Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1. tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de TBS-maatregel met dwangverpleging. Uit het rapport van het PBC blijkt dat sprake is van een psychotische stoornis die vermoedelijk al langer aan de gang is. De officier van justitie vordert een ongemaximeerde terbeschikkingstelling nu de bedreiging van verdachte heeft geresulteerd in een situatie waar geweld gebruikt is. Dit is weliswaar geen geweld direct vanuit verdachte geweest, maar door zijn toedoen heeft hij wel veroorzaakt dat de politie geweld moest gebruiken.
Voor het onder 2. tenlastegelegde vordert de officier van justitie toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Op deze wijze kan de gewenste en noodzakelijke behandeling in het kader van de TBS-maatregel zo spoedig mogelijk aanvangen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet voldoende is onderzocht of er ook andere mogelijkheden dan de TBS-maatregel met dwangverpleging mogelijk zijn. Gezien het strafblad van verdachte gaat het de laatste jaren goed en zij weerspreekt dan ook het door de deskundigen vastgestelde recidivegevaar. Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte niet strafbaar wordt geacht ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde, en om die reden zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd en of voor het onder 2. bewezenverklaarde nog een straf dient te volgen. Bij beantwoording van die vraag heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 5 oktober 2022, de rapportage van Reclassering Nederland van 5 december 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft, nadat hem meerdere keren te verstaan was gegeven dat hij zich over moest geven en waarschuwingsschoten zijn gelost, gedreigd met een nepvuurwapen waardoor politieagenten zeer angstige momenten hebben gekend en hebben gevreesd voor hun leven. Dat blijkt uit de indringende aangiftes en de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen. Duidelijk is geworden dat de impact op de betrokken politieagenten groot is geweest en nog altijd is. Verdachte heeft een situatie in het leven geroepen waarin politieagenten dachten te worden geconfronteerd met een persoon die een vuurwapen gebruikte en die op een tijdstip waarbij nog veel mensen op straat zijn een woonwijk in vluchtte. Verschillende politieagenten hebben daarbij het vuur geopend, waardoor voor hun collega’s, omwonenden en toevallige voorbijgangers op straat gevaarlijke situaties zijn ontstaan. Pas ruim een uur later is de (gewonde) verdachte aangehouden. Zoals hiervoor vastgesteld is dit verdachte weliswaar niet te verwijten in verband met zijn geestelijke gesteldheid, maar dit neemt niet de ernst van het gebeurde weg.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 2 september 2022. Hierop staat een recente veroordeling voor overtreding van de wet Wapens en Munitie op vermeld. De oudere feiten betreffen met name gewelds- en vermogensdelicten.
NIFP rapportage
De deskundigen van het PBC overwegen onder andere het volgende.
Zij constateren een psychotische stoornis met als kern ernstige desorganisatie van zijn denken. De psychische ontregeling als gevolg van de psychose is in de loop der jaren ernstiger geworden. De psychose gaat steeds meer zijn gedrag bepalen wat leidt tot ernstige oordeel- en kritiekstoornissen waardoor hij situaties totaal verkeerd beoordeelt zoals ook ten tijde van het ten laste gelegde is gebeurd.
Zonder behandeling wordt de kans op een recidive van feiten zoals zijn bewezenverklaard als hoog ingeschat. De kans op een escalatie is hierbij ook aanwezig omdat verdachte niet meer in staat is tot adequate afwegingen van zijn gedrag waardoor het gemakkelijk nog verder uit de hand kan lopen. Inmiddels slikt hij vrijwillig medicatie. Gesteld kan worden dat er een hoog risico is op recidive, ook al op de korte termijn en dat er daarbij ook risico is op escalatie naar nog meer gewelddadig gedrag door een gebrek aan sturingsmogelijkheden op zijn gedrag.
Ter beperking van het als hoog ingeschatte recidivegevaar adviseren de deskundigen om verdachte klinisch te behandelen, waarbij het van belang is om hem te motiveren tot het nemen van medicatie tegen de psychose. Bij weigering zal de medicamenteuze behandeling onder dwang overwogen moeten worden. Vanwege de ernst van de stoornis en daarmee het gebrek aan grip op zijn gedrag is van belang dat verdachte op een afdeling komt waar veel structuur is in combinatie met een hoog intern beveiligingsniveau vanwege de onvoorspelbaarheid van zijn gedrag waarbij agressie naar zijn omgeving niet kan worden uitgesloten. Daarnaast zal de behandeling zich op termijn moeten richten op (indien mogelijk) het vergroten van het inzicht van verdachte in de stoornis en de risico's van het gebruik van verslavende middelen. Afhankelijk van het effect van deze behandeling zal er, nog steeds volgens de deskundigen, hierna een lang resocialisatietraject moeten plaatsvinden, waarbij verdachte hulp krijgt bij het creëren van een stabiele leefomgeving, zinvolle dagbesteding, beheer van zijn financiën en aandacht voor het opbouwen van een sociaal netwerk. Deze fase zal ook moeten plaatsvinden binnen een strak gestructureerd en behandelinhoudelijk deskundige context waarbij voortdurend de mogelijkheid moet zijn om snel en dwingend in te grijpen als verdachte dreigt te ontsporen. Het is immers te verwachten dat verdachte juist bij het uitbreiden van vrijheden weer getriggerd zal worden om terug te vallen in oude mechanismen. Ook is het van belang dat intensieve begeleiding geboden wordt ten behoeve van de maatschappelijke inbedding.
De deskundigen hebben eveneens onderzocht of bovenstaande risicomanagement vorm te geven is binnen een zorgmachtiging op basis van art. 2.3 Wet forensische zorg. Echter, de verwachte behandelduur zal de termijn van zes maanden zeker overschrijden en dit is derhalve volgens hen geen reëel alternatief.
Een behandeling binnen een voorwaardelijk kader is naar de mening van de deskundigen evenmin haalbaar. Op dit moment niet omdat verdachte vanuit de desorganisatie van zijn denken niet in staat is de voorwaarden te overzien laat staan zich eraan te houden, en op termijn niet vanwege het grote risico dat verdachte vanuit een gebrekkig ziektebesef in combinatie met de verslavingspathologie zal neigen zich te onttrekken aan de behandeling.
Alles overwegende komen de deskundigen tot de conclusie dat het opleggen van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege de enige mogelijkheid is.
Reclasseringsrapportage
De reclassering heeft eveneens een rapportage opgesteld over verdachte op 5 december 2022. Zij hebben niet met verdachte kunnen praten over de tenlastelegging en daardoor hebben zij geen delictanalyse kunnen opstellen. Wel concluderen zij dat sprake is van een hoog recidiverisico en dat de risicofactoren op vrijwel alle leefgebieden aanwezig zijn. Conform het advies van het PBC adviseren zij de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen en de reclassering en zal ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Is sprake van een gemaximeerde TBS?
In artikel 38e eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de TBS-maatregel maximaal 4 jaar duurt tenzij sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Een bedreiging is niet zonder meer zo’n misdrijf. Ten aanzien van verbale bedreigingen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de beoordeling of sprake is van een geweldsmisdrijf als bedoeld in genoemd artikel kan worden betrokken of de bedreiging wordt voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde en waardoor aannemelijk is geworden dat de bedreiging ten uitvoer zal worden gebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de politieagenten heeft bedreigd met een nepvuurwapen. De rechtbank stelt eveneens vast dat verdachte hiermee voor de betreffende agenten een bedreigende situatie in het leven heeft geroepen. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat, nu de bedreiging met een nepvuurwapen is gepleegd, niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De omstandigheid dat politieagenten op deze bedreiging hebben gereageerd door geweld te gebruiken, maakt niet dat sprake is van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat geweld staat het naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verband verwijderd tot het bewezen verklaarde misdrijf. De rechtbank merkt de bedreiging van verdachte daarom niet aan als een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e eerste lid Wetboek van Strafrecht. De TBS-maatregel is daarmee gemaximeerd tot een periode van vier jaar.
Toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde komt de rechtbank, tezamen met de officier van justitie, tot het oordeel dat zij afziet van het opleggen van een straf gezien de persoon van de dader. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het van groot belang is dat de TBS-maatregel zo spoedig mogelijk aanvangt.