ECLI:NL:RBNNE:2022:4978

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
21/3464
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met verrekening van ZW- en WIA-uitkeringen met eerder ontvangen bijstandsuitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland de afhandeling van een verzoek om schadevergoeding van verzoeker, die stelt schade te hebben opgelopen door een onverschuldigde betaling van het Uwv aan de gemeente Vlagtwedde. Het Uwv heeft op 24 september 2021 aan verzoeker medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. Verzoeker heeft op 26 september 2022 een verzoekschrift ingediend om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding in verband met de verrekening van zijn uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met zijn eerder ontvangen bijstandsuitkering. De rechtbank heeft het verzoek op 28 september 2022 behandeld, waarbij verzoeker en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of verzoeker recht heeft op schadevergoeding in verband met de verrekening van zijn uitkering van het Uwv met de bijstandsuitkering van de gemeente Westerwolde. Verzoeker is het niet eens met de verrekening en onderbouwt zijn standpunt met verwijzingen naar de Participatiewet. Het Uwv stelt dat de beslissingen over de verrekening in rechte vaststaan en dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank concludeert dat de beslissing van het Uwv van 1 november 2019 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt en dat deze beslissing rechtsgevolg heeft. Hierdoor kan de verrekening niet meer ter discussie worden gesteld.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het besluit van het Uwv rechtmatig is en verzoeker geen recht heeft op schadevergoeding. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar uitgesproken op 22 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de afhandeling van de door verzoeker gevraagde schadevergoeding in verband met schade die hij stelt te hebben opgelopen door een onverschuldigde betaling van het Uwv aan de gemeente Vlagtwedde. Het Uwv heeft dit verzoek beoordeeld en bij besluit van 24 september 2021 aan verzoeker medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een schadevergoeding.
1.1
Verzoeker heeft op 26 september 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade als gevolg van de verrekening van zijn uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (de WIA) met zijn eerder ontvangen bijstandsuitkering.
1.2
Het Uwv heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Bij brief van 21 juni 2022 heeft de rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om, zoals verzoeker graag wil, [naam] als derde-belanghebbende aan te merken in dit geding, omdat het schadeverzoek alleen door verzoeker is ondertekend en een eventuele toewijzing daarvan dus ook alleen hem iets zou opleveren. De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen van deze beslissing.
1.4
De rechtbank heeft het verzoek op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontving van 3 juni 2016 tot en met 21 oktober 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente Almere. Van 22 oktober 2016 tot en met 30 april 2017 werd aan verzoeker door de gemeente Vlagtwedde (sinds 1 januari 2018 gemeente Westerwolde) een bijstandsuitkering uitgekeerd.
2.1
Bij brieven van 2 augustus 2019 heeft het Uwv aan de gemeente Westerwolde en aan de gemeente Almere gevraagd om specificaties van de bijstandsuitkering die aan verzoeker is uitbetaald.
2.2
Bij besluit van 6 augustus 2019 heeft het Uwv met terugwerkende kracht tot 25 januari 2016 aan verzoeker een uitkering op grond van de ZW toegekend. Daarbij heeft het Uwv aangegeven dat deze uitkering wordt verrekend met de door hem ontvangen bijstandsuitkering. Over de afronding van de verrekening heeft het Uwv op 26 augustus 2019 aan verzoeker een brief geschreven en een betaalspecificatie gestuurd.
2.3
Bij (primair) besluit van 19 juli 2019 heeft het Uwv verzoekers aanvraag om een voorschot op zijn ZW-uitkering afgewezen.
2.4
Bij besluit van 1 november 2019 heeft het Uwv besloten op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 19 juli 2019. Omdat met het besluit van 6 augustus 2019 een ZW-uitkering is toegekend is het Uwv van mening dat verzoeker geen belang meer heeft bij een beoordeling van de gronden die gericht zijn op het verstrekken van een voorschot op zijn ZW-uitkering. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) heeft het Uwv het besluit van 6 augustus 2019 meegenomen in zijn beoordeling. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat het van mening is dat op juiste gronden is overgegaan tot verrekening van de ZW-uitkering met de bijstandsuitkeringen die verzoeker heeft ontvangen.
2.5
Verzoeker dient op 14 september 2021 een verzoek om schadevergoeding in. Hij stelt bij dit verzoek dat het Uwv onverschuldigd heeft betaald aan de gemeente Westerwolde, omdat hij arbeid heeft verricht met behoud van uitkering. Hij vordert als schade hetgeen door het Uwv onverschuldigd is ingehouden.
2.6
In zijn reactie op het verzoek, gedateerd 24 september 2021, wijst het Uwv op de inhoud van de beslissing van 6 augustus 2019, de brief van 26 augustus 2021 en het besluit van 1 november 2019 op het bezwaar tegen het besluit van 19 juli 2019, in welk besluit ook het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2019 is meegenomen. Er is geen sprake van een onrechtmatig besluit met betrekking tot de verrekening met de bijstandsuitkering van de gemeente Westerwolde nu het besluit van 1 november 2019 in rechte vaststaat. Er is daardoor ook geen grondslag voor het toekennen van een schadevergoeding, aldus het Uwv. Het verzoek is daarom door het Uwv niet inhoudelijk beoordeeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht.
Bij brief van 17 december 2021 heeft de rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat hij met betrekking tot zijn verzoek van 26 september 2021 geen griffierecht hoeft te betalen omdat er voldoende samenhang is met de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd onder het nummer LEE 21/2818.
4. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich in deze zaak toespitst op de vraag of verzoeker recht heeft op een schadevergoeding in verband met een verrekening van verzoekers uitkering van het Uwv met de door verzoeker ontvangen bijstandsuitkering van de gemeente Westerwolde.
5. Verzoeker is het niet eens met de verrekening. Hij onderbouwt (samengevat) zijn standpunt met een verwijzing naar artikel 54 en artikel 58 van de Participatiewet (de PW). Volgens verzoeker gaat het er om of er al dan niet sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Zo niet, dan moet er worden gekeken naar het vermogen en of dit vermogen – op het moment van de toekenning van de uitkering van het Uwv met terugwerkende kracht – boven de bijstandsgrens uitkomt. Daarnaast heeft het Uwv volgens verzoeker geen bevoegdheid tot verrekenen. Van die bevoegdheid kan de gemeente, en niet het Uwv, gebruik maken met een dwangbevel. Dit volgt uit artikel 60, tweede lid, van de PW.
6. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de beslissingen die zien op de verrekening in rechte vaststaan en dat niet is gebleken van een onrechtmatig besluit. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv daarnaast nog gewezen op de vaststellingsovereenkomst tussen verzoeker en het Uwv van 15 mei 2020 en heeft zij de werkwijze van het Uwv uitgelegd bij het toekennen van een uitkering over een periode waarover al bijstand is betaald.
7. De rechtbank stelt vast dat – anders dan verzoeker betoogt – de beslissing van het Uwv van 1 november 2019 is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Deze beslissing ziet op het bezwaar van verzoeker tegen (onder meer) de verrekening van de uitkering van het Uwv met de door hem ontvangen bijstandsuitkeringen van de gemeente Almere en de gemeente Westerwolde. Het bezwaar van verzoeker is in die beslissing ongegrond verklaard, en daarmee heeft de beslissing rechtsgevolg. In het besluit is verder ingegaan op de bezwaren van verzoeker tegen de verrekening van de uitkeringen. Dit besluit staat juridisch vast en is onherroepelijk geworden. Daarom kan de verrekening in deze procedure niet meer ter discussie worden gesteld en moet van de juistheid daarvan worden uitgegaan.
8. Hetgeen verzoeker aanvoert over het ontbreken van een dwangbevel treft geen doel, nu deze grief van verzoeker ziet op de hiervoor genoemde in rechte vaststaande verrekening. Die verrekening is al aan de orde geweest en de uitkomst van die procedure is inmiddels rechtens onaantastbaar geworden.
9. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88 van de Awb bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden (voor zover relevant:) als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Het besluit van 1 november 2019 staat, zoals hiervoor is overwogen, in rechte vast en is hiermee rechtmatig. Van een veroordeling tot vergoeding van schade op grond van artikel 8:88 van de Awb kan daarom geen sprake zijn.
10. Hetgeen verzoeker verder naar voren heeft gebracht geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

11. Het voorgaande betekent dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoeker krijgt dus in deze procedure geen schadevergoeding.
12. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.