ECLI:NL:RBNNE:2022:4955

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
18/308799-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het medeplegen van een poging tot moord en veroordeling voor poging tot doodslag na aanval met mes en ziekenhuiskruk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 20 augustus 2020 in Leeuwarden een persoon, aangeduid als [slachtoffer], aangevallen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk en met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de [slachtoffer] van achteren heeft geslagen en vervolgens met een mes in de buik heeft gestoken, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen, waaronder een geperforeerde leverkwab. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van voorbedachte raad. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag, omdat de handelingen van de verdachte gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, met de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/308799-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2022 en 1 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s Hertogenbosch.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting van 4 april 2022 vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers en ter terechtzitting van 1 december 2022 door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of met een knuppel en/of een wandelstok, meermalen, althans eenmaal (hard) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, met voormeld oogmerk, na kalm beraad en rustig overleg, zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer (steek)gaten en/of (steek)wonden in de buik, althans het lichaam heeft toegebracht en/of een bloedende leverkwab door meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp te steken in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of met een knuppel en/of een wandelstok, meermalen, althans eenmaal (hard) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, met voormeld oogmerk, na kalm beraad en rustig overleg, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende verdachte met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of met een knuppel en/of een wandelstok, meermalen, althans eenmaal (hard) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot moord.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaringen van aangever [slachtoffer] , [naam 1] , de NN-getuige en de Whatsapp- en tapgesprekken, het medeplegen van een poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op 19 augustus 2020 is [naam 2] gewond geraakt door toedoen van aangever [slachtoffer] . Uit Whatsappgesprekken tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [naam 3] kan worden afgeleid dat de volgende dag werd gesproken over
[slachtoffer] en wanneer er actie komt. Een bewoner heeft vanuit de badkamer op 20 augustus 2020 gehoord ‘Pak hem, pak hem’. Er was dus sprake van een wraakactie. De uitvoering ondersteunt deze conclusie. Er heeft een confrontatie plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] werd geslagen met een lang voorwerp door verdachte. [slachtoffer] is daarna weggerend. Verdachte is hem toen achterna gegaan en heeft hem gestoken. Vervolgens werd [slachtoffer] nog door medeverdachte [medeverdachte] geslagen met een honkbalknuppel tegen het hoofd. Uit het letselverslag kan worden afgeleid dat het letsel past bij de door [slachtoffer] beschreven toedracht. Er zijn meerdere wapens meegenomen: twee slagwapens en een steekwapen. Daarnaast zat er tijd tussen de confrontatie en het uiteindelijke steken en het slaan tegen het hoofd. Tijd waarin de verdachten zich ook nog rekenschap hebben kunnen geven van hetgeen ze voornemens waren uit te voeren. De voorbedachte raad kan hiermee wettig en overtuigend worden bewezen. Gelet op het plan tot een wraakactie en het door beiden plegen van uitvoeringshandelingen met een slag- en/of steekwapen is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden zodat van medeplegen gesproken kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd. Deze verklaring komt er in de kern op neer dat hij aanwezig was op de plaats delict, maar dat hij zich niet aan enig geweld schuldig heeft gemaakt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft samen met [naam 4] , [slachtoffer] aangevallen. Dit is een aannemelijk verhaal en vindt steun in de getuigenverklaringen. Het alternatieve scenario kan aan de hand van de bewijsmiddelen niet worden weerlegd.
De waarnemingen en verklaringen van [slachtoffer] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze onbetrouwbaar en onzorgvuldig zijn. De politie heeft hem een foto van verdachte laten zien. [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij verdachte niet voor 100% herkende. [slachtoffer] wist niet zeker wie hem had gestoken. Hij heeft verschillende namen genoemd, geeft aan een celgenoot aan dat hij niet zeker weet wie hem gestoken had en hij was onder invloed van drugs. Er is geen steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] , omdat er geen mes is aangetroffen, er geen camerabeelden zijn er ook geen ander belastend forensisch onderzoek voorhanden is.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood door het steken van [slachtoffer] . Er is twee keer in de romp van [slachtoffer] gestoken, terwijl hij nog stond. Toen hij viel, is het steken gestopt. De dader heeft gepoogd
[slachtoffer] te verwonden, maar heeft nooit bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood van [slachtoffer] zou intreden. Het geweld is plotseling opgehouden. Dit past niet bij het plan om [slachtoffer] te doden. Daarnaast past het letsel niet bij een poging tot doodslag.
De voorbedachte raad kan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat is gebleken van een plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Daarnaast kan op basis van het dossier ook niet worden vastgesteld dat de dader zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Tot slot kan ook het medeplegen niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat geen sprake is van communicatie kort voor, tijdens of na het incident, er geen duidelijk motief is er geen sprake is geweest van een plan dan wel enige samenwerking. Er is sprake geweest van een toevalstreffer.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen aangever [slachtoffer]
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar en onzorgvuldig zijn. De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of de verklaringen van [slachtoffer] over het ten laste gelegde gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
[slachtoffer] heeft meerdere verklaringen over het ten laste gelegde feit afgelegd. De door hem afgelegde verklaringen zijn logisch, feitelijk, concreet en gedetailleerd en bovendien in aanzienlijke mate consistent. De volgorde van handelingen komt in elke verklaring overeen. Hij werd aangesproken door [naam 4] en terwijl hij met hem in gesprek was werd hij van achteren geslagen met een slagvoorwerp. Hij is vervolgens weggerend en gestruikeld, waarna hij meermalen in zijn lichaam is gestoken door de persoon die hem ook met het slagwapen van achteren had geslagen. Direct nadat het steken was afgelopen, is hij nog geslagen met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd door een tweede aanvaller. In zijn eerste verklaring heeft hij direct medeverdachte [medeverdachte] aangewezen als een van de personen die hem heeft aangevallen. In zijn latere verklaringen spreekt hij consequent over de medeverdachte [medeverdachte] als degene die hem met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. Over de andere persoon, die hem als eerste aanviel, heeft hij verklaard dat het de broer van [naam 2] is, die als beveiliger bij gemeente Leeuwarden werkt en in de laatste portiek woont aan de [straatnaam] in Leeuwarden. Tijdens een later verhoor noemt hij de bijnaam van deze persoon: [naam 5] . Verdachte past precies in deze omschrijving van [slachtoffer] .
Dat de getuige [naam 6] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem heeft gevraagd tegenover de politie het een en ander ‘aan te dikken’, gaat niet over deze gebeurtenis, maar over een incident van de dag daarvoor. Bij het incident dat heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020 werd [slachtoffer] als verdachte aangemerkt. Bovendien is de mededeling van [slachtoffer] aan de getuige [naam 6] dat hij in eerste instantie niet wist wie hem hadden aangevallen, niet onverenigbaar met de verklaringen die hij in deze zaak heeft afgelegd. Hij kan daarmee hebben gedoeld op de eerste confrontatie met de aanvallers, waarna nog tot hem moest doordringen dat hij hen kende en wist wie zij waren, zoals hij later heeft verklaard. Duidelijk is bovendien dat hij de naam van [verdachte] niet kende.
De politie heeft tijdens het tweede verhoor van [slachtoffer] een foto van verdachte getoond. [slachtoffer] heeft toen geantwoord dat hij de persoon niet voor 100% herkende. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 7 september 2021 verklaart hij waarom hij juist dit antwoord heeft gegeven. Het broertje van verdachte zou hem hebben bedreigd en daarom probeerde hij op dat moment verdachte uit het verhaal te halen. Dat is de reden waarom hij tegenover de politie heeft getwijfeld bij de foto van verdachte, maar hij herkende hem wel zeker.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , ook niet naar aanleiding van hetgeen door de verdediging is aangevoerd. De verklaringen van [slachtoffer] zijn, gelet op de totale indruk die deze verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd, bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Gebruik verklaring NN-getuige als bewijsmiddel
De verklaring van de NN-getuige mag op grond van artikel 360 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen als bewijsmiddel worden gebruikt indien hiervoor in het vonnis bijzonder reden wordt gegeven. De reden voor toekenning van beperkte anonimiteit in deze zaak is de angst bij de NNgetuige voor represailles. Deze zijn mede gelegen in de ernst van de verdenking en de daarmee in verband staande mogelijk langdurige vrijheidsbeneming. Bij beslissing van 21 december 2021 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat beperkte anonimiteit daarom op grond van artikel 190 Sv wordt toegekend. Deze toekenning heeft geen afbreuk gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Op 21 januari 2022 is de NN-getuige via een videoverbinding, waarbij de getuige op een onbekende locatie verbleef, gehoord. Bij dit verhoor was de raadsman aanwezig en heeft hij de gelegenheid gehad om vragen te stellen aan de getuige. Ook aan de in artikel 344a lid 3 Sv gestelde voorwaarden wordt voldaan. De verklaring van de NN-getuige kan daarom als bewijsmiddel worden gebruikt.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 26 augustus 2020, opgenomen op pagina 93 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020229231-AB, gesloten op 9 maart 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 20 augustus 2020 ben ik gegaan naar het pleintje waar mijn vriendin woonde. Ik zag
[medeverdachte] . Ik herken hem van de foto. Ik zag hem naar de woning van mijn vriendin lopen. Ik zag dat hij mij zag en vervolgens in een zwarte Seat Ibiza stapte en wegreed. Ik zag dat [naam 4] aan kwam rijden. Hij stopte bij mij en vroeg wat er allemaal gebeurd was. Ik zag dat er een kleine, witte auto langs kwam rijden. Daarin zat een man gekleed in een trainingspak, zwart met rode en witte strepen. Dit was dezelfde man die mij later stak met een mes. Hij draaide zijn gezicht om en reed door. Vervolgens kwam [medeverdachte] weer aanrijden. Ik hoorde iets achter mij. Ik keek en zag dat de man met het zwarte trainingspak met rood en witte strepen uit de kleine witte auto, op mij afrende. Hij had een aluminium ziekenhuiskruk of knuppel. Ik zag en voelde dat de man mij met die knuppel sloeg. Ik werd geraakt op mijn rechterschouder. Ik zag dat hij uit de rechterzak van zijn vest een mes te voorschijn haalde. Hij deed het mes open. Ik zag dat het een zwart mes was. Het handvat en ook het metaal. Het lemmet was voorzien van tanden en was ook zwart van kleur. Ik probeerde weg te rennen. Ik struikelde en viel op mijn rug. Ik zag dat de man met het mes op mij afkwam. Hij stak mij vier keer. Hij stak mij in mijn bovenlichaam. Hij raakte mij onder mijn hart, op mijn ribben. Mijn lever is ook geraakt. Ik ben geraakt onder mijn navel en vlak boven mijn geslachtsdeel. Ik lag op mijn rug en kon met mijn benen afweren en daarmee voorkomen dat hij mij raakte waar hij mij raken wilde. De man die mij gestoken heeft, is een Marokkaanse man, lengte 1.77 meter, zwart haar, opgeschoren aan de zijkant, stoppelbaardje, ongeveer 30 jaar oud. Volgens mij was het een broer van [naam 2] .
Hij werkt als beveiliger bij de gemeente Leeuwarden. Hij woont in de laatste portiek van de
[straatnaam] te Leeuwarden. Het was een stevige vent. U toont mij een foto. (Opmerking verbalisant: Wij toonden aangever een foto van [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]
) Hij lijkt er veel op.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal d.d. 7 september 2021, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] : U houdt mij voor dat ik bij de politie tijdens het tweede verhoor heb verklaard dat ik niet zeker wist dat het [naam 5] was. Zijn broertje stopte een week nadat ik uit het ziekenhuis kwam bij mij en zei dat hij met mij wilde praten. Hij heeft toen gezegd dat hij bereid was te schieten als hij of zijn broer in de gevangenis kwamen door mijn verklaringen. Ik heb toen geprobeerd zijn broer [naam 5] eruit te houden. Dus toen de politie met de foto’s kwam heb ik een beetje getwijfeld bij zijn foto. Ik deed alsof ik hem niet echt herkende. Ik heb tegenover de politie getwijfeld maar ik herkende hem wel zeker. Ik heb in mijn verklaring wel naar waarheid gesproken alleen bij zijn foto getwijfeld wat niet klopte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 maart 2022, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van [naam 7] :
Ik stond voor de woning aan de [straatnaam] . Ik heb gezien dat er twee mannen kwamen, één had een mes in zijn hand. De persoon met het mes heeft op het slachtoffer ingestoken. Zij kwamen van links. Ze zijn ook weer in dezelfde richting weggelopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces verbaal d.d. 21 januari 2022, opgemaakt enondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudende als verklaring van de NN-getuige:
Ik stond op straat (de rechtbank begrijpt: de [straatnaam] ) en kon het poortje zien in het lange blok huizen. Er waren eerst twee mannen: het slachtoffer en de man in de auto. Later kwam er nog een man bij. Hij had een buis bij zich. Het was een metaal gekleurde grijze buis. Toen hij erbij kwam ontstond ruzie, vechterij. Er wordt meteen geslagen met de buis. Toen wilde het slachtoffer weglopen en één van de jongens die erbij was pakte een mes en stak die andere neer in de bosjes. Het was de man met de buis die ik heb zien steken. Hij heeft 4 á 5 keer gestoken. U vraagt mij of ik de persoon die aankwam met de buis bij naam ken. Ja. Dat is meneer [verdachte] zoiets. Zijn roepnaam is [naam
5] .
5. Een schriftelijk stuk, te weten een forensisch geneeskundig letselverslag, op 27 augustus 2020 opgemaakt en ondertekend door C. Oostdam, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Datum onderzoek: 21-08-2020
Betrokkene: [slachtoffer] , [geboortedatum] -1982

Letselbeschrijving

Er zijn een viertal diep gehechte wonden zichtbaar op de buik. Gezien de lokalisatie en de afmeting van wond 1 en wond 3 en de rapportages uit het MCL zijn deze het meest passend bij het toegebracht letsel. Wond 1 loopt door de borstholte naar de buikholte en eindigt bij het perforeren van de linker leverkwab. Wond 3 loopt door tot in de buikholte waardoor een deel van de buikinhoud naar buiten puilt. Deze wond eindigt in een v-vorm, een zogenaamde zwaluwstaart. Aan de onderzijde van een ondiepe wond op de linker buikhelft is een vorm zichtbaar die geduid kan worden als een zwaluwstaart.

Past het letsel bij de opgegeven toedracht.

Er zijn drie soorten letsel zichtbaar op het lichaam van betrokkene.
Ten eerste zijn er de diepe wonden op de buik (wond 1 tot en met 4; foto’s 1 tot en met 9), en ook de oppervlakkige wond (foto 10 en 11) zou goed passend zijn hierbij. De gelijkende vorm aan een uiteinde van de wond - de zwaluwstaart – kan verklaard worden door het zelfde mechanisme van ontstaan: het mes wordt onder een andere hoek uit de wond getrokken. Deze zwaluwstaart is te zien bij wond 3 en bij de oppervlakkige wond gelegen tussen wond 3 en 4 (foto 10-11). De oppervlakkige wond op foto 10 en 11 suggereert wel dat het scherp snijdende voorwerp een puntig uiteinde heeft: de steekrichting is (op de foto bezien) van rechtsonder naar linksboven.
Ten tweede zijn er bloeduitstortingen op de schouder rechts achterzijde (foto 22 en 23), schouder rechts voorzijde (foto 30 en 31), rug links op de schouder (foto 15 en 16) en onder het schouderblad (foto 18 en 19).
Deze bloeduitstortingen zijn ontstaan door een stomp inwerkende kracht op het lichaam.
Gezien de streepvormige vorm van de bloeduitstorting met daarbij links onder het schouderblad en op de schouder rechts achterzijde een uitsparing zichtbaar in de bloeduitstorting (de eerder genoemde tramline bruising), is het mechanisme van ontstaan zeer waarschijnlijk een slag met een cilindervormig voorwerp of een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp. Dit zou bijvoorbeeld de in de toedracht genoemde ziekenhuiskruk, knuppel of honkbalknuppel kunnen zijn. Maar ook een ander voorwerp kan deze bloeduitstortingen veroorzaakt hebben (niet limitatief: een hamer- of bezemsteel, of stok).
Ten derde zijn er oppervlakkige wonden in beide flanken en op de rug links boven en rechts halverwege. Ook de lijnvormige oppervlakkige wonden op de rug (links ter hoogte van het schouderblad, rechts op de rug halverwege) hebben hetzelfde ontstaansmechanisme.
Het grillige patroon in de beide flanken past beter bij het ontstaansmechanisme van de worsteling en de val in de heg, dan bij het kerven door een scherp voorwerp.

Is het letsel potentieel dodelijk.

Bij meerdere letsels kan de mortaliteit uitgesplitst worden: als het ernstigste letsel een score 5 heeft en zoals bij betrokkene het tweede ernstige letsel een score 2 heeft, dan is er sprake van een mortaliteit van 54%.
Bewijsoverwegingen
De feitenvaststelling
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 20 augustus 2020 te Leeuwarden meermalen met een mes in de buik is gestoken. Daarnaast is hij met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk, hard tegen het lichaam geslagen. Door de messteken heeft [slachtoffer] onder meer een bloedende leverkwab opgelopen. Dit is een potentieel dodelijk letsel.
[slachtoffer] stond op 20 augustus 2020 bij de auto van [naam 4] met hem te praten. Vervolgens kwam verdachte van achteren op hem afrennen en werd [slachtoffer] van achteren op zijn schouder geslagen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Daarna haalde verdachte een mes uit zijn zak. [slachtoffer] is toen weggerend, met verdachte in zijn kielzog. [slachtoffer] viel in een en heg en toen begon verdachte op hem in te steken. Vervolgens is verdachte weggerend.
[slachtoffer] benoemt dat de persoon die hem met het voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk sloeg en meermalen met een mes heeft gestoken [naam 5] is. Dit is de roepnaam van verdachte.
De verklaringen van [slachtoffer] vinden op meerdere specifieke onderdelen steun in de overige bewijsmiddelen uit andere bron.
Het geweld heeft zich verplaatst van de [straatnaam] (waar [slachtoffer] stond te praten met [naam 4] en van achteren werd geslagen) naar de [straatnaam] (waar hij is gestoken en geslagen met een honkbalknuppel). De NN-getuige ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] . Hij heeft gezien dat [slachtoffer] bij de auto van achteren is geslagen door verdachte en dat verdachte vervolgens achter [slachtoffer] is aangerend. Op dat moment verplaatst het geweld zich en wordt [slachtoffer] bij het pleintje gelegen aan de [straatnaam] vier of vijf keer gestoken. Getuige [naam 7] bevestigt vervolgens het geweld dat op [slachtoffer] is uitgeoefend aan de [straatnaam] . Hij bevestigt dat [slachtoffer] is gestoken. Ook de NN-getuige heeft gezien dat [slachtoffer] is gestoken en wijst verdachte als steker aan.
Tot slot bevestigt het letselverslag de verklaring van [slachtoffer] . Het letsel past bij de door hem beschreven toedracht. Niet alleen is vastgesteld dat drie verwondingen in de romp van [slachtoffer] zijn toegebracht met een scherp snijdend voorwerp, ook is er letsel op zijn schouder en rug geconstateerd, welk letsel is veroorzaakt door stomp inwerkende kracht op het lichaam. Gezien de streepvormige vorm van de bloeduitstorting met daarbij links onder het schouderblad en op de schouder rechts achterzijde een uitsparing zichtbaar in de bloeduitstorting (ook wel tramline bruising genoemd), is het mechanisme van ontstaan zeer waarschijnlijk een slag met een cilindervormig voorwerp of een langwerpig plat tot buisvormig voorwerp. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij van achteren tegen zijn lichaam is geslagen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk.
Door de getuigen en door [slachtoffer] worden meerdere voorwerpen genoemd als slagwapen waarmee als eerste is geslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] door verdachte is geslagen met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk, gelet op zijn verklaring. Een ziekenhuiskruk vertoont een zodanige gelijkenis met een wandelstok, dat bewezen kan worden dat [slachtoffer] met een wandelstok is geslagen, zoals is tenlastegelegd.
Geen voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde moet de voorbedachte raad van verdachte vastgesteld kunnen worden.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de overige inhoud van het dossier, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. In de omstandigheden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een motief hadden om [slachtoffer] naar het leven te staan ( [slachtoffer] had immers de nacht daarvoor de broer van verdachte, tevens de neef van de medeverdachte, met een mes in de hals gestoken), vrijwel gelijktijdig bij [slachtoffer] aankwamen en zij onmiddellijk daarna achtereenvolgens geweld tegen hem hebben uitgeoefend, zouden aanwijzingen gevonden kunnen worden voor een vooropgezet plan. Desondanks acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen inzicht hebben gegeven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in hun is omgegaan – niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is of verdachte voorafgaand aan het gewelddadig handelen voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat verdachte langs [slachtoffer] is gereden en vrijwel direct uit de auto is gestapt en tot de aanval over is gegaan. Hij heeft [slachtoffer] een klap van achteren gegeven met een metalen ziekenhuiskruk en daarna is hij met een mes achter [slachtoffer] aangerend en heeft hij hem meermalen gestoken.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne, dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van moord.
Medeplegen van poging tot doodslag
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of het handelen van verdachte en de medeverdachte gekwalificeerd kan worden als het medeplegen van een poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit moet van voldoende gewicht zijn. Daarnaast geldt er een dubbel opzetvereiste. Verdachte moet zowel opzet op de onderlinge samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] hebben gehad, als opzet op het gronddelict: de poging tot doodslag.
Op grond van bovenstaande verklaringen en de overige inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] van achteren door verdachte werd aangevallen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Vervolgens haalde verdachte een mes uit zijn zak. [slachtoffer] is toen weggerend met verdachte in zijn kielzog. Medeverdachte [medeverdachte] is toen achter verdachte en [slachtoffer] aangerend. [slachtoffer] viel in een heg en toen begon verdachte op hem in te steken. Toen verdachte stopte met steken heeft medeverdachte [medeverdachte] met een honkbalknuppel geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] zich bij het door hem uitgeoefende geweld zou aansluiten en met een honkbalknuppel zou gaan slaan. Er kan ook niet worden vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijk plan. Verdachte stopte met het plegen van geweld toen medeverdachte [medeverdachte] zich met het gevecht tussen [slachtoffer] en verdachte ging bemoeien. Dit is een contra-indicatie voor het hebben van een gezamenlijk plan.
Het opzet van verdachte op de onderlinge samenwerking kan op basis van het dossier niet worden bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden door het door hem gepleegde geweld, is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] eerst van achteren heeft geslagen met een voorwerp dat leek op een metalen ziekenhuiskruk. Daarna heeft hij [slachtoffer] meermalen gestoken met een mes in zijn buik. Algemene ervaringsregels leren dat de buik een kwetsbaar deel van het lichaam is, omdat zich daar vitale organen bevinden waar op vrij eenvoudige wijze dodelijk letsel kan worden toegebracht. Verdachte heeft ook één van deze vitale organen geraakt, namelijk de lever. Er was sprake van een geperforeerde leverkwab waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was.
De verrichte geweldshandelingen kunnen, gelet op de wijze waarop deze zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Door de raadsman is bepleit dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood, mede omdat het letsel daar niet bij past en de arts heeft verklaard dat sprake is van een mortaliteit van 54%. De rechtbank verwerpt dat verweer, gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en de daarbij behorende bewijsoverweging. Bij de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet is niet de kans op overlijden door het toegebrachte letsel bepalend, maar de kans dat het slachtoffer als gevolg van de handelwijze van de verdachte komt te overlijden. Daarbij is in deze zaak ook het door verdachte toegebrachte letsel potentieel dodelijk geweest, gelet op de door de arts aangegeven kans op overlijden als gevolg van dat letsel.
De poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Alternatief scenario
Het door de verdachte gesuggereerde scenario dat [naam 4] samen met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer] heeft aangevallen en dat hij de persoon is geweest die medeverdachte [medeverdachte] van [slachtoffer] heeft afgetrokken, wordt weersproken door bovenstaande bewijsmiddelen. Daarnaast zijn daarvoor geen objectieve en verifieerbare aanknopingspunten aangetroffen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 augustus 2020 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk, van het leven te beroven door met een mes meermalen in de buik van die [slachtoffer] te steken en met een wandelstok hard tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van Reclassering Nederland van 17 augustus 2021 en 31 oktober 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 20 augustus 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Op klaarlichte dag heeft verdachte een persoon in een woonwijk aangevallen. Hierbij is met een voorwerp dat leek op een ziekenhuiskruk geslagen en meermalen in de buik gestoken. De linker leverkwab van het slachtoffer is hierdoor geperforeerd. Naast het leed van het slachtoffer, geldt eveneens dat verdachte in de samenleving het gevoel van veiligheid heeft aangetast, zeker omdat de steekpartij in het midden op straat in een woonwijk heeft plaatsgevonden. Meerdere mensen zijn getuige geweest van het gewelddadige handelen van verdachte. Het handelen van verdachte heeft daarnaast alle schijn van een wraakactie. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij het heft in eigen handen heeft genomen en voor eigen rechter heeft gespeeld. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen. Twee jaren lang heeft hij gezwegen en ter zitting heeft hij een verklaring afgelegd waarin hij zijn handen wast in onschuld.
De reclassering heeft een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: de meldplicht, het volgen van een gedragsinterventie, ambulante behandeling indien de gedragsinterventie onvoldoende resultaat oplevert en een contactverbod met het slachtoffer.
Een poging tot doodslag rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Gelet op het forse geweld dat op [slachtoffer] is toegepast, waarbij gebruik gemaakt is van een slagwapen en een steekwapen, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, dient aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd te worden. De door de rechtbank op te leggen straf laat niet toe dat een deel daarvan voorwaardelijk wordt opgelegd.
De rechtbank komt in tegenstelling tot de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht, alles afwegend en met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en ter bescherming van de maatschappij, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en oplegging daarvan geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering tot gevangenneming

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de gevangenneming van verdachte gevorderd.
De verdediging heeft zich tegen de gevangenneming verzet.
Oordeel van de rechtbank
Op 20 januari 2021 heeft de rechtbank besloten om het bevel gevangenhouding niet te verlengen omdat de ernstige bezwaren die tot het bevel gevangenhouding hebben geleid, niet langer aanwezig waren. Inmiddels is de stand van het onderzoek gewijzigd omdat er nader onderzoek is verricht. Dit nadere onderzoek heeft ertoe geleid dat er momenteel voldoende ernstige bezwaren zijn.
Voor het toewijzen van het bevel tot gevangenneming moet naast de ernstige bezwaren ook sprake zijn van een grond voor voorlopige hechtenis. Voor het aannemen van de geschokte rechtsorde als grond voor voorlopige hechtenis, moeten er concrete feiten en omstandigheden zijn die de vrees voor verstoring van de openbare orde rechtvaardigen. Op dit moment zijn er geen omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat sprake zal zijn van een geschokte rechtsorde indien verdachte in vrijheid zal mogen blijven. Op 20 januari 2021 is verdachte in vrijheid gesteld en mede gelet op dit tijdsverloop kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een geschokte rechtsorde, dan wel concrete vrees daarvoor. Op grond van artikel 75 Sv kan een veroordelend vonnis enkel als grond voor de voorlopige hechtenis worden gebruikt door de rechter in hoogste feitelijke aanleg en dus niet door de rechtbank.
De rechtbank zal daarom de vordering tot gevangenneming afwijzen. Dit laat onverlet dat de officier van justitie in een eventueel aan de orde te komen hoger beroep op grond van artikel 75 Sv de gevangenneming kan vorderen.

Benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 595,05 ter vergoeding van materiële schade en € 8.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 8.445,05 wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de schade ten aanzien van de schoenen en kleding van [slachtoffer] geschat dient te worden op een bedrag van € 50,00. De overige schadeposten dienen toegewezen te worden zoals deze door de benadeelde partij zijn gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen moet worden omdat verdachte zich niet aan het ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt en geen handelingen ten aanzien van [slachtoffer] heeft verricht.
Oordeel van de rechtbank
Kleding en schoeisel
De benadeelde partij vordert € 200,00 voor schade geleden aan kleding en schoeisel. Nadere onderbouwing van dit bedrag ontbreekt tot op heden. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan kleding en schoeisel en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 75,00. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schadepost tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Eigen risico
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij eigen risico ter hoogte van € 303,05 heeft moeten betalen. Deze schade is met stukken van de zorgverzekering onderbouwd. Deze schade heeft de benadeelde partij geleden en is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020.
Daggeldvergoeding ziekenhuis
Door de benadeelde partij wordt tevens € 90,00 aan daggeldvergoeding voor het ziekenhuis gevorderd. De normering van de daggeldvergoeding is conform de Letselschade Richtlijn Ziekenhuisen Revalidatiedaggeldvergoeding € 30,00 per dag bij opname in het ziekenhuis. De benadeelde partij heeft drie dagen in het ziekenhuis gelegen: 3 x € 30,00 = € 90.00. De rechtbank zal dit bedrag volledig toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op smartengeld omdat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is gestoken met een slagvoorwerp geslagen. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij hierdoor fors lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is onvoldoende door de verdediging betwist. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering wordt daarom toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020.
Hoofdelijkheid
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het medeplegen vrijgesproken, maar stelt wel vast dat verdachte en de medeverdachte naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade op grond van artikel 6:102 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien de medeaansprakelijke deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als de medeaansprakelijke betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als de medeaansprakelijke betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 8.468,05(zegge: achtduizendvierhonderdachtenzestig euro en vijf cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 468,05 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of de medeaansprakelijke voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, en mr. G.C. Koelman en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2022.