waaruit blijkt dat je nog een fiets wegneemt. Op locatie [straatnaam] te Leeuwarden.
V: Wat kun je hier over verklaren?
A: Ik herinner me dat ik daar misschien wel een fiets vandaan gehaald heb. Dat was rond 15:00 16:00 uur. Een fiets met een lekke voorband.
V: Kleur?
A: Zwart met paars.
O: Ik laat je de camerabeelden zien vanaf mijn telefoon/printscreens.
V: Wat zie je hier op de beelden?
A: Ik ben dat.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 september 2022, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Op 19 september 2022 rond 15:45 uur, heeft mijn zoon de fiets welke hij gebruikt voor onze woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden neergezet. Omstreeks 17:00 uur, zag ik dat de fiets welke mijn zoon gebruikt weggenomen was. Ik heb een camerasysteem buiten de woning welke zicht geeft op de voortuin waar de fiets gestald was. Ik heb de gemaakte camerabeelden online gezet op Facebook. Ik kreeg bericht dat bovengenoemde man woonde te Leeuwarden bij [stichting] . Later kreeg ik van een contact te horen de man [verdachte] zou betreffen.
Op 19 september 2022 omstreeks 20:00 uur, was ik aan het Cambuurplein te Leeuwarden. Ik zag de verdachte [verdachte] lopen. Ik zag dat [verdachte] naar een groene fiets liep, de fiets meenam en hierop wegfietste.
Bijlage goederen
Voertuig: Fiets
Merk/type: Gazelle
Kleur: Grijs
Eigenaar: [benadeelde partij 1] , [straatnaam], Leeuwarden
Feit 2:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juli 2022, opgenomenop pagina 68 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022248426 d.d. 20 september 2022, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij 2] .
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/220345-22:
Feit 1:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2022, opgenomen op pagina 63 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022163258 d.d. 8 juli 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
O: Er is aangifte tegen jou gedaan van huisvredebreuk. In de aangifte staat dat jij op 21 mei 2022 in de [benadeelde partij 3] gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden aanwezig was.
V: Wat kun je hierover zeggen?
A: Ik ben naar binnen gegaan. Toen werd mij verteld dat ik niet welkom was.
O: Ik heb hier het formulier wat jij destijds, op 21 december 2020, hebt ondertekend. Jij hebt destijds je handtekening gezet op het collectieve winkelverbod.
V: Wat kun je hierover zeggen?
A: Het is getekend door mij voor ontvangst.
O: Er is aangifte tegen jou gedaan van huisvredebreuk. In de aangifte staat dat jij op 9 juni 2022 wederom in de [benadeelde partij 3] gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden aanwezig was.
V: Wat kun je hierover zeggen?
A: Ik denk dat ik er was en lege flessen wilde inleveren.
O: Er is nog een huisvredebreuk-zaak. Dit vond plaats op 28 maart 2022 bij de [benadeelde partij 3] gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Jij mocht niet in deze winkel komen op deze datum en je wordt ervan verdacht dat je wel in de [benadeelde partij 3] aanwezig was.
V: Wat kun je hier zelf over zeggen? A: Ik ben er misschien wel geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 mei 2022, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik doe aangifte namens [benadeelde partij 3] gevestigd op locatie [straatnaam] te Leeuwarden. Ik hoorde dat er de ochtend van 28 maart 2022 een persoon in de winkel was waarvan de medewerker wist dat deze een verbod had. Ik heb de camerabeelden van bovengenoemd voorval gekregen. Ik zag dat de man op 28 maart 2022 omstreeks 07.23 uur de [benadeelde partij 3] in Leeuwarden binnenliep. Ik herkende de persoon gelijk als zijne [verdachte] . [verdachte] heeft op 21 december 2020 een collectief ontzegging aangezegd gekregen. Ik zag dat [verdachte] omstreeks 07.28 uur de [benadeelde partij 3] in Leeuwarden verlaat. Op dezelfde dag omstreeks 07.41 uur komt [verdachte] weer de [benadeelde partij 3] in Leeuwarden binnengelopen. Ik zag dat hij omstreeks 07.44 uur de [benadeelde partij 3] verliet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2022, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Ik doe aangifte namens [benadeelde partij 3] Leeuwarden, gevestigd aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Op 21 mei 2022 werd ik geïnformeerd door een leidinggevende van de [benadeelde partij 3] , dat op diezelfde dag, 21 mei 2022 om 07:28 uur de hen en mij bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985, de winkel binnenkwam. [verdachte] heeft een lang collectief winkelverbod waar [benadeelde partij 3] ook bij aangesloten is.
Ik bekeek vervolgens de beveiligingsbeelden van de [benadeelde partij 3] en herkende de persoon als [verdachte] . Ik zag op de camerabeelden dat [verdachte] om 07:28 uur de winkel binnenliep. Ik zag dat [verdachte] aangesproken werd door een personeelslid van de [benadeelde partij 3] . Ik zag op de camerabeelden dat [verdachte] de winkel vervolgens uit liep.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 juni 2022,opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
Ik doe aangifte namens [benadeelde partij 3] . Op 09 juni 2022 werd ik gebeld. Ik hoorde dat dit het personeel was van de [benadeelde partij 3] aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik hoorde dat er die ochtend, een bekend persoon binnen was geweest die aldaar een verbod heeft om binnen te komen.
Ik ben de camerabeelden gaan bekijken. Ik zag dat omstreeks 07:44 uur een manspersoon de [benadeelde partij 3] in Leeuwarden binnenliep. Ik herkende deze man als zijnde
[verdachte] . Personeel heeft hem aangesproken op zijn verbod om binnen te treden en weggestuurd. Volgens personeel houdt hij zich niet aan zijn verbod en komt hij vaker binnen. Dit om lege statiegeld flessen en/of kratten in te leveren voor statiegeld.
[verdachte] is terwijl zijn ontzegging op 21-12-2020 was uitgereikt, duidelijk gemaakt dat hij in geen enkele winkel waar een blauwe sticker met een wit handje opgeplakt was naar binnen mocht voor een periode van één (1) jaar. De [benadeelde partij 3] aan de [straatnaam] heeft zo’n bovengenoemde sticker op het raam geplakt.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten Aanzeggen Collectief Winkelverbod d.d. 21 december 2020, opgenomen op pagina 5 van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Uitgereikt aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] -1985
Naar aanleiding van uw gedrag in ons bedrijf op 13 december 2020 wordt met ingang van heden, 21 december 2020, voor de duur van 24 maanden, eindigend op 21 december 2022, de toegang tot alle aangesloten winkels, gelegen aan Schrans, Voorstreek en binnenstad te Leeuwarden ontzegd.
Deze winkels zijn herkenbaar aan de sticker zoals afgebeeld op dit formulier. Mocht u desondanks toch binnen bovengenoemde periode een van de aangesloten winkelbedrijven betreden, dan zult u worden aangehouden ter zake overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht en zult u vervolgens worden overgedragen aan de politie. Datum: 21-12-2020 te Leeuwarden
Feit 2:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 juni 2022,opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022163258 d.d. 8 juli 2022, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Jij bent vandaag 26 juni 2022, aangehouden voor huisvredebreuk op de [straatnaam] te Leeuwarden. Wat kun jij daarover verklaren?
A: Ik liep naar binnen.
V: Ken jij de bewoners van de [straatnaam] te Leeuwarden?
A: Nee.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juni 2022,opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 4] :
Ik doe aangifte van huisvredebreuk. Op 26 juni 2022 bevond ik mij in mijn woning, gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik zag een man staan in onze hal, bovenaan de trap. Ik kende deze man niet. Ik zei tegen hem: “Ik wil je hier niet hebben en dat jij nu mijn huis verlaat. Binnen ongeveer 50 seconden stond de politie ook bij deze man.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 26 juni2022, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij zagen ter hoogte van [straatnaam] de ons ambtshalve bekende [verdachte] lopen. Wij zagen dat de voordeur van deze woning open stond en hij direct naar binnen liep. Wij zagen dat hij niet gebruik maakte van de deurbel. Wij zijn de woning binnengelopen. Wij hoorden de stem van [verdachte] . Wij hoorden een vrouwenstem, die in paniek klonk, zeggen “Ik wil dat je mijn woning uitgaat.” Wij hoorden haar zeggen tegen [verdachte] “Ik wil dat je weggaat”. Wij zagen dat de vrouw zo angstig uit haar ogen keek, dat wij [verdachte] sommeerde de woning te verlaten. Wij hoorden aan zijn vastberadenheid in het gesprek dat hij niet vanzelf wegging. Wij zijn met [verdachte] naar buiten gegaan. Wij hoorden verdachte [verdachte] tijdens het transport zeggen: “Ik weet ook wel dat ik de woning niet zomaar binnen mag lopen.”
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1 en 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22:
De verdediging heeft ten aanzien van deze feiten aangevoerd dat verdachte de fietsen heeft geleend, en niet heeft gestolen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte wel degelijk diefstal oplevert, en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zonder toestemming andermans fietsen gepakt en is daar vervolgens op weggefietst. Door aldus te handelen heeft verdachte als heer en meester beschikt over deze fietsen. Immers konden de rechthebbenden niet meer van hun fietsen gebruik maken. Daarmee is de diefstal voltooid. De verklaring van verdachte, dat hij de fietsen wilde terugbrengen, doet niet af aan dit oordeel. Los van de vraag of die verklaring geloofwaardig is, kan de tijdelijke heerschappij over een goed ook een ‘oogmerk van toe-eigening’ opleveren. Dit betekent dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van zowel feit 1 als 3 primair komt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22 en feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/220345-22 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/238687-22:
1.
hij op 19 september 2022 te Leeuwarden uit een tuin gelegen aan de [straatnaam] een fiets merk Gazelle, kleur grijs, die geheel aan [benadeelde partij 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 24 juni 2022 te Leeuwarden vanaf een fiets in de [straatnaam] een tas met boodschappen en een kinderrugzak met inhoud en een kettingslot die geheel aan [benadeelde partij 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. primair hij op 19 september 2022 te Leeuwarden een fiets, kleur groen, die geheel aan een ander dan verdachte toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/220345-22:
1.
hij op 28 maart 2022 en 21 mei 2022 en 9 juni 2022 te Leeuwarden in het besloten lokaal, een supermarkt aan de [straatnaam] , bij [benadeelde partij 3] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 21 december 2020 schriftelijk de toegang tot die supermarkt ontzegd voor de duur van 24 maanden;
2.
hij op 26 juni 2022 te Leeuwarden de woning [straatnaam] bij [benadeelde partij 4] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/238687-22:

diefstal
diefstal
primair diefstal

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/220345-22:

in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijkbinnendringen, meermalen gepleegd
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22, van feit 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/220345-22, en van het feit in de zaak met parketnummer 18/210177-22 wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. De officier van justitie is van oordeel dat een zorgmachtiging onvoldoende waarborgen biedt om recidive te beperken, en daarom oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering tot het opleggen van de ISD-maatregel dient te worden afgewezen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de ISD-maatregel een ultimum remedium is, en nog niet alle alternatieve opties zijn onderzocht en beoordeeld. De raadsman heeft als alternatieve optie aangedragen dat verdachte wordt opgenomen in het kader van een zorgmachtiging.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd, voor het geval de rechtbank toch tot toewijzing van de vordering komt, de ISD-maatregel in duur te beperken tot een jaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie diefstallen, een lokaalvredebreuk en een huisvredebreuk. Verdachte staat sinds 1 november 2021 op de veelplegerslijst van het Openbaar Ministerie Friesland. Verdachte beschikt immers over een uitgebreide justitiële documentatie, en blijft veelvuldig in aanraking komen met politie en justitie. Verdachte heeft zich blijkens zijn justitiële documentatie de afgelopen jaren met name schuldig gemaakt aan strafbare feiten die veel overlast voor de samenleving veroorzaken. Ook met onderhavige feiten heeft verdachte opnieuw overlast voor de maatschappij veroorzaakt.
In een eerder uitgebracht reclasseringsrapport wordt beschreven dat is toegewerkt naar oplegging van een ISD-maatregel. In het meest recente advies van de reclassering wordt gerapporteerd over de wenselijkheid van de ISD-maatregel op dit moment. Uit het reclasseringsrapport d.d. 7 december 2022 komt naar voren dat sprake is van een delictpatroon aangaande verwervingscriminaliteit. De reclassering ziet problemen op alle leefgebieden en constateert dat sprake is van een delictrelatie op de gebieden van middelengebruik, houding en psychosociaal functioneren. Voorts constateert de reclassering dat verdachte volhardt in zijn niet responsieve houding en niet openstaat voor reclasseringsinterventies en reclasseringstoezicht gericht op het verminderen van de risico’s.
Interventies vanuit een ambulant kader zijn derhalve volgens de reclassering een gepasseerd station. De reclassering acht een klinisch behandeltraject noodzakelijk om gedragsverandering en het verminderen van het hoge recidiverisico te realiseren. Een dergelijke klinische behandeling is echter niet van de grond gekomen, omdat verdachte zijn medewerking daaraan weigert, hij onvoldoende
probleem- en zelfinzicht heeft, hij probleemoplossende vaardigheden ontbeert, hij niet
afsprakentrouw is en zich niet begeleidbaar opstelt. De reclassering komt daarom tot het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen.
Om recidive in de toekomst te voorkomen en ter bescherming van de maatschappij ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Om de hiervoor beschreven (complexe) problematiek aan te pakken en recidive te beëindigen, heeft verdachte langdurige en intensieve behandeling en begeleiding nodig. De door de verdediging aangevoerde mogelijkheid tot behandeling in het kader van een zorgmachtiging biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen dat de maatschappij wordt beschermd tegen het door verdachte opnieuw plegen van strafbare feiten. De zorgmachtiging eindigt namelijk door tijdsverloop of indien de psychische gesteldheid van verdachte dit toelaat, maar daarmee is zeker niet gezegd dat het recidivegevaar dan al voldoende is ingeperkt.
Conform het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank daarom aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan en de rechtbank vindt de oplegging daarvan ook noodzakelijk. De door verdachte begane feiten betreffen voor een deel misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan dit misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld, de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen, er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel. Gelet op een en ander acht de rechtbank oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om de duur van de ISD-maatregel te beperken. Verdachte heeft problemen op meerdere leefgebieden, zoals huisvesting, dagbesteding, financiën en middelengebruik. Gelet op deze multiproblematiek en de houding van verdachte ten opzichte van zijn problematiek, zal naar verwachting met de daadwerkelijke aanpak van deze problematiek de nodige tijd zijn gemoeid. Daarbij merkt de rechtbank op dat de rechter ingevolge artikel 38n lid 3 Sr ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie, dan wel op verzoek van de verdachte of diens raadsman, na het opleggen van de maatregel, kan beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 1 maart 2021 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 3 mei 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 15 november 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Omdat veroordeelde de bewezenverklaarde feiten (met uitzondering van de lokaalvredebreuk op 28 maart 2022) heeft begaan na het ingaan van de proeftijd en voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Nu de rechtbank tot oplegging van de ISD-maatregel komt, ziet de rechtbank aanleiding om de vordering van de officier van justitie af te wijzen en de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen.
Inbeslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen fiets ter zake van feit 3 van in de zaak met parketnummer 18/238687-22 verbeurd wordt verklaard. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de groene fiets, niet aan verdachte toebehoort. De rechtbank zal niettemin tot verbeurdverklaring overgaan omdat degene aan wie de fiets toebehoorde zich tot op heden niet heeft gemeld, terwijl diegene gelet op de inmiddels verstreken tijd wel had kunnen vermoeden dat de fiets gestolen is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n, 57, 63, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4 in de zaak met parketnummer
18/238687-22, onder 3 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/220345-22, en in de zaak met parketnummer 18/210177-22 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22 en onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 18/220345-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18-073387-20:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 1 maart 2021.
T.a.v. feit 3 primair in de zaak met parketnummer 18/238687-22:
Verklaart verbeurdde in beslag genomen groene fiets, merk Veloretti Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 december 2022.