ECLI:NL:RBNNE:2022:4937

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/18/218674 KG RK 22-328
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 6 december 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die meende dat de rechter in zijn zaak niet onafhankelijk was. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere procedure tussen de verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De verzoeker stelde dat de rechter tijdens de zitting had aangegeven dat het Uwv 'in zijn recht stond', wat volgens hem een gebrek aan onpartijdigheid zou inhouden.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria voor wraking. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn die de schijn van partijdigheid rechtvaardigen. De verzoeker heeft geen concrete feiten aangedragen die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen en dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was.

De beslissing houdt in dat de procedure met zaaknummer LEE 22/2606 wordt voortgezet en dat de verzoeker, de gewraakte rechter en het Uwv onverwijld op de hoogte worden gesteld van deze beslissing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/218674 KG RK 22-328
Beslissing van 6 december 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. T.A. Oudenaarden,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 15 november 2022;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 30 november 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 10 november 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer LEE 22/2606
tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv).
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter niet onafhankelijk is. Hiertoe heeft verzoeker – onder meer en samengevat – aangegeven dat het Uwv de zaken anders voorstelt dan dat deze zijn en dat het Uwv handelt in strijd met de regels en de wet. De rechter zou ter zitting hebben gezegd dat het Uwv “in zijn recht stond”. Eiser meent dat de rechter niet wil inzien dat dat het Uwv wettelijk fout zit.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
In zijn verzoek heeft verzoeker gesteld dat hij al eerder heeft geprocedeerd over het dagloon van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (de WAO). Destijds heeft verzoeker doorgeprocedeerd tot de Centrale Raad van Beroep (de CRvB). Blijkens het proces-verbaal en het verzoekschrift wil verzoeker nu terugkomen op de uitspraak van de CRvB van destijds. De wrakingskamer begrijpt het verzoek van verzoeker zo dat deze gevoed is door een gebrek aan vertrouwen van verzoeker op een door hem gewenste uitkomst van de procedure.
3.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan het wrakingsverzoek niet slagen. Hiertoe overweegt de wrakingskamer dat blijkens het proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de rechter de rechter ter zitting heeft uitgelegd dat hij geen oordeel kan geven over uitspraken van de CRvB. Ook heeft de rechter aangegeven dat als de rechter tot in hoogste instantie een oordeel over een kwestie heeft gegeven dezelfde zaak alleen opnieuw aan de rechter kan worden voorgelegd als er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt hieruit niet dat er op de zitting iets is gebeurd of dat de rechter iets heeft gezegd dat aanknopingspunten biedt voor de stelling van verzoeker dat de rechter bij hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.4
Voor het overige heeft verzoeker geen feiten aangedragen waaruit vooringenomenheid van de rechter blijkt. Het wrakingsverzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan op grond van artikel 4 lid 2 onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland achterwege blijven.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de procedure met zaaknummer LEE 22/2606 wordt voortgezet in de
stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking,
bevond;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en aan
mr. T.A. Oudenaarden, alsmede aan het Uwv.
Deze beslissing is gegeven door de mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. L.T. de Jonge, rechters in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.I. Havinga en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.