ECLI:NL:RBNNE:2022:4992

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
22/1188 en 22/2535
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing waardedalingsvergoeding Mijnbouwschade op basis van peildatum

In deze zaak hebben eisers, [eiser] en [eiseres], beroep ingesteld tegen de besluiten van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, waarin hun aanvragen voor een waardedalingsvergoeding zijn afgewezen. De rechtbank heeft op 22 november 2022 de beroepen behandeld en geconcludeerd dat eisers niet in aanmerking komen voor de vergoeding, omdat zij na de peildatum van 1 januari 2019 eigenaar zijn geworden van de woning. De rechtbank oordeelt dat het Instituut terecht het beleid heeft toegepast, waarbij de peildatum van 1 januari 2019 als uitgangspunt is genomen voor het bepalen van de waardedaling. Eisers hebben de woning pas op 2 januari 2020 in eigendom verkregen, waardoor zij niet voldoen aan de voorwaarden van het beleid.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het handelen van het Instituut onevenredig maken in verhouding tot de doelen van het beleid. De door eisers aangevoerde omstandigheden, zoals de effecten van de waardedalingsregeling na de peildatum, zijn niet van dien aard dat zij het beleid terzijde kunnen stellen. Het Instituut heeft bovendien aangegeven dat de methode van Atlas, die ten grondslag ligt aan het beleid, momenteel wordt geactualiseerd, wat kan leiden tot een nieuwe peildatum. Dit biedt eisers de mogelijkheid om onder het nieuwe beleid een aanvraag in te dienen.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waardoor de besluiten van het Instituut in stand blijven. Tevens is het Instituut verplicht om het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1188 en LEE 22/2535
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats] (eisers)

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut)

(gemachtigde: mr. M.J.W. Timmer).

Inleiding

Eisers hebben beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten van het Instituut van 3 maart 2022. Bij die bestreden besluiten heeft het Instituut de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 1 december 2021 en 2 februari 2022 ongegrond verklaard en de in de besluiten afgewezen aanvragen om waardedalingsvergoeding in stand gehouden.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2022 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser], mede namens zijn partner [eiseres], en de gemachtigde van het Instituut.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Instituut terecht en in overeenstemming met het beleid eisers aanvragen afgewezen, op de grond dat zij op de peildatum van 1 januari 2019 nog geen eigenaar waren van de betreffende woning gelegen aan de [straat] te [woonplaats], met postcode [postcode].
1.2.
Op grond van artikel 3.3. van de Procedure en werkwijze (het beleid) hanteert het Instituut de datum van 1 januari 2019 voor het bepalen van de omvang van de waardedaling. Alleen aanvragen van eigenaars, die in de periode tot 1 januari 2019 eigenaar waren van woningen die binnen het waardedalingsgebied zijn gelegen, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het staat vast, en is ook niet in geschil, dat eisers pas op 2 januari 2020, dus na de peildatum van 1 januari 2019, ieder voor een gelijk deel, de eigendom van de woning hebben verkregen. Eisers voldoen dus niet aan dit in het beleid neergelegde vereiste.
2.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Anders gezegd: er is in deze zaak van eisers geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen conform het beleid onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.2.
Het Instituut heeft desgevraagd ter zitting het doel van het beleid toegelicht, in het bijzonder waarom in het beleid is gekozen voor de peildatum van 1 januari 2019 en het vereiste dat alleen eigenaren van woningen van voor die peildatum een aanvraag kunnen indienen. Het Instituut heeft in dit verband onder meer naar voren gebracht dat in het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de methode van Atlas alleen gegevens zijn betrokken tot aan de datum van 1 januari 2019. Daarom volgen op grond van de huidige methode van Atlas geen conclusies ten aanzien van eventuele waardedaling na de peildatum. Verder heeft het Instituut aangegeven dat tot de peildatum alleen eigenaren de gevolgen van waardedaling van hun woningen ondervinden en dat bij aankoop van een woning in het waardedalingsgebied de waardedaling die al dan niet tot aan het moment van (ver)koop heeft plaats gevonden bewust of onbewust is verdisconteerd in de (ver)koopprijs. In de omstandigheden van eisers liggen geen bijzondere omstandigheden besloten die het handelen conform de genoemde in het beleid gestelde doelen onevenredig zouden maken. De door eisers aangedragen omstandigheid dat de effecten van de waardedalingsregeling zich ook doen gevoelen na de peildatum van 1 januari 2019, omdat bijvoorbeeld de aanspraak op subsidies van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland gekoppeld is aan de aanspraak op een waardedalingsvergoeding, zijn geen dergelijke bijzondere omstandigheden. Deze door eisers aangevoerde regelingen vallen niet onder het Instituut.
2.3.
Ten overvloede heeft het Instituut naar voren gebracht dat de methode van Atlas op dit moment wordt geactualiseerd en dat deze actualisatie zal resulteren in een nieuwe peildatum: 1 januari 2021. Nu eisers de woning op 2 januari 2020 in eigendom hebben verkregen, kunnen zij onder het nieuwe gewijzigde beleid, aan aanvraag indienen.
3.1.
De beroepen zijn op grond hiervan ongegrond. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en eisers over de periode tot 1 januari 2019 geen waardedalingsvergoeding krijgen toegekend.
3.2
De rechtbank komt vanwege dit oordeel niet toe aan de vraag of verweerder is gekomen tot een juiste berekening en derhalve ook niet een eisers beroepsgronden over de postcode van hun woning en de ligging van de woning ten opzichte van de kern van het aardbevingsgebied.
4. Het Instituut heeft, desgevraagd, bevestigd het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 184 te vergoeden, zodat daarover geen beslissing van de rechtbank meer nodig is. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking zouden komen.
5. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van D.A. Bekking, griffier.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.