ECLI:NL:RBNNE:2022:4960

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
22-006985 wwetgc
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse confiscatiebeslissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie. Het beroep was ingesteld door de veroordeelde, geboren in 1985, tegen een beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebeslissing die door het Hof van beroep in Bergen (België) op 28 mei 2014 was opgelegd. De veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, waren niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2022, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De officier van justitie, mr. H. Mous, vertegenwoordigde het openbaar ministerie tijdens de zitting.

De rechtbank overwoog dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning had kunnen komen, en dat de rechtbank niet mocht treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding. De raadsman had betoogd dat de beslissing tot erkenning niet voldeed aan de wettelijke eisen, met name omdat de beslissing digitaal was ondertekend door een plaatsvervangend officier van justitie zonder dat er een dossier bij het parket aanwezig was. De rechtbank concludeerde echter dat de elektronische ondertekening voldeed aan de wettelijke eisen en dat de beslissing tot erkenning rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en dat de veroordeelde recht had op een doeltreffende voorziening in rechte, wat ook was geboden in de onderliggende procedure in België. De rechtbank bevestigde dat de veroordeelde bijgestaan was door een raadsman en dat hij aanwezig was bij het rechtsgeding in hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 22-006985
cjib-zaaknummer 300000197
Beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 14 december 2022 op het beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam,
hierna: veroordeelde,
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda.

Procesverloop

Op 6 april 2022 is namens veroordeelde bij akte beroep ingesteld tegen de op 2 maart 2022 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 28 mei 2014 door het Hof van beroep in Bergen (België) opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van
€ 110.000,00.
De raadsman en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet en diverse stukken ingebracht. De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2022 plaatsgevonden. Veroordeelde en zijn raadsman zijn -alhoewel behoorlijk opgeroepen- niet verschenen. Het openbaar ministerie werd bij de behandeling vertegenwoordigd door
mr. H. Mous.

Motivering

1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Het beroep is tijdig en juist ingesteld, onder indiening van een beroepschrift.
3. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 27 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
II. de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
4. De raadsman heeft gesteld dat de beslissing tot erkenning van de confiscatiebeslissing niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 1, van de WWETGC. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft een schrijven gericht aan de officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland, met het onderliggende dossier. Een plaatsvervangend officier van justitie heeft de beslissing tot erkenning kennelijk digitaal ondertekend. Hieruit volgt dat er kennelijk geen dossier bij het parket in Noord-Nederland aanwezig was terwijl ook niet blijkt dat een officier van justitie bij het arrondissement Noord-Nederland daadwerkelijk tot erkenning is gekomen omdat er geen handtekening onder de beslissing staat. Bovendien is niet duidelijk welke bevoegdheden een plaatsvervangend officier van justitie heeft. De raadsman komt op grond hiervan tot de conclusie dat de beslissing tot erkenning niet als rechtmatig kan worden beoordeeld.
5. De officier van justitie heeft in de eerste plaats gewezen op artikel 125a Wet op de Rechterlijke Organisatie waarin is bepaald dat een aan de officier van justitie toegekende bevoegdheid ook kan worden uitgeoefend door een plaatsvervangend officier van justitie bij het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Met betrekking tot de elektronische ondertekening heeft de officier van justitie gewezen op de artikelen 138e en 138f van het Wetboek van Strafvordering, de artikelen 5 en 6, lid 1, van het Besluit digitale stukken strafvordering en de artikelen 25 en 26 e.v. van de Europese Verordening 910/2014. Dit samenstel van artikelen maakt, in combinatie met de mogelijkheid tot het valideren van de elektronisch geplaatste handtekening, dat de officier van justitie zijn handtekening elektronisch kan plaatsen en dat er zekerheid bestaat over de afkomst en ongewijzigde staat van het ondertekende digitale stuk. De officier van justitie komt tot de conclusie dat de beslissing tot erkenning door een daartoe bevoegde officier van justitie is genomen en dat de elektronische ondertekening van de beslissing voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De officier van justitie geeft hierbij nog aan dat de confiscatiebeslissingen door de centrale autoriteiten uit Europese lidstaten rechtstreeks aan het CJIB worden gestuurd waarbij het CJIB de ontvangen documenten met betrekking tot de sanctie controleert op volledigheid en aanvullende documenten c.q. informatie kan opvragen om zodoende de weigeringsgronden voor erkenning en executie in Nederland te kunnen beoordelen ten behoeve van de door de officier van justitie te nemen beslissing. Dit proces wordt ondersteund door een geautomatiseerd systeem, waarbij ten behoeve van de beslissing van de officier van justitie digitaal een advies wordt aangemaakt. De (plaatsvervangend) officier van justitie krijgt toegang tot dit digitale dossier middels het "Ketenportaal-dienst erkennen", een ICT-systeem/portaal van de overheid. Op basis van dit advies en de dossierstukken ondertekent de (plaatsvervangend) officier van justitie de erkenningsbeslissing elektronisch.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Het dossier is afkomstig van het CJIB en niet van de officier van justitie
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel om te komen tot de WWETGC (kamerstukken 2005-2006, 30 699, nr. 3), staat op pagina 7 vermeld:
"Voorgesteld wordt het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een centrale rol te laten vervullen bij de tenuitvoerlegging in Nederland van geldelijke sancties opgelegd in een andere lidstaat. Dit ligt voor de hand, aangezien het CJIB ook belast is met de inning van in Nederland opgelegde vermogenssancties.
Bevoegd tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlandse geldelijke sanctie is de officier van justitie te Leeuwarden, verbonden aan het CJIB. De buitenlandse geldelijke sancties dienen aan hem gezonden te worden, maar het CJIB kan hierbij een postbusfunctie vervullen. Aldus kan het CJIB de inkomende beslissingen registreren en nagaan of de toegezonden documenten juist en volledig zijn. Hoewel het beginsel van wederzijdse erkenning weinig ruimte meer laat voor een uitgebreide toetsing, zal de officier van justitie wel moeten nagaan of zich een grond voor weigering voordoet of een situatie op grond waarvan de hoogte van de sanctie moet worden aangepast."
Op pagina 11 van deze Memorie staat vermeld:
"De beslissing, houdende de geldelijke sanctie, en het ingevulde certificaat moeten worden gezonden aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Leeuwarden. Zoals in het voorgaande reeds uiteen is gezet, kan het CJIB hierbij een postbusfunctie vervullen."
De rechtbank constateert op grond hiervan dat het onderhouden van contact met buitenlandse autoriteiten en het vormen van een dossier ten behoeve van de officier van justitie taken zijn die uitdrukkelijk zijn opgedragen aan het CJIB. Ook de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen heeft hierin geen wijzigingen gebracht, gezien de toelichting bij artikel XVI in het Besluit van 18 december 2019 tot wijziging van diverse besluiten in verband met de herziening van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.
6.2.
De bevoegde officier van justitie is de officier van justitie van parket Noord-Nederland
De stelling dat de officier van justitie bij het arrondissement Noord-Nederland in de WWETGC is genoemd als de bevoegde officier van justitie voor het erkennen van in het buitenland genomen beslissingen is op zich juist. De rechtbank ziet echter geen redenen aan te nemen dat dit een 'exclusieve' bevoegdheid is die uitsluitend door een officier van justitie van voorheen het arrondissementsparket Leeuwarden en thans het arrondissementsparket Noord-Nederland kan worden uitgeoefend. De hiervoor al genoemde Memorie van Toelichting geeft hier geen enkele indicatie voor. Het lijkt er veeleer op dat puur om praktische redenen gekozen is voor een officier van justitie in de vestigingsplaats van het CJIB. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat er geen uit de wet of het recht voortvloeiende bezwaren bestaan tegen vervanging van de officier van justitie in Noord-Nederland door een andere - bevoegde - (plaatsvervangende) officier van justitie.
6.3.
De elektronische handtekening
Uit de door de officier van justitie gegeven reactie op de aangevoerde gronden van beroep, komt naar voren dat de officier van justitie vanaf zijn werkplek toegang heeft tot het digitale dossier, inclusief het door de betreffende medewerker van het CJIB opgemaakte advies. Op basis van dit advies en de dossierstukken ondertekent de (plaatsvervangend) officier van justitie de erkenningsbeslissing. Uit het door de officier van justitie hiervoor onder 5. genoemde samenstel van wettelijke bepalingen vloeit de mogelijkheid tot het elektronisch ondertekenen van stukken voort. Er is niet gesteld noch gebleken dat de officier van justitie zijn wettelijke taak tot het nemen van een beslissing ten aanzien van de erkenning van binnen de Europese Unie opgelegde beslissingen tot confiscatie, niet naar behoren zou kunnen uitvoeren via digitaal aangeboden stukken en/of via het elektronisch plaatsen van zijn handtekening onder de beslissing.
6.4.
De rechtbank komt op basis van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de door de plaatsvervangend officier van justitie S. Neelis genomen en ondertekende beslissing tot erkenning van de door het Hof van beroep in Bergen op 28 mei 2014 gewezen arrest, rechtmatig is.
7. De raadsman heeft een beroep gedaan op de in artikel 19, lid 1 onder h, van de Verordening 2018/1805 genoemde weigeringsgrond. Hij heeft daarbij aangegeven dat dit artikel normconform zou moeten worden toegepast op de onderhavige zaak die onder artikel 27 van de WWETGC valt en niet onder het met ingang van 19 december 2020 ingevoegde artikel 39 van de WWETGC. De raadsman heeft gesteld dat in de onderliggende zaak geen sprake is geweest van een doeltreffende voorziening in rechte als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij baseert dit op de overweging in het onderliggende vonnis van de rechtbank Doornik over de looptijd van het misdrijf en op de overweging over de veronderstelling dat veroordeelde loon heeft gekregen. De raadsman stelt daarbij dat hieruit blijkt dat de beslissing tot confiscatie berust op ongefundeerde vermoedens en dat er daarom geen sprake kan zijn van een doeltreffende voorziening in rechte.
8. De officier van justitie heeft hiertegenover gesteld dat het beginsel van wederzijdse erkenning van de gegeven beslissingen en de strikte uitleg van de gronden tot weigering met zich brengen dat bij de beoordeling of een van de gronden tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging van toepassing is, niet toe wordt gekomen aan de beoordeling van de gevoerde procedure in het buitenland en of de materiële gronden voor de in het buitenland genomen beslissing.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De hiervoor onder 8. weergegeven stelling van de officier van justitie dat deze bij zijn beoordeling niet treden mag in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen, is juist. Ditzelfde geldt voor de rechtbank; de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
Voor de toetsing of er sprake is van een doeltreffende voorziening in rechte als bedoeld in artikel 47 van het Handvest is met name van belang dat een verdachte het recht heeft aanwezig te zijn bij het tegen hem gevoerde rechtsgeding, dat hij recht heeft op bijstand door - bijvoorbeeld - een raadsman en dat de mogelijkheid bestaat tot het instellen van beroep.
Uit de inhoud van het certificaat, de aanvullende informatie en - voor wat betreft de bijstand van verdachte - de inhoud van het aan de stukken toegevoegde arrest van het Hof van beroep te Bergen, constateert de rechtbank dat aan genoemde voorwaarden is voldaan. Verdachte heeft beroep ingesteld tegen het door de rechtbank in Doornik tegen hem gewezen vonnis, hij was aanwezig bij het rechtsgeding in hoger beroep en werd daar bijgestaan door een raadsman.
Op grond van het vorenstaande verwerpt de rechtbank het gevoerde verweer.
10. Nu de rechtbank ook ambtshalve geen weigeringsgronden aanwezig acht, zal zij het ingestelde beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 14 december 2022 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij als griffier.