Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de vier aangiftes en de overeenstemmende getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2].
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair ten laste gelegde, dient verdachte (voorwaardelijk) opzet te hebben gehad op het een minderjarige getuige te laten zijn van zijn seksuele handelingen voor zijn eigen gerief. Verdachte heeft op 12 juli 2021 onder invloed van alcohol rondgereden en kan zich de feiten niet meer herinneren. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), blijkt dat zij vluchtig de door verdachte verrichte handelingen heeft waargenomen. Hieruit kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van het uitnodigen tot het aanschouwen van seksuele handelingen.
Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte wist of behoorde te weten dat [slachtoffer 1] de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt. Verdachte reed die middag rond en reed kennelijk achter de (pleeg)moeder en aangeefster. Uit de waarneming van verdachte op dat moment kan niet worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs had kunnen zien dat het ging om een minderjarige.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat verdachte seksuele handelingen heeft gepleegd in het zicht van een minderjarige beneden de zestien jaren. Op 12 juli 2021 reed verdachte naast de twaalfjarige [slachtoffer 1]. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte zijn hand om zijn penis hield en daarbij zijn hand heen en weer bewoog.
Voor een bewezenverklaring van seksueel corrumperen is onder meer vereist dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer jonger dan zestien jaar was. De wetgever heeft het leeftijdsvereiste in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet geobjectiveerd. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de verdachte wetenschap had van de leeftijd van aangeefster. Uit het dossier blijkt echter wel dat verdachte op korte afstand en voor langere tijd naast [slachtoffer 1] is gaan rijden. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt ook dat verdachte haar voor een langere tijd aanstaarde en dat de ramen van de auto geheel open stonden. Daarbij heeft hij, gelet op de korte afstand tussen verdachte en [slachtoffer 1], goed zicht gehad op de uiterlijke kenmerken van [slachtoffer 1]. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer 1], redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.
Uit vorenstaande blijkt voorts dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bewogen getuige te zijn van de seksuele handelingen die door hem werden verricht. Door op korte afstand naast haar te rijden en haar voor langere tijd aan te staren door een open raam, heeft verdachte non-verbaal contact gezocht met [slachtoffer 1] en haar daardoor bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen. De rechtbank merkt hierbij in het bijzonder op, dat verdachte de meerderjarige moeder van [slachtoffer 1] voorbij is gereden en de handelingen juist bij de twaalfjarige [slachtoffer 1] heeft verricht.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht de ten laste gelegde schennisplegingen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt op grond van de inhoud van het procesdossier als volgt. Verdachte werd op 12 juli 2021 om 15:30 uur door verbalisanten aangetroffen bij een eenzijdige botsing. De verdachte zou met zijn auto, een blauwe Fiat Punto met kenteken [kenteken], tegen een paal zijn gereden.
Voorafgaand, in het tijdsbestek van 14:30 uur tot 15:30 uur, is door drie verschillende aangeefsters en twee getuigen waargenomen dat een man, tussen de 30 en 50 jaar oud, met een onverzorgd uiterlijk en een (blauwe) Fiat Punto naast een vrouwelijke fietser ging rijden, terwijl hij met een ontbloot onderlichaam seksuele handelingen bij zichzelf verrichtte. Aangeefster De [slachtoffer 3] heeft daarbij het kenteken van de auto van verdachte genoemd. De feiten en omstandigheden komen in deze zaken nagenoeg overeen, waardoor er sprake is van een modus operandi: het met de auto met een geopende bijrijdersraam dichtbij een fietser rijden, terwijl hij zijn ontblote penis betast met de bedoeling dat hij wordt gezien.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Die aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.