Op 18 oktober 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die niet als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats was. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. van der Weerd, wilde de rechter mr. B.F. Hammerle wraken vanwege een vermeende vooringenomenheid. De verzoekster stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om digitaal of op een andere manier gebruik te maken van haar aanwezigheidsrecht, wat volgens haar leidde tot een onterecht negatieve beoordeling van haar situatie.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat er voorafgaand aan de zitting een aanhoudingsverzoek was ingediend, dat was afgewezen. Ook het verzoek om de verdachte via telehoren te horen werd afgewezen. De rechter benadrukte dat zijn beslissingen procesbeslissingen waren en dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak of de verdachte had plaatsgevonden. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekster geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. Het verzoek tot wraking werd daarom als kennelijk ongegrond beschouwd.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd bepaald dat de procedure met zaaknummer 18-018627-21 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.