Bij meerdere letsels kan de mortaliteit uitgesplitst worden: als het ernstigste letsel een score 5 heeft en zoals bij betrokkene het tweede ernstige letsel een score 2 heeft, dan is er sprake van een mortaliteit van 54%.
Bewijsoverwegingen
De feitenvaststelling
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 20 augustus 2020 te Leeuwarden meermalen met een mes in de buik is gestoken. Daarnaast is hij met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk, hard tegen het lichaam geslagen. Door de messteken heeft [slachtoffer] onder meer een bloedende leverkwab opgelopen. Dit is een potentieel dodelijk letsel.
[slachtoffer] stond op 20 augustus 2020 bij de auto van [naam 4] met hem te praten. Vervolgens kwam verdachte van achteren op hem afrennen en werd [slachtoffer] van achteren op zijn schouder geslagen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Daarna haalde verdachte een mes uit zijn zak. [slachtoffer] is toen weggerend, met verdachte in zijn kielzog. [slachtoffer] viel in een en heg en toen begon verdachte op hem in te steken. Vervolgens is verdachte weggerend.
[slachtoffer] benoemt dat de persoon die hem met het voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk sloeg en meermalen met een mes heeft gestoken [naam 5] is. Dit is de roepnaam van verdachte.
De verklaringen van [slachtoffer] vinden op meerdere specifieke onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen uit andere bron.
Het geweld heeft zich verplaatst van de [straatnaam] (waar [slachtoffer] stond te praten met [naam 4] en van achteren werd geslagen) naar de [straatnaam] (waar hij is gestoken en geslagen met een honkbalknuppel). De NN-getuige ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] . Hij heeft gezien dat [slachtoffer] bij de auto van achteren is geslagen door verdachte en dat verdachte vervolgens achter [slachtoffer] is aangerend. Op dat moment verplaatst het geweld zich en wordt [slachtoffer] bij het pleintje gelegen aan de [straatnaam] vier of vijf keer gestoken. Getuige [naam 7] bevestigt vervolgens het geweld dat op [slachtoffer] is uitgeoefend aan de [straatnaam] . Hij bevestigt dat [slachtoffer] is gestoken. Ook de NN-getuige heeft gezien dat [slachtoffer] is gestoken en wijst verdachte als steker aan.
Tot slot bevestigt het letselverslag de verklaring van [slachtoffer] . Het letsel past bij de door hem beschreven toedracht. Niet alleen is vastgesteld dat drie verwondingen in de romp van [slachtoffer] zijn toegebracht met een scherp snijdend voorwerp, ook is er letsel op zijn schouder en rug geconstateerd, welk letsel is veroorzaakt door stomp inwerkende kracht op het lichaam. Gezien de streepvormige vorm van de bloeduitstorting met daarbij links onder het schouderblad en op de schouder rechts achterzijde een uitsparing zichtbaar in de bloeduitstorting (ook wel tramline bruising genoemd), is het mechanisme van ontstaan zeer waarschijnlijk een slag met een cilindervormig voorwerp of een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij van achteren tegen zijn lichaam is geslagen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk.
Door de getuigen en door [slachtoffer] worden meerdere voorwerpen genoemd als slagwapen waarmee als eerste is geslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] door verdachte is geslagen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk, gelet op zijn verklaring. Een ziekenhuiskruk vertoont een zodanige gelijkenis met een wandelstok, dat bewezen kan worden dat [slachtoffer] met een wandelstok is geslagen, zoals is tenlastegelegd.
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde moet de voorbedachte raad van verdachte vastgesteld kunnen worden.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de overige inhoud van het dossier, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. In de omstandigheden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een motief hadden om [slachtoffer] naar het leven te staan ( [slachtoffer] had immers de nacht daarvoor de broer van verdachte, tevens de neef van de medeverdachte, met een mes in de hals gestoken), vrijwel gelijktijdig bij [slachtoffer] aankwamen en zij onmiddellijk daarna achtereenvolgens geweld tegen hem hebben uitgeoefend, zouden aanwijzingen gevonden kunnen worden voor een vooropgezet plan. Desondanks acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in hun is omgegaan – niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat verdachte langs [slachtoffer] is gereden en vrijwel direct uit de auto is gestapt en tot de aanval over is gegaan. Hij heeft [slachtoffer] een klap van achteren gegeven met een metalen ziekenhuiskruk en daarna is hij met een mes achter [slachtoffer] aangerend en heeft hij hem meermalen gestoken.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van moord.
Medeplegen van poging tot doodslag
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of het handelen van verdachte en de medeverdachte gekwalificeerd kan worden als het medeplegen van een poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet van voldoende gewicht zijn. Daarnaast geldt er een dubbel opzetvereiste. Verdachte moet zowel opzet op de onderlinge samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] hebben gehad, als opzet op het gronddelict: de poging tot doodslag.
Op grond van bovenstaande verklaringen en de overige inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] van achteren door verdachte werd aangevallen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Vervolgens haalde verdachte een mes uit zijn zak. [slachtoffer] is toen weggerend met verdachte in zijn kielzog. Medeverdachte [medeverdachte] is toen achter verdachte en [slachtoffer] aangerend. [slachtoffer] viel in een heg en toen begon verdachte op hem in te steken. Toen verdachte stopte met steken heeft medeverdachte [medeverdachte] met een honkbalknuppel geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] zich bij het door hem uitgeoefende geweld zou aansluiten en met een honkbalknuppel zou gaan slaan. Er kan ook niet worden vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijk plan. Verdachte stopte met het plegen van geweld toen medeverdachte [medeverdachte] zich met het gevecht tussen [slachtoffer] en verdachte ging bemoeien. Dit is een contra-indicatie voor het hebben van een gezamenlijk plan.
Het opzet van verdachte op de onderlinge samenwerking kan op basis van het dossier niet worden bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden door het door hem gepleegde geweld, is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] eerst van achteren heeft geslagen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Daarna heeft hij [slachtoffer] meermalen gestoken met een mes in zijn buik. Algemene ervaringsregels leren dat de buik een kwetsbaar deel van het lichaam is, omdat zich daar vitale organen bevinden waar op vrij eenvoudige wijze dodelijk letsel kan worden toegebracht. Verdachte heeft ook één van deze vitale organen geraakt, namelijk de lever. Er was sprake van een geperforeerde leverkwab waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was.
De verrichte geweldshandelingen kunnen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Door de raadsman is bepleit dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood, mede omdat het letsel daar niet bij past en de arts heeft verklaard dat sprake is van een mortaliteit van 54%. De rechtbank verwerpt dat verweer, gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en de daarbij behorende bewijsoverweging. Bij de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet is niet de kans op overlijden door het toegebrachte letsel bepalend, maar de kans dat het slachtoffer als gevolg van de handelwijze van de verdachte komt te overlijden. Daarbij is in deze zaak ook het door verdachte toegebrachte letsel potentieel dodelijk geweest, gelet op de door de arts aangegeven kans op overlijden als gevolg van dat letsel.
De poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Alternatief scenario
Het door de verdachte gesuggereerde scenario dat [naam 4] samen met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer] heeft aangevallen en dat hij de persoon is geweest die medeverdachte [medeverdachte] van [slachtoffer] heeft afgetrokken, wordt weersproken door bovenstaande bewijsmiddelen. Daarnaast zijn daarvoor geen objectieve en verifieerbare aanknopingspunten aangetroffen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.