ECLI:NL:RBNNE:2022:4956

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
18/208261-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging opgelegd na bedreiging van politieagenten met nepvuurwapen

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 22 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 2 augustus 2021 politieagenten heeft bedreigd met een nepvuurwapen. De verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis en ernstige verslavingsproblemen, heeft zich niet overgegeven aan de politie na een melding dat hij met een vuurwapen in een snackbar was gezien. Tijdens zijn vlucht heeft hij meerdere politieagenten bedreigd, wat leidde tot angstige momenten voor hen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar was en legde hem TBS met dwangverpleging op voor een periode van maximaal vier jaar. De rechtbank wees ook immateriële schadevergoedingen toe aan verschillende politieagenten die door de bedreiging schade hadden geleden. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging, maar het bezit van het nepvuurwapen werd wel bewezen verklaard, waarvoor geen straf werd opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/208261-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van

22.december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 08 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 augustus 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een of meer politieambtena(a)r(en, werkzaam bij/voor de politie Noord-Nederland (te weten (onder meer)
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, (op korte afstand van die politieambten(a)r(en)) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, (enige tijd) op die politieambtena(a)r(en) gericht, althans zichtbaar voor die politieambtena(a)r(en) bij zich gehad;
2
hij op of omstreeks 2 augustus 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool welke door vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther, model P99, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder overlegging van zijn schriftelijk requisitoir, veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. tenlastegelegde.
ten aanzien van feit 1.
De officier van justitie heeft in het bijzonder verwezen naar de verklaringen van de zes aangevers, de getuigenverklaringen en de camerabeelden. De verklaringen van de aangevers zijn consistent en gedetailleerd en worden bevestigd door de andere bewijsmiddelen.
ten aanzien van feit 2.
Omdat het voorwerp bij verdachte is aangetroffen, kan een bewezenverklaring volgen.
Standpunt van de verdedigingten aanzien van feit 1.
De raadsvrouw heeft, op gronden als vermeld in de pleitnota, gemotiveerd vrijspraak bepleit met betrekking tot bedreiging van de aangevers [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] . Zij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat geen sprake is geweest van een reële bedreiging door verdachte jegens deze aangevers, gelet op de korte duur van de beweging, de grote afstand tussen deze aangevers en verdachte en de afstand onderling. Daarbij is van belang dat de vrees die is ontstaan niet door verdachte is veroorzaakt, maar voortkwam uit de onjuiste mededeling van een collega dat verdachte zou hebben geschoten in combinatie met het vuurwapengebruik door collega’s. Die factoren zijn niet aan verdachte toe te rekenen. De reactie van de vier aangevers is dus niet zonder meer het gevolg van de beweging door verdachte, aldus de raadsvrouw. Met betrekking tot de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] gaat het voorgaande ook op, alleen de afstand en het zicht waren wezenlijk anders. Ten aanzien van deze aangevers heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
ten aanzien van feit 2.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbankten aanzien van feit 1.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 08 december 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 2 augustus 2021 was ik in het toilet van [naam snackbar] op [naam winkelpark] in Leeuwarden. Ik had een balletjespistool bij mij. Ik werd aangeroepen door de politie. Ik schrok. Toen ik uit het toilet kwam, heb ik alles uit mijn handen laten vallen, behalve mijn tas die ik over een schouder droeg. Ik was bang, want er werd met wapens op mij gericht. Ik heb de deur van de nooduitgang wijd open gedaan en ik ben aan de achterzijde van het pand naar buiten gerend. Er was een kogelregen en ik heb de politie horen roepen. Ik ben weggerend. Ik heb mijn wapen gepakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
4 augustus 2021, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021208746 van 29 september 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op
2 augustus 2021 te Leeuwarden. Ik was op die dag werkzaam als politieagent. Ik hoorde dat er bij de [naam snackbar] , gelegen aan [naam winkelpark] te Leeuwarden een man binnen was gekomen die een vuurwapen bij zich had.
Ik hoorde dat de man met het vuurwapen op dit moment op het toilet zou zitten. Omstreeks 20.30 uur kwam ik ter plaatse. Ik zag dat collega’s [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] ook ter plaatse waren.
Ik hoorde dat collega [slachtoffer 4] met luide stem riep dat hij van de politie was en dat de bezoeker op het herentoilet naar buiten moest komen met zijn handen omhoog. Ik zag en hoorde dat er niemand reageerde op collega [slachtoffer 4] . Ik hoorde dat collega [slachtoffer 4] nog eens met luide stem schreeuwde dat de bezoeker van het herentoilet naar buiten moest komen met zijn handen omhoog. Ik zag dat er aan het einde van de gang een deur open ging. Ik zag dat er in de deuropening een man verscheen. Ik zag dat de man niet de aanwijzing van collega [slachtoffer 4] opvolgde. Ik zag vervolgens dat de man zich omdraaide en door de deur aan het einde van de gang weg rende. Wij renden achter de man aan door de deur en kwamen aldaar in een tussenruimte. Ik zag dat er een roldeur aanwezig was met daarin een gewone deur die toegang gaf tot buiten. Ik ben achter collega [slachtoffer 4] door deze deur naar buiten gegaan. Ik zag de man rennen in de richting van de rotonde bij het Noordvliet-Franklinstraat-Archipelweg. Ik hoorde op dit moment meerdere schoten. Omdat ik samen met collega [slachtoffer 4] het dichtst bij de man liep trok ik mijn dienstwapen en loste ik een waarschuwingsschot waarbij ik mijn wapen omhoog richtte. Ik zag dat de man niet reageerde en door bleef rennen. Ik stopte mijn wapen terug in de holster en rende achter de man aan. Vrij kort daarna zag ik dat de man bleef staan en zich omdraaide. Ik zag dat er tussen mij en de man ongeveer 20 tot 25 meter aan ruimte was. Ik zag dat de man zijn rechterarm had uitgestrekt. Ik zag in zijn rechterhand een zwart voorwerp wat ik herkende als een vuurwapen. Ik zag dat hij dit voorwerp ook vasthield zoals je een vuurwapen vasthoudt. Ik zag dat de man het vuurwapen in mijn richting wees. Ik keek op dit moment recht in de loop van het vuurwapen wat de man vasthad. Ik hoorde dat de man hier niets bij zei. Dit beangstigde mij, ik was er van overtuigd dat de man een schot wilde lossen in mijn richting. Ik schreeuwde met luide stem: “vuurwapen!” om de andere collega’s te waarschuwen voor wat ik had gezien en ben zelf onmiddellijk dekking gaan zoeken achter een container. Nadat ik een dekking had trok ik mijn dienstwagen uit het holster en richting ik deze in de richting waar ik de man gezien had en keek of ik hem nog ergens zag. Ook hoorde ik dat er schoten werden gelost. Het was mij op dit moment onbekend of dit waarschuwingsschoten waren of dat dit gericht vuur was geweest. Ik zag in de verte dat de man de rotonde overstak en richting de woonwijk bij het Noordvliet liep.
Op dat moment zelf ben ik me helemaal kapot geschrokken. Ik dacht echt dat hij op mij zou schieten. Dat was ook de reden dat ik de rest van de route van dekking naar dekking ben gelopen. Dat deed ik omdat ik dacht dat hij een echt vuurwapen bij zich had. Ik voelde me zo bedreigd dat als ik dichter bij hem had gestaan, op het moment dat hij het wapen op mij richtte, dan had ik ook onmiddellijk gericht geschoten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
4 augustus 2021, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Op 2 augustus 2021 was ik werkzaam als politieagent.
Omstreeks 20.25 uur kregen wij de opdracht om te gaan naar de [naam snackbar] ”, gevestigd aan [naam winkelpark] te Leeuwarden. Omstreeks 20.30 uur waren ter plaatse.
Ik hoorde dat verbalisant [slachtoffer 6] opperde dat de achterzijde van het pand dichtgezet moest worden in verband met een eventuele vluchtpoging van de betrokken man. Ik zei tegen verbalisant [slachtoffer 6] dat ik dan met haar meeging, om vervolgens met zijn tweeën de achterzijde van het pand dicht te zetten. Wij kwamen aan de achterzijde van het betrokken pand. […]
Ik zag dat de verdachte bleef wegrennen richting rotonde Noordvliet, met daarachter twee collega verbalisanten en daarna ik.
Een aantal meters verder zag ik dat de verdachte het vuurwapengelijkend voorwerp op ons richtte. Ik weet niet meer of de verdachte zich helemaal omdraaide of half omdraaide. Ik hoorde tegelijkertijd schoten. Op dat moment was ik ervan overtuigt dat mijn collega’s en ik beschoten werden. Ik beleefde hierdoor een zeer angstig moment. Ik stond open en bloot zonder enige vorm van dekkingsmogelijkheden in de buurt voor mijn gevoel in een vuurlijn. Ik had het idee en gevoel dat ik elk moment geraakt kon worden en kon worden neergeschoten.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
9 augustus 2021, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Op 2 augustus 2021 was ik werkzaam als politieagent. […]
Ik zag dat de verdachte weg bleef rennen in de richting van het Vliet. Vervolgens hoorde ik collega’s schreeuwen dat zij waren beschoten. Ik hoorde de paniek in de stem van mijn collega’s. Ik bleef schoten horen. Ik bleef rennen achter de verdachte aan en voorts zag ik dat de verdachte al rennend naar achteren keek, zijn bovenlichaam naar rechts draaide en met zijn rechterarm een soort zwaaiende beweging naar rechts maakte. Op dat moment zag ik dat de verdachte in zijn rechterhand een zwart object vast hield. Ik schat de afstand tussen mij en de verdachte op dat moment ongeveer twintig a dertig meter. Ik herkende het object dat verdachte vast hield als een vuurwapen. Gezien de aard van de melding, de schoten die ik hoorde en de collega's die schreeuwden dat zij waren beschoten was ik er honderd procent van overtuigd dat de verdachte in zijn rechterhand een vuurwapen vast hield. Op het moment dat ik zag dat de verdachte zich al rennend omdraaide, naar achteren keek, en zijn rechterhand met daarin een vuurwapen naar achteren zwaaide vreesde ik voor mijn leven en dat van mijn collega’s. Voor de eerste keer in mijn leven voelde ik in al mijn vezels in mijn lijf de vrees dat ik dood zou gaan. Ik was er honderd procent van overtuigd dat de verdachte opnieuw op mij en mijn collega’s zou gaan schieten toen de verdachte zijn vuurwapen in onze richting zwaaide.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
8 augustus 2021, opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Op maandag 01 augustus 2021 (
de rechtbank leest hier verbeterd: 2 augustus 2021) was ik werkzaam als politieagent. Omstreeks 20.25 uur kregen wij de opdracht om te gaan naar [naam snackbar] gelegen aan [naam winkelpark] 21 te Leeuwarden. […]
Ik zag dat verdachte [verdachte] zich omdraaide, ik zag dat hij zijn rechterhand voor zich uit strekte, ik zag dat hij een vuurwapen in zijn hand hield. Ik zag dat hij dit vuurwapen in de richting van mij en mijn collega’s richtte. Ik hoorde op dit moment doffe knallen. Ik schrok hiervan, ik dacht nu is het menens er wordt op ons geschoten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
10 augustus 2021, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik ben werkzaam als hoofdagent. Ik wil aangifte doen van bedreiging, gepleegd op 2 augustus 2021.
[…]
Op dat moment hoor ik ontzettend veel schoten. Ik weet op dat moment niet of dat politie-schoten zijn of dat de verdachte zelf ook schiet. Ik zie dat de verdachte zich vervolgens, al rennend, omdraait. Ik zie dat hij zijn linkerarm gestrekt heeft. Ik zie dat hij zijn lichaam omdraait en vervolgens iets op ons richt. Ik zie dat de man een zwart vuurwapen op ons richt. Ik herkende het als zijnde een zwart handvuurwapen, gelijkend op ons eigen politie dienstwapen. Ik zie dat ik recht in een loop kijk van een vuurwapen. Ik schat dat dit op een afstand was tussen de 20 en 25 meter. Ik hoor op dat moment nog steeds veel schoten. Ik hoor op dat moment ook dat iemand roept dat er collega’s worden beschoten. Ik ben er op dat moment van overtuigd dat de man op ons aan het schieten is en ik, of mijn collega’s, elk moment geraakt kunnen worden door een kogel, afkomstig uit het wapen wat de man op ons richt. Op dat moment ben ik bang voor mijn eigen leven.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van
10 augustus 2021, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 6] :
Ik ben werkzaam als hoofdagent. Ik wil aangifte doen van bedreiging. […]
Ik zag dat de man zijn rechterarm draaide en met zijn arm naar achteren ging. Ik zag dat de arm gericht was op mij en mijn collega’s want op dat moment stonden wij of renden wij achter de persoon aan. Nadat de rechterarm van de verdachte op ons was gericht hoorde ik meerdere schoten. Ik had het gevoel en het idee dat er daadwerkelijk op mij werd geschoten.
Ik had op dat moment een heel angstig gevoel en dacht dat ik het einde van de dienst niet meer zou halen. Ik heb mij nooit eerder zo gevoeld en nog nooit eerder zoveel angst gehad.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 augustus 2021, opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op maandagavond, 2 augustus 2021, heeft er een bedreiging met een vuurwapen plaats gevonden nabij winkelpark [naam winkelpark] te Leeuwarden. In verband met dit onderzoek heb ik de camerabeelden bekeken, welke zijn aangeleverd door de beheerder van winkelpark [naam winkelpark] .
Toen de politie ter plaatse kwam, is de verdachte gevlucht via de achteruitgang van deze snackbar. Vanaf het moment dat de verdachte buiten liep heb ik de camerabeelden bekeken, hierbij is mij het volgende opgevallen.
Camera D06: Video file D06_20210802183035, vanuit de richting van de rotonde, met aan de rechterzijde de bedrijfspanden van winkelpark [naam winkelpark] en aan de linkerkant het water Het
Vliet.
20:37:05 Verdachte komt als een stipje in beeld, helemaal bovenin, dichtbij een bedrijfspand van [naam winkelpark] .
20:37:15 Verdachte rent verder en slingert onder het rennen zijn rugzak op zijn rug.
20:37:21 Verdachte rent verder richting hek en loopt meer richting het water. Er lopen inmiddels 6 politieambtenaren achter hem aan. Verdachte lijkt een wapen in zijn rechterhand te hebben, dat is naar beneden gericht.
20:37:22 Verdachte draait zich bij het hek om en richt het (nep)wapen op de achtervolgende politie ambtenaren, eerst met één hand.
20:37:24 Verdachte richt met twee handen aan het (nep)wapen op de achtervolgende politie ambtenaren. Aan de reactie van de twee voorop lopende politieambtenaren te zien, lijkt het erop dat de verdachte gericht op hen heeft geschoten. Beide politieambtenaren schieten tegelijk aan de kant voor dekking.
20:37:27 Verdachte loopt verder richting rotonde en loopt langs de waterkant, hij heeft nog steeds het (nep)wapen in zijn rechterhand.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen van 5 augustus 2021, opgenomen op pagina 152 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Op 2 augustus 2021 zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving
Goednummer : PL0100-2021208746-1407524
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Overig wapen (Nabootsing Vuurwapen)
Merk/type : Umarex Walther P99
Kleur : zwart
Het is een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen namelijk een pistool van het merk Walther, model P99. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de WWM, gelet op artikel 3 onder a van de RWM.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Op 2 augustus 2021 komt bij de meldkamer een melding binnen dat zich in het toilet van [naam snackbar] op het winkelpark [naam winkelpark] te Leeuwarden, een man bevindt die in het bezit is van een vuurwapen. Onder meer aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] gaan daarop naar voornoemde snackbar. Verdachte wordt binnen aangeroepen om de toiletruimte te verlaten. Nadat verdachte voor een tweede keer is aangeroepen, verlaat hij de toiletruimte waarna hij vervolgens via de nooddeur en de laad/losruimte rennend het pand verlaat. Alle aangevers zetten de achtervolging in. Tijdens zijn vlucht draait verdachte zich om en richt het wapen op aangevers, eerst met één hand en vervolgens met twee handen. In het proces-verbaal onderzoek wapen wordt beschreven dat het wapen een nabootsing is van een pistool, maar dat het gelet op zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een pistool van het merk Walther, model P99. Nu het wapen op dat moment voor alle aangevers niet van echt te onderscheiden was en verdachte het wapen op hen had gericht, heeft naar het oordeel van de rechtbank bij alle aangevers de redelijke vrees kunnen ontstaan dat verdachte hen bedreigde met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat [slachtoffer 6] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] zich verder dan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] van verdachte verwijderd bevonden, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat jegens hen geen redelijke vrees zou hebben bestaan.
ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht feit 2. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 08 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 2 augustus 2021,opgenomen op pagina 152 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het proces-verbaal onderzoek wapen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1. en 2. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 2 augustus 2021 te Leeuwarden, politieambtenaren, werkzaam bij de politie Noord-Nederland,
(te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en
[slachtoffer 6] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte, op korte afstand van die politieambtenaren een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die politieambtenaren gericht.
2.
hij op 2 augustus 2021 te Leeuwarden, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool welke door vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Walther, model P99, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het handelen van verdachte zou om die reden niet strafbaar zijn.
De waarschuwings- en gerichte schoten op verdachte zouden moeten worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De
aanranding zou wederrechtelijk zijn geweest omdat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] in strijd met de
'Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren’ (hierna: de ambtsinstructie) al gebruik zouden hebben gemaakt van hun vuurwapen voordat het nepvuurwapen van verdachte zichtbaar zou zijn geweest. Daarbij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] ‘van het bewijs moeten worden uitgesloten’, omdat [slachtoffer 6] haar bodycam niet heeft aangezet. Het niet aanzetten van de bodycam zou, gelet op het bepaalde in het ‘inzetkader bodycams bij operationeel gebruik’ een onherstelbaar vormverzuim betreffen waarbij de belangen van verdachte zodanig zijn veronachtzaamd dat ‘bewijsuitsluiting’ zou moeten volgen.
Ook indien daartoe niet zou worden overgegaan, kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat verdachte een wapen in de hand had op het moment dat de eerste waarschuwingsschoten werden gelost. Daarbij is van belang dat de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] , gelet op hun betrokkenheid bij het incident, met grote behoedzaamheid moeten worden betracht.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier is geen sprake van een noodweersituatie aan de zijde van verdachte.
Oordeel rechtbank
de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2]
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging aldus dat de omstandigheid dat [slachtoffer 6] haar bodycam niet heeft aangezet, aanleiding zou moeten zijn om de verklaringen van haar en van [slachtoffer 2] buiten beschouwing te laten.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Uit het door de verdediging genoemde ‘inzetkader bodycams bij operationeel gebruik’ volgt geen verplichting van een politieambtenaar om, indien de beschikking bestaat over een bodycam, deze in een situatie als de onderhavige ook aan te zetten. De overweging waarnaar de verdediging verwijst, inhoudende
“Voor het beoordelen van de noodzaak om in een bepaalde situatie bodycams daadwerkelijk in te zetten, moeten de belangen van betrokkenen worden meegewogen. Daarbij spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol.”,ziet op de vraag of, gelet op de mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die het filmen met zich brengt, het inzetten van de bodycam achterwege zou moeten worden gelaten. Overigens valt al helemaal niet in te zien om welke reden de verklaring van [slachtoffer 2] in verband met het beweerdelijk onjuist gebruik van de bodycam door [slachtoffer 6] buiten beschouwing zou moeten worden gelaten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] . Hun verklaringen worden niet weersproken door de verklaringen van de andere verbalisanten en ook in (de beschrijving van) de beelden van de bewakingscamera’s vindt de rechtbank geen indicaties voor onjuistheid van deze verklaringen. De beelden bieden daarentegen juist ondersteuning aan hetgeen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] hebben verklaard. Hoewel [slachtoffer 2] de enige verbalisant is die heeft verklaard dat hij een vuurwapen bij verdachte zag op het moment dat verdachte via de nooddeur het pand verliet, ziet de rechtbank geen enkele reden om alleen op dit punt te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 2] .
wederrechtelijke aanranding?
[slachtoffer 2] stelt in zijn aangifte en zijn verklaring bij de rijksrecherche dat hij zag dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had, waarna hij verdachte heeft aangeroepen en een waarschuwingsschot heeft gelost. [slachtoffer 6] stelt bij de rijksrecherche dat, nadat zij [slachtoffer 2] verdachte hoorde aanroepen en zij verdachte zag rennen met spullen in de handen, zij als eerste een waarschuwingsschot heeft gelost. Zij wist dat er meerdere meldingen waren dat verdachte een vuurwapen zou hebben.
Uit de aangiftes van aangevers en hun verklaringen bij de rijksrecherche volgt dat pas gericht is geschoten op verdachte nadat hij het nepvuurwapen heeft gericht op aangevers. Deze verklaringen worden op dit punt ook ondersteund door de voorhanden zijnde beelden.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] zich hebben gehouden aan de regels omtrent het gebruik van hun vuurwapen op het moment van het lossen van de waarschuwingsschoten en op het moment van het gericht schieten. Artikel 7, eerste lid van de ambtsinstructie, zoals deze gold op 2 augustus 2021 bepaalt het volgende:
“Het gebruik van een vuurwapen is slechts geoorloofd:
a.
om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;b.
om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1.
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en2.
dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of3.
dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.”
In het licht van de b-grond van deze ambtsinstructie bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de waarschuwingsschoten die [slachtoffer 6] heeft gelost niet geoorloofd waren. Verdachte onttrok zich op dat moment aan zijn aanhouding door weg te vluchten. Hoewel [slachtoffer 6] het vuurwapen zelf niet heeft gezien, bestond op het moment van de onttrekking door verdachte gelet op de melding de gerechtvaardigde verdenking dat verdachte een vuurwapen voorhanden had. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en vormt een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer. Dat van dit laatste sprake is, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gegeven dat verdachte zich op het moment van de melding bevond in een snackbar waar ook andere personen aanwezig waren. Het (nep)vuurwapen is gezien door twee klanten van de snackbar. Derhalve was sprake van (het vermoeden van) dreiging met geweld tegen de aanwezige personen in de snackbar dan wel (dreiging met) geweld tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten. Datzelfde geldt voor de waarschuwingsschoten die [slachtoffer 2] heeft gelost. Op de waarschuwingsschoten die [slachtoffer 2] heeft gelost is voorts de a-grond van toepassing. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij een vuurwapen bij verdachte zag en gelet op de omstandigheden waaronder verdachte vluchtte, mocht [slachtoffer 2] veronderstellen dat sprake was van een situatie dat een persoon een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich had en dit tegen personen zou gebruiken. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om de waarschuwingsschoten wederrechtelijk te achten.
Het gericht schieten op een persoon kan worden aangemerkt als een aanranding. Deze aanranding is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet wederrechtelijk, omdat
  • i) dit een reactie was op de wederrechtelijke bedreiging van aangever door verdachte met een (nep)vuurwapen;
  • ii) de waarschuwingsschoten conform de hiervoor genoemde ambtsinstructie zijn gelost;
  • iii) zowel mondeling als met waarschuwingsschoten op niet misverstane wijze te kennen is gegeven dat zou worden geschoten indien verdachte de aanwijzingen van de politie niet zou opvolgen conform het bepaalde in artikel 10a van de ambtsinstructie; en
  • iv) ook indien zou moeten worden aangenomen dat bij het lossen van een van de eerdere waarschuwingsschot niet (volledig) conform de ambtsinstructie is gehandeld, daaruit niet volgt dat het gericht schieten op verdachte, nadat hij heeft gedreigd met een vuurwapen dat voor echt werd aangezien óók wederrechtelijk zou zijn.
Van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen is dus geen sprake.
Afzonderlijke grond voor het afwijzen van het beroep op noodweer
De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep op noodweer hoe dan ook faalt omdat verdachte op elk moment in de situatie een redelijk alternatief had: namelijk zich overgeven aan de politie door zijn (nep)vuurwapen weg te gooien en zijn handen in de lucht te doen, zoals meerdere keren met kracht aan hem te verstaan was gegeven. Zijn handelen voldeed dan ook niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

Strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op basis van de bevindingen van de deskundigen op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde, volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en gevorderd c.q. verzocht dat verdachte hiervoor wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ontoerekeningsvatbaarheid
Psychiater J. van der Meer en klinisch psycholoog drs. C.M. Hopman hebben over de geestvermogens van de verdachte op respectievelijk 25 januari 2022 en 14 februari 2022 een rapport uitgebracht. Zij constateren dat verdachte onvoldoende onderzoekbaar was. Hierdoor is het niet mogelijk om de vraagstellingen te beantwoorden. Zij hebben geadviseerd om verdachte klinisch te laten observeren in het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De rechtbank heeft dit vervolgens bevolen.
Op 5 oktober 2022 hebben M. van Berkel, psychiater, en G.A. van den Nagel, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het PBC, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, een rapport uitgebracht over de geestesvermogens van verdachte en over zijn toerekeningsvatbaarheid.
In het PBC heeft verdachte wel meegewerkt aan het onderzoek, gerichte onderzoeksvragen bleken echter nauwelijks mogelijk en psychologisch testonderzoek is nauwelijks van de grond gekomen. Dit voorgaande is volgens deskundigen niet een bewuste keuze van verdachte, maar het gevolg van de ernstige psychiatrische pathologie waar verdachte aan lijdt met als kern de ernstige desorganisatie van zijn denken.
De deskundigen constateren een psychotische stoornis en op grond van de beschikbare informatie vermoeden zij dat deze al langere tijd aan de gang is. Dit blijkt onder andere uit de massale desorganisatie van het denken en het gegeven dat verdachte eerder goed reageerde op voorgeschreven medicatie tegen psychoses.
Daarnaast constateren zij ernstige problemen op het gebied van verslaving. Uit de stukken komt naar voren dat verdachte bekend is met gebruik van cocaïne, heroïne, speed en xtc. Beschreven wordt dat een terugval in gebruik van cocaïne en heroïne de laatste jaren regelmatig is voorgekomen. Ook krijgt hij chronisch methadon voorgeschreven.
Vermoedelijk was de psychische conditie van verdachte door verlies aan structuur en gebruik van middelen destijds nog meer ontregeld dan de ernstige psychotische ontregeling die nu is vastgesteld.
Wat betreft de intelligentie kan volgens de deskundigen worden gesteld dat verdachte op dit moment, samenhangend met de psychotische symptomen, forse beperkingen heeft in het executief functioneren. Voor geheugenproblemen worden nu geen aanwijzingen gezien en het gedrag van verdachte wordt nu met name bepaald door de psychotische stoornis. Concluderend waren er volgens de deskundigen geen duidelijke aanwijzingen voor een separatie cognitieve stoornis, maar dit kon niet volledig worden uitgesloten door het psychotisch toestandsbeeld. Ook de beperkte sociale afstemming kon volledig worden verklaard door de psychotische stoornis.
Gelet op de forse psychotische symptomen zijn de deskundigen van mening dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde geen enkel zicht meer had op oorzaak en gevolg van zijn gedrag. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte het eerste ten laste gelegde feit, bedreiging van agenten met een nepvuurwapen, in het geheel niet toe te rekenen. Ten aanzien van het tweede feit, het bezit van een nepvuurwapen, hebben de deskundigen geen zicht gekregen op de overwegingen die verdachte heeft gehad om dit wapen bij zich te dragen. De deskundigen onthouden zich dan ook van advies over de mate van toerekening van dit ten laste gelegde feit.
De rechtbank neemt de conclusies van deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit houdt in dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden geacht ten aanzien van het onder 1.
tenlastegelegde en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor het onder 2. tenlastegelegde komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen aanwijzingen zijn om hem dit verminderd of geheel niet toe te rekenen. Het is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden wanneer verdachte het nepvuurwapen in zijn bezit heeft gekregen en wat daarmee zijn bedoelingen zijn geweest. Voor het onder 2. tenlastegelegde is verdachte dus strafbaar.

Opleggen van straf of maatregel

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1. tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de TBS-maatregel met dwangverpleging. Uit het rapport van het PBC blijkt dat sprake is van een psychotische stoornis die vermoedelijk al langer aan de gang is. De officier van justitie vordert een ongemaximeerde terbeschikkingstelling nu de bedreiging van verdachte heeft geresulteerd in een situatie waar geweld gebruikt is. Dit is weliswaar geen geweld direct vanuit verdachte geweest, maar door zijn toedoen heeft hij wel veroorzaakt dat de politie geweld moest gebruiken.
Voor het onder 2. tenlastegelegde vordert de officier van justitie toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Op deze wijze kan de gewenste en noodzakelijke behandeling in het kader van de TBS-maatregel zo spoedig mogelijk aanvangen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet voldoende is onderzocht of er ook andere mogelijkheden dan de TBS-maatregel met dwangverpleging mogelijk zijn. Gezien het strafblad van verdachte gaat het de laatste jaren goed en zij weerspreekt dan ook het door de deskundigen vastgestelde recidivegevaar. Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte niet strafbaar wordt geacht ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde, en om die reden zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd en of voor het onder 2. bewezenverklaarde nog een straf dient te volgen. Bij beantwoording van die vraag heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 5 oktober 2022, de rapportage van Reclassering Nederland van 5 december 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft, nadat hem meerdere keren te verstaan was gegeven dat hij zich over moest geven en waarschuwingsschoten zijn gelost, gedreigd met een nepvuurwapen waardoor politieagenten zeer angstige momenten hebben gekend en hebben gevreesd voor hun leven. Dat blijkt uit de indringende aangiftes en de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen. Duidelijk is geworden dat de impact op de betrokken politieagenten groot is geweest en nog altijd is. Verdachte heeft een situatie in het leven geroepen waarin politieagenten dachten te worden geconfronteerd met een persoon die een vuurwapen gebruikte en die op een tijdstip waarbij nog veel mensen op straat zijn een woonwijk in vluchtte. Verschillende politieagenten hebben daarbij het vuur geopend, waardoor voor hun collega’s, omwonenden en toevallige voorbijgangers op straat gevaarlijke situaties zijn ontstaan. Pas ruim een uur later is de (gewonde) verdachte aangehouden. Zoals hiervoor vastgesteld is dit verdachte weliswaar niet te verwijten in verband met zijn geestelijke gesteldheid, maar dit neemt niet de ernst van het gebeurde weg.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 2 september 2022. Hierop staat een recente veroordeling voor overtreding van de wet Wapens en Munitie op vermeld. De oudere feiten betreffen met name gewelds- en vermogensdelicten.
NIFP rapportage
De deskundigen van het PBC overwegen onder andere het volgende.
Zij constateren een psychotische stoornis met als kern ernstige desorganisatie van zijn denken. De psychische ontregeling als gevolg van de psychose is in de loop der jaren ernstiger geworden. De psychose gaat steeds meer zijn gedrag bepalen wat leidt tot ernstige oordeel- en kritiekstoornissen waardoor hij situaties totaal verkeerd beoordeelt zoals ook ten tijde van het ten laste gelegde is gebeurd.
Zonder behandeling wordt de kans op een recidive van feiten zoals zijn bewezenverklaard als hoog ingeschat. De kans op een escalatie is hierbij ook aanwezig omdat verdachte niet meer in staat is tot adequate afwegingen van zijn gedrag waardoor het gemakkelijk nog verder uit de hand kan lopen. Inmiddels slikt hij vrijwillig medicatie. Gesteld kan worden dat er een hoog risico is op recidive, ook al op de korte termijn en dat er daarbij ook risico is op escalatie naar nog meer gewelddadig gedrag door een gebrek aan sturingsmogelijkheden op zijn gedrag.
Ter beperking van het als hoog ingeschatte recidivegevaar adviseren de deskundigen om verdachte klinisch te behandelen, waarbij het van belang is om hem te motiveren tot het nemen van medicatie tegen de psychose. Bij weigering zal de medicamenteuze behandeling onder dwang overwogen moeten worden. Vanwege de ernst van de stoornis en daarmee het gebrek aan grip op zijn gedrag is van belang dat verdachte op een afdeling komt waar veel structuur is in combinatie met een hoog intern beveiligingsniveau vanwege de onvoorspelbaarheid van zijn gedrag waarbij agressie naar zijn omgeving niet kan worden uitgesloten. Daarnaast zal de behandeling zich op termijn moeten richten op (indien mogelijk) het vergroten van het inzicht van verdachte in de stoornis en de risico's van het gebruik van verslavende middelen. Afhankelijk van het effect van deze behandeling zal er, nog steeds volgens de deskundigen, hierna een lang resocialisatietraject moeten plaatsvinden, waarbij verdachte hulp krijgt bij het creëren van een stabiele leefomgeving, zinvolle dagbesteding, beheer van zijn financiën en aandacht voor het opbouwen van een sociaal netwerk. Deze fase zal ook moeten plaatsvinden binnen een strak gestructureerd en behandelinhoudelijk deskundige context waarbij voortdurend de mogelijkheid moet zijn om snel en dwingend in te grijpen als verdachte dreigt te ontsporen. Het is immers te verwachten dat verdachte juist bij het uitbreiden van vrijheden weer getriggerd zal worden om terug te vallen in oude mechanismen. Ook is het van belang dat intensieve begeleiding geboden wordt ten behoeve van de maatschappelijke inbedding.
De deskundigen hebben eveneens onderzocht of bovenstaande risicomanagement vorm te geven is binnen een zorgmachtiging op basis van art. 2.3 Wet forensische zorg. Echter, de verwachte behandelduur zal de termijn van zes maanden zeker overschrijden en dit is derhalve volgens hen geen reëel alternatief.
Een behandeling binnen een voorwaardelijk kader is naar de mening van de deskundigen evenmin haalbaar. Op dit moment niet omdat verdachte vanuit de desorganisatie van zijn denken niet in staat is de voorwaarden te overzien laat staan zich eraan te houden, en op termijn niet vanwege het grote risico dat verdachte vanuit een gebrekkig ziektebesef in combinatie met de verslavingspathologie zal neigen zich te onttrekken aan de behandeling.
Alles overwegende komen de deskundigen tot de conclusie dat het opleggen van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege de enige mogelijkheid is.
Reclasseringsrapportage
De reclassering heeft eveneens een rapportage opgesteld over verdachte op 5 december 2022. Zij hebben niet met verdachte kunnen praten over de tenlastelegging en daardoor hebben zij geen delictanalyse kunnen opstellen. Wel concluderen zij dat sprake is van een hoog recidiverisico en dat de risicofactoren op vrijwel alle leefgebieden aanwezig zijn. Conform het advies van het PBC adviseren zij de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen en de reclassering en zal ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
Is sprake van een gemaximeerde TBS?
In artikel 38e eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de TBS-maatregel maximaal 4 jaar duurt tenzij sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Een bedreiging is niet zonder meer zo’n misdrijf. Ten aanzien van verbale bedreigingen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de beoordeling of sprake is van een geweldsmisdrijf als bedoeld in genoemd artikel kan worden betrokken of de bedreiging wordt voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde en waardoor aannemelijk is geworden dat de bedreiging ten uitvoer zal worden gebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de politieagenten heeft bedreigd met een nepvuurwapen. De rechtbank stelt eveneens vast dat verdachte hiermee voor de betreffende agenten een bedreigende situatie in het leven heeft geroepen. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat, nu de bedreiging met een nepvuurwapen is gepleegd, niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De omstandigheid dat politieagenten op deze bedreiging hebben gereageerd door geweld te gebruiken, maakt niet dat sprake is van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat geweld staat het naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verband verwijderd tot het bewezen verklaarde misdrijf. De rechtbank merkt de bedreiging van verdachte daarom niet aan als een geweldsmisdrijf in de zin van artikel 38e eerste lid Wetboek van Strafrecht. De TBS-maatregel is daarmee gemaximeerd tot een periode van vier jaar.
Toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde komt de rechtbank, tezamen met de officier van justitie, tot het oordeel dat zij afziet van het opleggen van een straf gezien de persoon van de dader. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het van groot belang is dat de TBS-maatregel zo spoedig mogelijk aanvangt.

Inbeslaggenomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst genoemde wapen en de hulzen worden vernietigd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich onthouden van een standpunt omtrent de in beslag genomen goederen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen wapen en de munitie vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen HTC telefoon, moet worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vorderingen afgewezen moeten worden, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring c.q. schuldigverklaring ten aanzien van feit 1. zou komen, dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De raadsvrouw heeft daartoe gemotiveerd aangevoerd dat de schade haar oorzaak in beginsel zou moeten vinden in het specifieke moment waarop verdachte zich omdraaide en het nepwapen op aangevers richtte. Het oordeel over de vraag of hiervan sprake is, kan niet met voldoende mate worden vastgesteld vanwege andere factoren die blijkens de vorderingen ook een rol zouden hebben gespeeld. Daarnaast zijn de vorderingen onvoldoende onderbouwd. Verder is de jurisprudentie waarnaar verwezen wordt qua casuïstiek op geen enkele manier te vergelijken met de onderhavige zaak. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht bij toewijzing van de vorderingen, deze te matigen.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat deze benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1. bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021.
ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat deze benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1. bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige nietontvankelijk verklaren.
ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6]
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
Hoewel voldoende aannemelijk is dat deze benadeelde partijen schade hebben geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1. bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partijen de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vorderingen daarom niet ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
ten aanzien van feit 1.
Verklaart verdachte voor het onder 1. bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
ten aanzien van feit 2.
Verklaart het onder 2. bewezen verklaarde strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen wapen (omschrijving: 1407524, balletjespistool) en de 26 stuks munitie (omschrijving: diverse goednummers).
Gelast de teruggave aan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven GSM
(omschrijving: G1407791, HTC)
ten aanzien van [slachtoffer 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 4] te betalen:
  • het bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
ten aanzien van [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
ten aanzien van [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
ten aanzien van [slachtoffer 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 6] te betalen:
  • het bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 6] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
ten aanzien van [slachtoffer 2]
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
ten aanzien van [slachtoffer 5]
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. L.M. Praamstra, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2022.