ECLI:NL:RBNNE:2022:4983

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
21/3592
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met een WIA-procedure

In deze zaak heeft verzoeker het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om schadevergoeding in verband met de behandeling van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering in 2018. Het Uwv heeft dit verzoek op 18 september 2021 ontvangen en bij besluit van 8 oktober 2021 afgewezen. Verzoeker heeft hierop op 20 november 2021 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding. De rechtbank heeft het verzoek op 28 september 2022 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op 15 oktober 2019 een WGA-uitkering aan verzoeker heeft toegekend, maar dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen de ingangsdatum van deze uitkering. In een vaststellingsovereenkomst van 15 mei 2020 zijn partijen overeengekomen dat de uitkeringen niet voortvloeien uit een onrechtmatig besluit, maar uit de behoefte aan finale geschilbeslechting. Het Uwv heeft het bezwaar van verzoeker op 29 mei 2020 gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding. Verzoeker heeft geen recht op schadevergoeding en krijgt ook geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden en is openbaar uitgesproken op 22 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1. Verzoeker heeft het Uwv verzocht om schadevergoeding in verband met de behandeling van zijn aanvraag in 2018 om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA). Dit verzoek is door het Uwv op 18 september 2021 ontvangen.
1.1
Het Uwv heeft bij besluit van 8 oktober 2021 het verzoek om een schadevergoeding afgewezen.
1.2
Verzoeker heeft op 20 november 2021 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.
1.3
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarin heeft het Uwv aangegeven dat het verzoekschrift geen aanleiding geeft tot het innemen van een ander standpunt. Het Uwv heeft verwezen naar het bestreden besluit.
1.4
De rechtbank heeft het verzoek op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft het Uwv aan verzoeker per 22 januari 2018 op grond van de WIA een loongerelateerde Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA)-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
2.1
Verzoeker heeft op 16 oktober 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2019, omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van de uitkering.
2.2
In een vaststellingsovereenkomst van 15 mei 2020 hebben verzoeker en het Uwv – onder meer – afgesproken:
  • dat bij de toekenning van een Ziektewet (ZW) en een WIA-uitkering wordt uitgegaan van 5 november 2012 als 1e ziektedag.
  • de toekenning van de uitkeringen vloeit niet voort uit enig onrechtmatig besluit, maar is gebaseerd op de behoefte van partijen tot finale geschilbeslechting.
  • dat het Uwv de proceskosten (€ 525,-) die zien op het indienen van een bezwaarschrift door gemachtigde zal vergoeden.
  • er sprake is van finale kwijting die ziet op de periode tot en met 1 mei 2020. Over die periode valt over en weer niets meer te claimen, op 2 uitzonderingen na; de verschuldigde wettelijke rente en inkomsten als zelfstandige.
2.3
Bij besluit op bezwaar van 29 mei 2020 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2019 herroepen wat de ingangsdatum betreft, en de WGA-uitkering toegekend met ingang van 3 november 2014.
2.4
Verzoeker dient op 17 september 2021 bij het Uwv een verzoek om schadevergoeding in. Hij verwijst daarbij naar de behandeling van zijn WIA-aanvraag 2018. Gezien de uitkomsten is volgens verzoeker geen andere conclusie mogelijk dan dat zijn eerdere bezwaar gegrond is en het Uwv heeft nagelaten om zijn kosten voor de gevoerde procedures te vergoeden. Hij wil worden gehoord en, voor zover het Uwv niet tot toekenning komt, wenst hij opnieuw alle verlet- en reiskosten en anderszins vergoed te krijgen.
2.5
Bij het besluit van 8 oktober 2021 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens het Uwv kan verzoeker op basis van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst geen aanspraak maken op de door hem geclaimde verletkosten. Daarnaast stelt het Uwv dat een dergelijke claim voor afgifte van de beslissing op bezwaar moet worden ingediend. Met de beslissing van 29 mei 2020 heeft het Uwv conform afspraak een proceskostenvergoeding toegekend. Er is geen vergoeding voor verletkosten toegekend. Achteraf kunnen volgens het Uwv geen kosten meer worden geclaimd die zien op deze procedure.

Beoordeling door de rechtbank

3. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht omdat hij van mening
is dat deze zaak samenhangt met de zaak LEE 21/3464. De rechtbank heeft dit verzoek al beoordeeld en verzoeker bij brief van 25 november 2021 medegedeeld geen samenhang te zien in de beide zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen.
3.1
Verzoeker heeft het griffierecht voldaan. De rechtbank zal het verzoek inhoudelijk behandelen.
4. De rechtbank beoordeelt het verzoek om schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand
van de feiten en de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd.
5. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank
uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Verzoeker betoogt samengevat dat hij als zelfstandig ondernemer kosten heeft
gemaakt bij de procedure rondom zijn aanvraag in 2018 om een WIA-uitkering en dat die schade moet worden vergoed. Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij vindt dat het oorspronkelijke primaire besluit van 15 oktober 2019 onrechtmatig is en dat de kosten die hij daarvoor heeft gemaakt moeten worden vergoed door het Uwv.
7. In artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) is bepaald
dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit van
15 oktober 2019 door het Uwv bij besluit van 29 mei 2020 gegrond is verklaard en het besluit van 15 oktober 2019 gedeeltelijk is herroepen. Uit de vaststellingsovereenkomst die zowel verzoeker als het Uwv hebben ondertekend en die hiervoor onder 2.2 werd aangehaald, volgt echter dat die gedeeltelijke herroeping wat partijen betreft niet het gevolg is van de onrechtmatigheid van het primaire besluit, maar is ingegeven door de behoefte aan finale geschilbeslechting. Ook uit het besluit van 29 mei 2020 volgt niet dat het Uwv de onrechtmatigheid van het primaire besluit zou erkennen. Er is ook geen rechterlijke uitspraak waarbij de onrechtmatigheid van dat besluit is vastgesteld. Dit alles betekent dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Die bepaling geeft dan ook geen grond voor toekenning van de door verzoeker gevraagde schadevergoeding.
9. Hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding
voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding afwijzen. Dat betekent dat verzoeker geen recht heeft op schadevergoeding. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.