4.1.Ten aanzien van de gewijzigde omstandigheden
4.1.1.De rechtbank dient thans te beoordelen of de beschikking van rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch, van 3 juli 2020 moet worden gewijzigd, voor zover deze ziet op de bepalingen over de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw die zijn opgenomen in het (in die beschikking bekrachtigde) echtscheidingsconvenant.
4.1.2.Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Lid 5 van voornoemd artikel bepaalt dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud ook kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
4.1.3.De (advocaat van de) man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij zijn verzoek niet langer baseert op artikel 1:401 lid 5 BW, ofwel grove miskenning van de wettelijke maatstaven, en heeft die grondslag ingetrokken. De rechtbank dient daarom het verzoek van de man enkel te beoordelen op grond van artikel 1:401 lid 1 BW, ofwel een wijziging van omstandigheden.
4.1.4.De man stelt, samengevat weergegeven, ten eerste dat de wijziging van omstandigheden is gelegen in de behoefte en behoeftigheid van de vrouw, en dan met name in haar verdiencapaciteit. Volgens de man zou de vrouw, met enige inspanning, meer in haar eigen levensonderhoud kunnen voorzien dan zij nu doet. De man stelt daarnaast dat er ook sprake is van een wijziging van omstandigheden die is gelegen in de inkomensdaling aan de zijde van de man van meer dan tien procent ten opzichte van zijn inkomen waarop de alimentatiebijdrage is gebaseerd. De vrouw heeft tegen de stellingen van de man verweer gevoerd. Zij stelt, samengevat weergegeven, dat in het convenant niets is opgenomen over haar verdiencapaciteit of inspanningsverplichting daartoe en dat, mocht zij meer verdiencapaciteit hebben, dit slechts het huidige tekort in de alimentatiebijdrage zal oplossen. De vrouw betwist voorts de authenticiteit van de door de man gestelde daling van zijn inkomen.
4.1.5.De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de stelling van de man dat de wijziging van omstandigheden is gelegen in de verdiencapaciteit van de vrouw en vervolgens op de door hem gestelde daling van zijn inkomen.
Ten aanzien van de verdiencapaciteit van de vrouw
4.1.6.De rechtbank stelt voorop dat partijen relatief kort geleden, onder begeleiding van een deskundige, een convenant hebben opgesteld en daarin ook afspraken over de door de man aan de vrouw te betalen alimentatiebijdrage hebben opgenomen. Over de financiële situatie van de vrouw staat in het convenant opgenomen "
de vrouw is op het moment van ondertekening van het convenant niet in staat een inkomen te generen". Over een toekomstige financiële situatie van de vrouw of eventuele verplichtingen die zij ten aanzien daarvan heeft, staat niets opgenomen. Over de financiële situatie van de man staan wel bepalingen opgenomen, ook over een (eventuele) toekomstige financiële situatie. Het convenant voorziet ten aanzien van de alimentatiebijdrage dus enkel in afspraken over de financiële situatie van de man.
4.1.7.Het is de vraag of de behoefte en behoeftigheid van de vrouw zijn gewijzigd en alsdan of dit een rechtens relevante wijziging van omstandigheden ná het opstellen van het convenant is. De rechtbank stelt in dat kader vast dat het arbeidsinkomen van de vrouw sinds het opstellen van het convenant niet is toegenomen ofwel: de vrouw is niet méér gaan verdienen. Het huidige arbeidsinkomen van de vrouw leidt daarom opzichzelfstaand niet tot een gewijzigde behoefte of behoeftigheid. De rechtbank komt daarmee tot de vraag of van de vrouw verwacht had kunnen worden dat zij meer zou verdienen ofwel of zij meer verdiencapaciteit heeft dan zij thans benut. De rechtbank is van oordeel dat dit van de vrouw, in alle redelijkheid, (in ieder geval) op dit moment niet kan worden verwacht. De echtscheiding, die voor de vrouw onverwacht was, heeft een dusdanige impact op (het functioneren van) de vrouw gehad, dat zij zich een lange periode niet (volledig) heeft kunnen inzetten voor haar bedrijf of op de arbeidsmarkt. Pas sinds kort blijkt hiervoor bij de vrouw weer ruimte te bestaan. Daarnaast had de vrouw niet kunnen voorzien dat de man een beroep zou doen op haar verdiencapaciteit. Zowel tijdens als na het huwelijk zijn hierover nimmer afspraken gemaakt.
4.1.8.De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat zich in de behoefte en/of behoeftigheid van de vrouw
op dit momentgeen rechtens relevante wijziging van omstandigheden voordoet ten aanzien van de alimentatiebijdrage.
4.1.9.De rechtbank overweegt ten overvloede dat van de vrouw kan worden verwacht dat zij zich vanaf nu gaat inspannen om werk te vinden, zodat zij binnen afzienbare tijd in ieder geval gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Ten aanzien van de inkomensdaling aan de zijde van de man
4.1.10.De rechtbank stelt (wederom) voorop dat partijen een convenant hebben opgesteld en daarin ook afspraken over een eventuele inkomenswijziging van de man hebben opgenomen. Partijen hebben daarover, voor zover hier van toepassing, opgenomen: "
Op basis van de gegevens van het voorafgaande boekjaar, waarbij de IB aangifte van het betreffende jaar bepalend is, wordt de hoogte van de te betalen partneralimentatie herberekend, indien er sprake is van een wijziging in het inkomen van meer dan 10% ten opzichte van het jaar voorafgaande aan het toetsjaar. Partijen zullen dit op 1 maart van het betreffende jaar afstemmen.".
4.1.11.De rechtbank stelt vast dat het inkomen van de man over het jaar 2021 lager is dan zijn inkomen waarop de alimentatiebijdrage is gebaseerd. De rechtbank stelt tegelijkertijd vast dat de man, naar eigen verwachting, in het huidige jaar weer op volle kracht zal zijn ofwel een inkomen zal ontvangen dat gelijk is aan het inkomen waarop de huidige alimentatiebijdrage is gebaseerd, aangezien hij dit tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard. Een rechtens relevante wijziging van omstandigheid moet gaan om een serieuze wijziging; een kleine inkomensdaling betekent niet zonder meer dat een alimentatiebijdrage niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de man aangevoerde inkomensdaling geen gewijzigde omstandigheid (meer), alsook niet rechtens relevant. De man heeft een fluctuerend inkomen vanwege zijn onderneming en niet is gebleken dat zijn gemiddelde inkomen zodanig verlaagd is, dat de huidige alimentatiebijdrage niet aan de wettelijke maatstaven voldoet. Dit klemt overigens te meer, nu de man een wijziging van de alimentatie verzoekt per - op zijn vroegst - 1 maart 2022 en de rechtbank er op grond van de verklaringen van de man vanuit kan gaan dat op dat moment het inkomen alweer op het oude niveau zat.
4.1.12.De rechtbank zal gelet op het voorgaande het verzoek van de man strekkende tot het bepalen van de behoefte van de vrouw en het wijzigen van de bij beschikking van 3 juli 2020 bekrachtigde echtscheidingsconvenant dan ook afwijzen.