Uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
cjib-zaaknummer 300000223
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde, geboren in 1992 en verblijvende in een instelling, heeft beroep ingesteld tegen een beslissing van het Landgericht Kleve in Duitsland, die op 2 december 2020 een confiscatie van een bedrag van € 3.682.869,19 heeft opgelegd. De verdediging stelde dat de procedure in Duitsland niet voldeed aan de eisen van artikel 47 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 6 van het EVRM, en dat de veroordeelde niet adequaat was geïnformeerd over de hoogte van de sanctie.
De rechtbank constateerde dat de veroordeelde aanwezig was bij de procedure in Duitsland, dat hij bijgestaan werd door een raadsman, en dat hij toegang had tot alle relevante documenten. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde op de hoogte was van de uitspraak en dat hij in staat was om beroep in te stellen. De rechtbank concludeerde dat voldaan was aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en de rechten van de verdediging, ondanks de bezwaren van de verdediging over de procedure in Duitsland.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de officier van justitie niet in het Duitse rechtsgeding mag treden en dat de erkenning van de confiscatie niet lichtvaardig terzijde kan worden geschoven. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde en zijn advocaat voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen en dat de procedure in Duitsland aan de vereisten voldeed. De beslissing van de rechtbank werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, bijgestaan door een griffier.