ECLI:NL:RBNNE:2022:4935

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/18/219132 / KG RK 22-352
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing van een wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedures

Op 20 december 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker in bestuursrechtelijke procedures. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. H.J. Bastin, rechter in de rechtbank. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat een deel van het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen, terwijl het overige deel ongegrond is verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet ingaat op de wrakingsgronden die door de verzoeker zijn aangevoerd.

De verzoeker, die als gemachtigde optreedt voor een mevrouw, had eerder al wrakingsverzoeken ingediend in verschillende zaken. De wrakingskamer heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere beslissing van 15 november 2022, waarin een eerder wrakingsverzoek was afgewezen. De rechtbank benadrukt dat voor een wrakingsverzoek concrete feiten en omstandigheden moeten worden aangedragen die objectief kunnen aantonen dat de rechter vooringenomen is. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet voldoende.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in kennis is gesteld van uitnodigingen in de betreffende zaken, maar heeft geoordeeld dat dit niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft ook aangegeven dat procesbeslissingen, zoals het versturen van uitnodigingen, geen grond voor wraking kunnen vormen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is en dat een mondelinge behandeling van het verzoek niet nodig is. Bovendien heeft de rechtbank bepaald dat een volgend wrakingsverzoek met betrekking tot de zaken niet in behandeling zal worden genomen, gezien de stapeling van wrakingsverzoeken door de verzoeker.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/18/219132 / KG RK 22-352
Beslissing van de meervoudige wrakingskamer van 20 december 2022
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
dhr.
[verzoeker]
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. H.J. Bastin, rechter in bovengenoemde rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Bij de rechtbank Noord-Nederland zijn bestuursrechtelijke procedures aanhangig met de zaaknummers LEE 22/822, 22/823, 22/827, 22/976, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573, 22/1574, 22/2693, 22/2755, 22/2757 en 22/2759. Verzoeker treedt daarbij als gemachtigde op van mevrouw [naam] . Verzoeker heeft in de zaken met de zaaknummers LEE 22/822, 22/823, 22/827, 22/976, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573 en 22/1574 de rechter gewraakt (rekestnummer C/18/218402 / KG RK 22-318).
1.2
Bij beslissing van 15 november 2022 heeft de wrakingskamer van deze rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald (overweging 2.6.) dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter die belast is met de behandeling van de zaken met nummers LEE 22/822, 22/823, 22/827, 22/976, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573 en 22/1574 niet in behandeling wordt genomen.
1.3
Bij digitaal op 13 december 2022 ingediend bericht heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van de rechter in de zaken met nummers LEE 22/282, 22/827, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573, 22/1574, 22/2693, 22/275, 22/2757 en 22/2759.
1.4
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat van vooringenomenheid van de rechter blijkt, omdat hij als gemachtigde niet in kennis is gesteld van de uitnodigingen in deze zaken terwijl hij die als enige had moeten krijgen.

2.Overwegingen

2.1
Onder verwijzing naar de eerdere beslissing van deze rechtbank (wrakingskamer 15 november 2022, rekestnummer C/18/218402 / KG RK 22-318) overweegt de rechtbank dat het wrakingsverzoek in de zaken met nummers LEE 22/822, 22/823, 22/827, 22/976, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573 en 22/1574 niet in behandeling zal worden genomen.
2.2
De wrakingskamer overweegt voor de overige zaken (LEE 22/2693, 22/2755, 22/2757 en 22/2759) dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
2.3
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb /artikel 6 EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.5
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk – in het verzoek – worden aangedragen.
2.6
In essentie is het wrakingsverzoek gedaan omdat de verzoeker vindt dat de rechter vooringenomen is omdat deze een onjuiste (proces)beslissing heeft genomen, bestaande uit het versturen van een uitnodiging naar alleen eiseres en niet naar hem als gemachtigde. Voor zover het (niet) versturen van een uitnodiging voor de zitting al als een procesbeslissing van de rechter kan worden gezien, kan het verzoek om wraking niet slagen. Procesbeslissingen kunnen geen grond voor wraking vormen, behalve in een situatie die hier niet aan de orde is.
2.7
Het verzoek tot wraking is dan ook kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling van het verzoek kan daarom achterwege blijven.
2.8
Gelet op de stapeling van wrakingsverzoeken en het oneigenlijke gebruik maken van de mogelijkheid tot wraking zoals door verzoeker is gedaan met het indienen van wederom een verzoek tot wraking, acht de wrakingskamer redenen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, van de Awb. De wrakingskamer bepaalt dan ook dat een volgend verzoek tot wraking met betrekking tot de zaken met de nummers LEE 22/2693, 22/2755, 22/2757 en 22/2759 niet in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank
- neemt het verzoek tot wraking in de zaken met nummers LEE 22/822, 22/823, 22/827, 22/976, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573 en 22/1574 niet in behandeling;
- verklaart het verzoek tot wraking in de zaken met nummers LEE 22/2693, 22/2755, 22/2757 en 22/2759 ongegrond;
- bepaalt dat de zaken (met nummers LEE 22/822, 22/823, 22/827, 22/976, 22/977, 22/1019, 22/1020, 22/1572, 22/1573, 22/1574, 22/2693, 22/2755, 22/2757 en 22/2759) worden voortgezet in de stand waarin die zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevonden;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en mr. H.J. Bastin;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaken met nummers LEE 22/2693, 22/2755, 22/2757 en 22/2759 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door de mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.M. Telman en mr. W.S. Sikkema, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.